De brieven van Marsilio Ficino uit de Renaissance gaven een sterke impuls aan het spirituele en intellectuele denken

LEES BRIEF 2 VAN 125 : DE WEG TOT HET GELUK

BESTEL DE BRIEVEN VAN MARSILIO FICINO

Voor Ficino, grote inspirator van de Italiaanse Renaissance, was de onsterfelijkheid en goddelijkheid van de ziel de basis van de ‘waardigheid van de mens’, wiens vervulling ligt in de terugkeer tot zijn bron. Marsilio Ficino (1433-1499) gaf het spirituele en intellectuele denken een sterke impuls. In zijn brieven ontmoeten we de liefde en de aandacht die hij naar iedereen uitstraalde. Meer dan aan enig ander mens hebben wij het aan Ficino te danken dat de werken van Plato en andere door Plato geïnspireerde auteurs bekend werden onder een grote lezerskring, ook in latere eeuwen.

De problemen waarmee de mensen in Italië gedurende de Renaissance te kampen hadden, waren talrijk. Vergelijk het met de problemen die wij heden ten dage kennen. Grote delen van Europa werden vermalen tussen nieuwe politieke en sociale stromingen en het totale maatschappelijke en sociale leven dreigde in deze chaos ten onder te gaan.

Velen die diep over dit alles nadachten, zochten in hun verwarring en onrust raad en ondersteuning bij Marsilio Ficino. En in zijn brieven gaf hij hun die raad, sprak hen moed in en vermaande ze, als hij het nodig vond. Door de grote wijsheid die zijn brieven uitstralen heeft hij niet alleen in zijn tijd, maar ook nu nog, vele grote geesten in het westen beïnvloed.

INLEIDING

De Academie van Marsilio Ficino (1433-1499) uit Florence heeft ten tijde van de Renaissance aan het Europese denken op spiritueel en intellectueel gebied een sterke impuls gegeven. Ficino beschouwde de werken van Plato en diens volgelingen als een sleutel om in contact te komen met het heiligste en onsterfelijke principe in de mens, namelijk de kennis van het Zelf in hem. Niet alleen blijkt uit zijn brieven dat Ficino over deze kennis spreekt vanuit een persoonlijk doorleefde ervaring, ook verstaat hij de kunst er in zijn tijd een levend ideaal van te maken.

Het levensverhaal van Ficino bevat niet veel concrete gegevens. Afgezien van de reeks boeken en vertalingen die van zijn hand zijn verschenen, schijnt hij een behoudend man geweest te zijn, die in de zesenzestig jaar van zijn leven Florence nooit verliet, maar die evenwel via zijn Academie grote invloed heeft uitgeoefend op de briljantste groep mensen die ooit in het moderne Europa bijeen zijn geweest.

Mensen die de Renaissance gestalte zouden geven, zoals Lorenzo de’ Medici, Alberti, Poliziano, Landino, Pico della Mirandola. En ook de grote kunstenaars uit de Renaissance zoals Botticelli, Michelangelo, Raphaël, Titiaan, Dürer en vele anderen die direct door Ficino geïnspireerd werden. Men zegt wel dat het gehele intellectuele leven van Florence in die tijd onder zijn bezielende invloed stond. De spirituele kracht, die kennelijk zoveel grootheden in Florence aan Marsilio Ficino bond, strekt zichzelfs nog verder uit naar staatslieden, studenten en kerkelijk leiders uit heel Europa in persoon of per briefwisseling. De zetel van Ficino’s Academie in Careggi werd zo al tijdens zijn leven waarlijk een bedevaartsoord.

In de Brieven vinden we vier belangrijke aanknopingspunten: ten eerste is er de liefde en de genegenheid die hij naar iedereen uitstraalde; ten tweede de helderheid van geest, die hem in staat stelde zijn brief schrijvers eenvoudig te doorzien en hen op hun talenten aan te spreken; ten derde zijn feilloos inzicht in de relatie tussen de mens en diens functioneren in de maatschappij, en ten vierde de actuele waarde voor ons allen van Ficino’s aanwijzingen uit het 15e-eeuwse Florence. Ficino was een man van de geest, die niet veel sprak of schreef over materiële en vergankelijke zaken en die zich weinig aantrok van lichamelijk ongemak, maar rust en kracht uitstraalde en dat deelde met ieder die naar hem wilde luisteren.

Als filosoof, student, arts, musicus en priester was Ficino het levende voorbeeld van de Renaissance-mens. Naast het schrijven van eigen werk vertaalde hij Plato in het Latijn evenals diverse andere klassieke geschriften uit dezelfde traditie. Hij deed dit alles in een verbazingwekkend hoog tempo en de vertalingen waren van zo’n goede kwaliteit, dat ze tot ver in de 19e eeuw de standaardwerken zouden blijven. Ook als arts stond zijn naam hoog aangeschreven en velen maakten graag van zijn diensten gebruik, waarbij hij, zoals de traditie van Hippocrates voorschrijft, nooit een honorarium aannam.

Ficino verstond volgens zijn tijdgenoten als musicus de kunst de snaren van het hart te raken. In een brief schrijft bisschop Campano, op doorreis naar Florence: ‘‘Terwijl hij zichzelf op de lier begeleidde, zong hij de Orfische hymnen en betoverde mij met de schone klanken ervan. Het was of Apollo met zijn weelderige lokken de lier van Ficino had overgenomen en slachtoffer werd van zijn eigen lied. Hij leek een waanzinnige, zijn ogen schoten vuur en hij speelde muziek zoals niemand het hem ooit had kunnen leren.’’ De betekenis van de beeldende kunst lag volgens Ficino in het bijzonder in haar vermogen de ziel te herinneren aan haar oorsprong. Echte kunst is in staat als het ware een beeld van die oorsprong te scheppen, waardoor de godenwereld voor de mens dichterbij komt. In de Florentijnse samenleving kreeg de kunstschilder door tussenkomst van Ficino dan ook een nieuwe status, vergelijkbaar met die van een dichter. Hij gebruikte het beeld van de kunstschilder graag in zijn brieven als metafoor.

Ficino had een vriendschappelijke band met de gebroeders Pollaiuolo en was ook nauw betrokken bij de totstandkoming van Botticelli’s Prima- vera. In de Platonische Theologie beschrijft hij het scheppingsmoment van een schilderij: ‘Het hele werk verscheen in een enkel moment voor Apelles’ geestesoog en wekte in hem de wens om te schilderen.’

In 1473 werd Ficino priester en later kanunnik van de kathedraal van Florence. Het priesterschap betekende voor hem de hoogst mogelijke functie waarop hij voor zijn medemens werkzaam kon zijn. Wanneer hij, volgens Corsi, zelf in de kathedraal het evangelie predikte, stroomden de mensen samen om hem te horen. Hij schroomde niet de leiders van religieuze orden en zelfs de paus te schrijven in de tijd dat corruptie in de kerk gemeengoed dreigde te worden. Ook correspondeerde Marsilio Ficino met rechters, redenaars en vele anderen. Hij schreef met zoveel gezag omdat hij alle activiteiten in verband wist te brengen met het uiteindelijke doel van de mens, namelijk de terugkeer naar zijn goddelijke oorsprong.

Het is niet te verwonderen dat Ficino werd gevraagd de leermeester van Lorenzo de’ Medici te worden, die in 1469 zijn vader Piero had opgevolgd als heerser over Florence. Lorenzo was een zeer veelzijdig mens, een eminent staatsman en een groot dichter. Marsilio en Lorenzo waren goede vrienden, zeker tijdens de periode waarin zij correspondeerden. Lorenzo bleef ook toegewijd aan de Academie voor Platoonse Filosofie, die hij vaak bezong in zijn gedichten en waarvan hij de kennis als staatsman steeds in toepassing probeerde te brengen.

De bijeenkomsten in de Academie moeten heel bijzonder zijn geweest. De brieven zullen slechts een flauwe afspiegeling zijn van de enthousiaste discussies die binnen de muren van de Academie in dat illustere gezelschap moeten hebben plaatsgevonden. De leden vonden elkaar in een gemeenschappelijke liefde voor spiritualiteit, vriendschap en waardering voor Ficino. Hij was voor hen het middelpunt en zij samen vormden weer het middelpunt van de Renaissance.

Cosimo de’ Medici besloot in 1439 een Plato-Academie op te richten en Ficino schrijft dat hij nog als jongeling als leider hiervan werd uitgekozen. Cosimo kwam tot dit besluit na de aankomst in Italië van Gemisthos Plethon, die met de Griekse keizer en patriarch was gekomen om in het Concilie van Florence een voorgestelde vereniging van de Griekse en Romeinse kerk te bespreken. Plethon was zo vertrouwd met de filosofie van Plato dat hij voor zijn tijdgenoten welhaast een nieuwe belichaming van deze grote filosoof leek te zijn.

Het centrum van de Academie werd een villa van Cosimo in Careggi, die deze in 1462 aan Ficino overdroeg. Zij was gelegen op de zuidelijke heuvels van Montevecchio en keek in de verte uit op de villa van de Medici. In 1471 waarschuwde Ficino Lorenzo in een brief dat deze op zijn gezondheid moest letten en dat zonder hem noch het land noch de Academie zou bloeien. Het bleek een profetie geweest te zijn, want kort na Lorenzo’s overlijden in 1492 en nadat zijn zoon Piero verdreven was, liepen de activiteiten van de Academie sterk terug, tot zij in de 16e eeuw onder Francesco da Diaceto weer een nieuwe impuls zouden krijgen.

Ficino werd op 19 oktober 1433 geboren in Figline in de Val d’Arno. Zijn vader, Diotifeci, was de geneesheer van Cosimo de’ Medici. Van zijn moeder, Alessandra, is niet veel meer bekend dan dat zij door Fi- cino zeer gerespecteerd werd en de gave van het ’tweede gezicht’ had. Zij stierf slechts kort voor Ficino zelf kwam te overlijden. In zijn latere leven onderhield Ficino zijn ouders. Over zijn opvoeding is weinig meer bekend dan de namen van zijn leermeesters en het feit dat hij studeerde onder leiding van Niccolo’ Tignosi, een volgeling van Aristoteles in Florence. Ficino schrijft dat hij met Cosimo vruchtbare gesprekken over filosofie heeft en zijn belangstelling voor het werk van Plato zal rond 1452 zijn gewekt. Omdat hij pas op latere leeftijd Grieks leerde, moest hij het aanvankelijk doen met Latijnse schrijvers en de enkele dialogen die in een vertaling ter beschikking stonden.

Na het verschijnen van zijn eerste werk, Plato’s Leer (1456, inmiddels verloren geraakt), dat op deze vertalingen gebaseerd was, gebood Cosimo hem niets meer te publiceren totdat hij het Grieks meester was geworden. De brief in deze uitgave over de goddelijke vervoering laat evenwel zien met welk een autoriteit hij een jaar later al schreef. Antonius, aartsbisschop van Florence en rector van de universiteit, voor wie Ficino grote waardering had, raadde hem aan minder Plato en meer Thomas van Aquino te gaan bestuderen, maar hoewel hij deze inderdaad grondig bestudeerd heeft, werd zijn enthousiasme voor Plato er zeker niet minder door. Omstreeks 1462 publiceerde hij zijn eerste Latijnse vertaling van Griekse schrijvers en wel de Hymnen van Orpheus en de Gatha’s van Zoroaster. Een jaar later bracht hij een volledige vertaling van de Hermetische geschriften uit. Dit werk beleefde vele heruitgaven.

Het werk getiteld De Amore, een commentaar op Plato’s Symposion, ontstond toen Ficino eens, gekweld door een periode van ziekte en zwaarmoedigheid, door zijn dierbare vriend Giovanni Cavalcanti werd aangeraden bij wijze van medicijn een gesprek over ‘de liefde’ te schrijven. In dit werk legt hij uit hoe de schepping tot stand is gekomen, in stand wordt gehouden en tenslotte weer wordt teruggevoerd naar haar bron door een onafgebroken stroom van liefde. (In de Renaissance vinden we dit in de kunstvorm van de Gratiën terug.) In 1469 voltooide Ficino een samenvatting van de dialogen van Plato. In het jaar daarop begon hij met de Theologia Platonica of Over de onsterfelijkheid van de ziel. Dit werk, een van zijn belangrijkste, groeide uit tot een reeks van achttien boeken. Om de onsterfelijkheid van de ziel te bewijzen, beschreef hij de enige bron en eenheid waarop twee fundamentele pijlers van de westerse beschaving gebaseerd zijn, namelijk de joods-christelijke religie en de Griekse filosofie.

Ficino werd in 1473 tot priester gewijd en in datzelfde jaar begon hij aan De Christiana Religione. In dit werk wordt de nadruk gelegd op de persoonlijke band tussen de mens en God, schitterend vertolkt in brief 4, waarbij de mens de goddelijke ziel zelf is. Hij schrijft: ‘Laat hij zichzelf eren als een beeld van de heilige God. Laat hem ernaar verlangen weer naar God terug te keren zo gauw het de Goddelijke Majesteit behaagt zich tot hem te wenden. Laat hem God liefhebben met heel zijn hart, zodat hij getransformeerd kan worden in Hem die Zichzelf schitterend herschiep in de mens.’ (Opera Omnia, pg. 22-23). Talrijke korte verhandelingen volgden op De Christiana Religione. Van 1484 tot 1492 hield Ficino zich bezig met het vertalen en becommentariëren van de filosoof Plotinus (204-270) en diens volgelingen Porphyrius en Proclus. In 1489 verscheen het medische en astrologische werk Drie Boeken over het leven en in 1492 voltooide hij de vertaling van Dionysius de Areopagiet. Ficino publiceerde zijn brieven in 1495. In 1496 werden zijn commentaren op Plato gedrukt en in 1497 verscheen zijn vertaling van Iamblichus. Het laatste dat van zijn hand kwam was een overigens onvoltooide commentaar op Paulus’ brief aan de Romeinen.

Een 16e-eeuwse biografie over Ficino (Giovanni Corsi) beschrijft hem als een man van klein postuur, tenger en met licht gebogen schouders. Zijn spreken was bedachtzaam, aarzelend, en zijn gelaatsuitdrukking gaf hem een vriendelijk voorkomen. Zijn golvende blonde haar krulde weelderig over zijn voorhoofd. Volgens Corsi had Ficino maar een matige gezondheid, al werd hij op latere leeftijd sterker. Al was Ficino in gezelschap meestal opgewekt, in eenzame uren kon hem een diepe zwaarmoedigheid overvallen. Het maakte dat hij onophoudelijk werkte, als probeerde hij die kwellende stemmingen weg te branden. Hij had een mild temperament, was vergevensgezind, verzaakte zijn plicht nooit en werkte nauwgezet. Hij sprak over de liefde zoals Socrates dat deed en was tevreden met eenvoudige kleding en weinig bezittingen in huis, al stonden in zijn kelder enkele zeer excellente wijnen.

Hij had een fijnzinnige maar niet extravagante smaak, want iedere uitspatting was hem vreemd. Ficino beschouwde discipline als essentiële voorwaarde voor spiritualiteit. Naar het voorbeeld van Pythagoras was hij vegetariër en hij moedigde zijn volgelingen aan geen gekookt voedsel te nuttigen en ’s morgens rond zonsopgang op te staan. Hij leidde een leven van onthouding en ingetogenheid, waarvan hij het belang uiteenzette in een lange brief (Boek VIII). Toch oversteeg zijn geest het dogma.

Ook al beschouwde hij het christelijke pad als het beste, er waren vele wegen die naar hetzelfde doel leiden. In De Christelijke Religie schrijft hij: ‘‘De Goddelijke Voorzienigheid staat niet toe dat er ergens ter wereld een periode, hoe kort ook, zonder godsdienst zou kunnen zijn, ook al is er altijd alle ruimte om rituelen aan te passen aan de veranderende tijd. Misschien is de diversiteit wel juist zo bedoeld. God houdt ervan op allerlei verschillende manieren te worden aanbeden, hoe ongepast ook, maar beter zo dan uit trots niet aanbeden te worden.’

In vele van zijn brieven ligt zijn gevoel voor humor niet ver onder de oppervlakte. Neem bijvoorbeeld zijn brief aan Lorenzo de’ Medici, waarin hij deze aanraadt de Aristoteliaanse filosoof Oliviero Arduini te ondersteunen. Daarbij heeft hij er geen bezwaar tegen dat Lorenzo zich afvraagt wat dat nu voor een filosoof is, die om financiële hulp vraagt, maar hij vraagt hem dringend om eerst het geld te geven en daarna de vraag te stellen.

Ficino’s Academie maakte Europa bewust van de diepe betekenis van de Platonische traditie. Zijn brieven aan vooraanstaande correspondenten leverden een directe bijdrage aan dit bewustwordingsproces. Onder hen bevonden zich Colet Eken van St. Paul’s Cathedral en oprichter van de St. Paul’s School) in Engeland. Hij schreef aan De Ganay, kanselier van het parlement in Frankrijk; aan de humanist Reuchlin in Duitsland (over de betekenis van de Orfische hymnen).

Koning Matthias van Hongarije nodigde hem aan zijn hof uit om zich door hem persoonlijk in de Platonische filosofie te laten onderwijzen; een benoeming die hij afwees, maar een functie die hij wel liet vervullen in de persoon van zijn volgeling Francesco Bandini, die verscheidene jaren bij de koning doorbracht. Tegen het einde van zijn leven kon hij schrijven, ook al was het speels bedoeld, dat hij door zijn briefwisseling heel Europa in liefde aan zich onderworpen hield.

Ficino was niet de eerste die de bestudering van Plato en zijn volgelingen nieuw leven inblies. Deze studie was tot ontwikkeling gekomen met de herontdekking van de oudheid, die begonnen was in de tijd van Dante of eerder, en had zich in omvang en diepte uitgebreid met de groeiende kennis van het Grieks en met het aan het licht komen van onbekende handschriften uit de klassieke oudheid.

Hij was niet de eerste die aantoonde dat de joodse godsdienst en de Griekse filosofie dezelfde bron hadden, een bron die in zijn visie terug te voeren was op Mozes, Zoroaster en Hermes Trismegistus, de wijze uit het oude Egypte. Maar meer dan ieder ander vestigde hij het gelijkwaardige gezag van deze twee ontwikkelingslijnen van de Europese traditie; hij overtuigde zijn tijdgenoten ervan dat wettige filosofie niet verschilt van ware godsdienst en wettige godsdienst niet verschilt van ware filosofie. Het meest sprekende gedenkteken voor zijn invloed is het mozaïek van Hermes Trismegistus in de kathedraal van Siena.

Meer dan wie ook was het Ficino die aan Plato, Plotinus en de Hermetische geschriften de idee ontleende dat een deel van de individuele ziel onsterfelijk en goddelijk was, een denkbeeld dat voor de Renaissance van het grootste belang was. Want hieruit volgde dat de ziel het vermogen had om ‘alles te worden’ en dat de Mens ‘de hemelen en wat daarin is, zelf kon scheppen, als hij de instrumenten en het hemelse materiaal kon verkrijgen’.

In zekere zin werd dit de filosofie van het tijdperk, want in de ongeveer honderd jaar na Ficino’s geboorte werd er op het gebied van kunst en wetenschap meer vooruitgang geboekt dan in de daaraan voorafgaande duizend jaar, terwijl de ontdekkingsreizen naar Amerika, naar Zuid- Afrika en het Verre Oosten een weerspiegeling vormden van de geeste lijke prestaties op het gebied van kunst en literatuur. Reeds stond Europa op de drempel van het wetenschappelijke tijdperk waarvan de uitvindingen van Leonardo en de ontdekkingen van Galileo, en later Kepler, de eerste vruchten waren.

Ficino’s ‘ontdekking’ van de onsterfelijkheid van de ziel was vooral van belang voor de wederopleving van de godsdienst in de volgende eeuw. In de middeleeuwen was de onsterfelijkheidsleer door christelijke theologen nogal verwaarloosd. Door Ficino kreeg de leer weer een centrale plaats in het christelijke denken. Hij was des te overtuigender omdat hij steeds blijk gaf in contemplatie te hebben ervaren wat hij in zijn geschriften beschreef. Bestudering van documenten uit die tijd laat zien hoezeer de onsterfelijkheid van de ziel een veel gebezigd thema van overweging werd, en bij decreet van het Lateraanse Concilie in 151 werd het voor het eerst onderdeel van de geloofsleer van de Katholieke Kerk. Deze nadruk op de individuele ziel leidde tot de vrome stap van een ‘‘persoonlijke verhouding’’ met God, die zo kenmerkend werd voor de hervormers zowel binnen als buiten de Katholieke Kerk.

Voor Ficino was de onsterfelijkheid en goddelijkheid van de ziel de basis van ‘de waardigheid van de Mens’, die de kunstenaars en schrijvers van de Renaissance op talloze manieren trachtten uit te drukken. Mettertijd raakte de uitdrukking van dit ideaal ieder aspect van het leven. In heel Europa werd verfijning het doel van rijkdom. Toen de edelen hun kastelen verlieten trokken zij in woningen die de gratie, de juiste verhouding en het licht van de Renaissance begonnen uit te drukken. De grimmige torens en nauwe straten, die in veel middeleeuwse Italiaanse steden de boventoon voerden, maakten plaats voor ruimtelijkheid en orde.

Tot aan vandaag toe herinneren zowel de ‘havezaten’ van het platteland als de statige Europese paleizen en villa’s ons nog aan de ‘geboorte van schoonheid’ in de 15e eeuw. De waardigheid van de Mens werd niet alleen weerspiegeld in de architectuur en de kunst, maar moest worden uitgedrukt op ieder gebied van menselijke activiteit. Er werd een nieuw ideaal voor de Mens gesteld, waarvan het eerste en beste voorbeeld Ficino’s leerling, Lorenzo de’ Medici, was. Nobel, grootmoedig, dapper, absoluut betrouwbaar, kon hij van oorlogs- en staatszaken omschakelen naar filosofie, wetenschap, poëzie, muziek of kunst en in elk daarvan uitmunten. Hij was met zijn gelijken net zo op zijn gemak als met zijn onderdanen; zijn gezag ontleende hij aan zijn aard en niet aan zijn positie.

De ‘hoveling’ die moeiteloos succes had en indrukwekkend was zonder uiterlijk vertoon, zowel in de kunst als in de traditionele bezigheden van de oorlog en de jacht, vormde een scherp contrast met de meer begrensde edelen uit vroeger tijd. De verandering van karakter die nodig was wordt goed geïllustreerd door de 16e eeuwse Castiglione in De Hoveling. Hij beschrijft een man die door een dame de eer werd aangedaan ten dans te worden gevraagd en die dat niet alleen weigerde, maar ook niet naar de muziek wilde luisteren of deelnemen aan de vele andere vormen van vermaak die werden aangeboden, terwijl hij bleef protesteren dat zulke lichtzinnigheden zijn zaken niet waren.

En toen de dame tenslotte vroeg wat dan wel zijn zaken waren, antwoordde hij nors: ‘Vechten.’ ‘Welaan dan’, antwoordde de dame, ‘mij dunkt dat, aangezien u op dit moment niet oorlog voert en niet aan het vechten bent, het goed zou zijn als u uzelf flink liet oliën en in een kast liet wegzetten met heel uw wapenrusting, zodat u niet roestiger wordt dan u al bent.’

De nieuwe ‘hoveling’ werd een voorbeeld dat niet beperkt bleef tot de stand der edelen. Dit was het karakter dat de Engelse public schools eeuwenlang trachtten te vormen en het werd bijna in heel Europa de definitie van een ‘gentleman’. Daarvoor was ruimer onderwijs nodig dan de enigszins beperkte opvatting van de zeven vrije kunsten die in de middeleeuwen gangbaar was. Kennis van de klassieke literatuur en geschiedenis werd de onbetwiste basis van het onderwijs in het westen en dat is tot voor kort zo gebleven.

De oorspronkelijke impuls van de Renaissance, dat de luister van de Mens in al zijn activiteiten weerspiegeld moest worden, werd mettertijd een beweging van algemene verfijning, die eeuwenlang duurde en die de smaak en het gedrag van de hele bevolking van Europa beïnvloedde. De verbetering van het gedrag betekende meer dan het leren gebruiken van een vork of hoe een beschaafde conversatie gevoerd moest worden. Het was de toepassing van een gedragscode waardoor rekening houden met anderen een maatschappelijk gebruik werd. In oorsprong was het de weerspiegeling van ‘de waardigheid van de Mens’ in zijn maatschappelijke gedrag.

Wat is de betekenis van Ficino’s brieven vandaag? Voor een maatschappij die richting verloren lijkt te hebben, en die zich laat beïnvloeden door luiheid, hebzucht, geweld en corruptie, hebben zij een actuele klank. Ficino richtte zich in de 15e eeuw op dezelfde problemen. De brieven herinneren ons eraan dat deze ondeugden het gevolg zijn van dwaasheid en onwetendheid en dat de vervulling van de Mens ligt in de terugkeer tot zijn bron.

WOORD VOORAF VAN MARSILIO FICINO BIJ ALLE BRIEVEN

Marsilio Ficino, de Florentijn, aan al zijn brieven tegelijkertijd, gegroet. Mijn brieven: wanneer jullie op mijn bevel mijn vrienden groeten, dienen jullie ook onsterfelijke groeten aan te bieden aan onze geliefde vriend Girolamo Rossi. Want ik ging ervan uit dat jullie sterfelijk zijn en wellicht spoedig zouden sterven, door welk lot dan ook. Maar Girolamo, die bekend staat om zijn vroomheid, heeft er onlangs voor gezorgd dat jullie nu opnieuw geboren worden en wellicht zelfs onsterfelijkheid bereiken.

Lange tijd hielden jullie je schuil, verlangend naar het licht, maar tot op heden was er niemand die jullie aan de vergetelheid ontrukte, omdat dit kennelijk nog niet de bedoeling was van het Lot of van de Godheid. Maar onze Rossi, inderdaad nu jullie Roscius, heeft thans met dezelfde toewijding die hij altijd aan Marsilio schonk, nu ook jullie achtervolgd, zich ijverig inspannend, opdat jullie lang verscholen gezichten weer getoond kunnen worden.

Begroet daarom deze geleerde, vrome man, die jullie in ere heeft hersteld. Tot nu toe waren jullie vol bezorgdheid, maar thans zo gelukkig. Schenk hem voor deze wonderbaarlijke gift van onsterfelijkheid onsterfelijke dank.

15 december 1494, Florence.

WOORD VOORAF VAN MARSILIO FICINO, DE FLORENTIJN, BIJ ZIJN EERSTE BRIEVENBOEK, OPGEDRAGEN AAN DE GROOTMOEDIGE GUILIANO DE’ MEDICI

Marsilio Ficino aan de grootmoedige Giuliano de’ Medici; gegroet.

Grootmoedige Giuliano: de beroemde Cosimo, jouw grootvader en mijn begunstiger, haalde geregeld de volgende uitspraak van Plato aan: bij het ondernemen van gewichtige zaken is niets nuttiger dan de voorspraak van oordeelkundige en wijze mensen. En er bestaat geen duidelijker bewijs voor gerechtigheid en omzichtigheid in dergelijke zaken wanneer zulke vrienden aanwezig zijn, als wel van ongerechtigheid en onvoorzichtigheid wanneer deze vrienden afwezig zijn. Dit is Plato’s gouden regel.

Gedurende zijn gehele leven bewees Cosimo dit door zijn daden meer nog dan door zijn woorden. Voorzeker was hij een uitzonderlijk rijk mens, rijk aan goederen, maar nog rijker als mens en het allerrijkst in omzichtige wijsheid. Het meest uitzonderlijk en wonderbaarlijk is wel dat hij een zoon en kleinkinderen achterliet die deze schatten erfden. Zo komt het dat ik in mijn Giuliano de oude man herken van wie, na God, mijn welzijn geheel afhankelijk is. Daarom is er niemand die ik een betere gezondheid toewens dan Giuliano, en ik bid en smeek God hier dagelijks om.

Om je duidelijk mijn wens en voornemen te verklaren, heb ik besloten dat het eerste deel van mijn brieven aan mijn vrienden aan jou dient te worden opgedragen, jij die de prins onder mijn vrienden bent. Ik doe dit, opdat al mijn vrienden zo verbonden worden met één gemeenschappelijke vriend; en dat, wanneer je de brieven leest, je iedere keer bij de begroetingen weet dat Marsilio jou, Giuliano, begroet.

TEN GELEIDE

De twaalf brievenboeken van Marsilio Ficino werden voor het eerst gedrukt in het jaar 1495. De nu voor u liggende Nederlandse vertaling bevat 15 brieven uit het eerste boek, waarin Ficino zijn briefwisseling tussen 1457 en 1476 had opgenomen. Waarschijnlijk is hij tegen het einde van 1473 begonnen met het verzamelen van zijn brieven om ze te kunnen publiceren. In een brief aan Angelo Poliziano in onze editie brief 1) maakt hij namelijk in een opsomming van zijn vele geschriften melding van een werk met ‘filosofische brieven’. De in dat werk opgenomen brieven had hij opgedragen aan Giuliano de’ Medici en hij liet ze vervolgens circuleren onder zijn vrienden, zoals in die tijd onder geleerden gebruikelijk was. Vermoedelijk is hij tot deze opzet gekomen doordat er onder zijn naam brieven de ronde deden die niet van hem afkomstig waren (zie brief 16).

De gedrukte uitgave van het eerste brievenboek werd nog tijdens zijn leven in het Italiaans vertaald, zeer waarschijnlijk door Ficino zelf. Alle twaalf boeken werden in het Italiaans vertaald in de 16e eeuw, door F. Figliucci (zie voor deze beide uitgaven de bibliografie).

De Engelse vertaling van het eerste brievenboek, welke ten grondslag ligt aan onze Nederlandse uitgave, is gebaseerd op een manuscript in de Riccardiana-bibliotheek te Florence (Ricc. 797). Ofschoon er wel twintig manuscripten van het eerste brievenboek bestaan, wordt dit verhoudingsgewijs late manuscript algemeen het nauwkeurigste geacht.

De Venetiaanse uitgave van 1495 werd gevolgd door edities in Florence en Neurenberg, en zijn Opera Omnia, alle werken bevattende die destijds van Ficino bekend waren, werden gepubliceerd in Basel in 1561 en 1576. Laatstbedoelde uitgave werd in 1959 in Turijn herdrukt door de Bottega d’Erasmo. Daar deze editie het meest toegankelijke is, werd in de Engelse uitgave – dus ook in onze Nederlandse – de daarin vervatte volgorde van de brieven aangehouden. Overigens is in het Riccardianamanuscript de volgorde grotendeels gelijkluidend. Voor de datering van de brieven werd het Riccardiana-manuscript gevolgd.

De in de noten bij de brieven genoemde klassieke werken hebben betrekking op de navolgende edities: Dialogen van Plato: editie Jowett, Oxford, 189; Orfische hymnen: de Griekse tekst van E. Abel, Orphica, Leipzig, 1885, herdrukt in Hildesheim, 1971, en de Engelse vertaling van Thomas Taylor, 1787, herdrukt in Thomas Taylor the Platonist, Selected Writings, uitgave K. Raine & G. M. Harper, London, 1969.

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN OVER DE RENAISSANCE

INHOUD

ten geleide
inleiding
de brieven
Woord vooraf bij alle brieven
Woord vooraf bij het eerste brievenboek

    1. Over het verlangen naar geluk
    2. De weg tot geluk
    3. Navolging is vruchtbaarder dan lezen
    4. Een gesprek over God tussen God en de ziel
    5. Medicijnen genezen het lichaam, muziek de geest, zelfkennis de ziel
    6. Wet en rechtvaardigheid
    7. Over goddelijke vervoering
    8. Een verontschuldiging voor langdradigheid
    9. Over voorspelling en de goddelijkheid van de ziel
    10. Hoe te prijzen zonder vleierij
    11. Het nut van een leven in eenheid
    12. Over ingetogenheid bij het schrijven
    13. Hulde aan degenen die Plato uiteenzetten
    14. Aansporing tot studie
    15. Troostbrief bij iemands overlijden
    16. Lof der waarheid
    17. Hoe nuttig het is geleerden te onderhouden
    18. De lof voor een kunstenaar komt niet voort uit zijn woorden, maar uit zijn
      werk
    19. Over beschaving, over zuivering en over het voorbeeld van de goddelijke kwaliteit van de gelouterde ziel
    20. Over de mens die wijs en gelukkig is
    21. Het is beter goede teksten te schrijven dan vele
    22. Aansporing om kennis na te streven
    23. Verzoek om een brief
    24. Liefdeszaken
    25. God, niet de mens, is de schepper van wonderen
    26. De verbazingwekkende glorie van Lorenzo de’ Medici
    27. Over de liefde
    28. Over de liefde; hoe iedere man geliefd en geprezen zou moeten zijn
    29. Een speelse aanmoediging voor Giovanni om door middel van veinzerij terug te keren
    30. Een brief over helden, geschreven zoals mijn geest mij inga
    31. Wat gedaan is in vrijheid, is aangenamer dan een verplichte handeling
    32. Een uitdaging om te schrijven
    33. Brieven zijn nodig tussen vrienden
    34. Verlies van tijd is een ernstige zaak
    35. Brieven van vrienden zijn een bron van vreugde
    36. Geen kritiek, want God brengt wraak
    37. De mens is geest. De geest van de minnaar is in de geliefde
    38. Een serieuze verhandeling, gericht aan Giovanni: Na de dood heeft een mens veel meer inzicht dan wanneer hij nog in een lichaam huist
    39. Tegen Averroës, op grond van het feit dat er geen afzonderlijk menselijk intellect is
    40. Kenners van God zijn wakker, de rest slaapt
    41. De waarheid van God is straling, schoonheid en liefde
    42. Ideeën, volgens Plato, bestaan in de goddelijke geest
    43. Over de oorzaak van het zondigen; over de hoop en het middel tot herstel
    44. De wetgever staat boven de sofist
    45. Vervulling van liefde ligt in de toepassing ervan
    46. Liefde zonder toewijding is niet veel waard, toewijding zonder liefde ook niet
    47. Over het verdragen van onrecht
    48. Hoe bereikt men gelijkmoedigheid ten opzichte van het lot?
    49. Een vriendschap door God gesmeed is duurzaam
    50. Dichterlijke inspiratie is afkomstig van God
    51. De zorg voor vaderland, familie en vrienden
    52. Wie men een oprecht mens noemt
    53. Over menslievendheid
    54. Innemendheid, liefde, trouw, vriendschap
    55. De dwaasheid en ellende der mensen
    56. De dwaasheid en ellende der mensen
    57. De dwaasheid en ellende der mensen
    58. Een aanmoediging tot bescheidenheid en de studie van de literatuur
    59. Dat een vriend binnenin een vriend is
    60. De gezondheid van een vriend hangt af van zijn vriend
    61. Een voorspelling aangaande een vriend
    62. Hoe groot het verlangen van een vriend kan zijn
    63. Het is beter goedheid te prijzen dan talent
    64. Wie de liefde bedriegt en wie zij niet bedriegt
    65. Een aanbeveling uit nood en verdienste
    66. God bestiert alles op goede wijze en dus moeten we in alles het goede zien
    67. Over de dwaasheid der mensen en wat ware kennis is
    68. Lof van vrijgevigheid, lof van de aalmoes
    69. Geen deugd is lieflijker dan mildheid
    70. Een ware vriend hoeft niet afwezig te zijn om meer gewenst te zijn
    71. Wie rijk is en onrechtvaardig en wie rechtvaardig is
    72. De goedheid en waardigheid van de rechtsgeleerde
    73. De waardigheid van de priester
    74. Heilige orders dienen niet aan iedereen te worden gegeven
    75. Geen harmonie geeft groter verrukking dan die tussen het hart en de tong
    76. Over de plicht van een burger
    77. Wat betekent ‘‘een goed leven leiden’’?
    78. De waarde, het nut en de toepassing van de geneeskunde
    79. Over zuinig omgaan met tijd
    80. Een mens zonder religie is ongelukkiger dan de dieren
    81. Antwoord op de brief over zuinig omgaan met tijd
    82. Voor een mens van goede wil is de toegang tot het goede nooit helemaal afgesloten
    83. Toepassing is krachtiger dan theorie
    84. Goddelijkheid van de ziel door inspiratie
    85. Een nieuw werk behaagt de schrijver teveel
    86. Over volharding
    87. Het is de aard van een verstandig mens niets te wensen behalve het welzijn van zijn ziel en een gezond lichaam
    88. Ov((AL))er muziek
    89. De waarachtigste lofprijzing is die welke haar zelf ook waard is
    90. Gelukkig is degene die wordt bemind door een mens die het zelf waard is zeer bemind te worden
    91. Over wet en rechtvaardigheid
    92. De ziel
    93. Vertroosting bij verdriet om de dood van een vriend
    94. De rol van de waarheidsgetrouwe vertegenwoordiger van de wet
    95. Wat vurig verlangd wordt, is snel verkregen
    96. Laten we ons liever op de bronnen richten dan op de beekjes
    97. Een volgeling van Aristoteles vraagt niet om geld als filosoof, maar als mens
    98. Een aanbeveling op grond van vroegere voorspoed, rechtschapenheid en kennis
    99. De reden om iemand te prijzen
    100. Niemand kan over liefde praten die zelf geen liefde kent
    101. Wat je je moet herinneren en wat je moet vergeten
    102. De definitie, de functie en het doel van de verschillende deugden
    103. De natuur en plicht van de mens zelf; de lofspraak der geschiedenis
    104. Drie richtsnoeren voor het leven en de ene beste manier van leven
    105. Het beginsel van onderwijzen, prijzen en berispen
    106. Zelfkennis en zelfrespect als hoogste goed
    107. Over de goddelijkheid van de ziel en over religie
    108. Woorden van troost bij iemands sterven
    109. Tegen leugenaars en goddeloze lasteraars
    110. Tegen leugenaars en goddeloze lasteraars
    111. Over de stappen naar geluk dat eeuwig is
    112. Een innerlijk gebed tot God
    113. Moge een ieder uitsluitend God en de deugdzaamheid vertrouwen en dienen
    114. Wat de aard van navolging zou moeten zijn
    115. Een grote lofprijzing is dikwijls kort
    116. Hij die achting heeft voor goede mensen betoont achting aan zichzelf
    117. Een oprechte wens en aanbeveling
    118. Een korte aanwijzing en raadgeving aan een bisschop
    119. Lofrede op de filosofie door middel van de welsprekendheid, de moraal, de logica en de kennis van God
    120. Het nut van het vrije leven
    121. Over volharding
    122. Alleen de goddelijke arts is in staat de ziekten van de ziel te genezen
    123. Hoe het komt dat liefde wederkerig is
    124. Het ware dichten is van en voor God
    125. Wat eigen is aan de mens zou aan de mens gezonden moeten worden

aanhangsel
noten bij de brieven
correspondenten van Ficino
bibliografie
register

BESTEL DE BRIEVEN VAN MARSILIO FICINO

LEES MEER OVER DE VIJF BOEKEN VAN OF OVER FICINO