Het welgetemperde gemoed – Jos Kessels over denken over jezelf met Bachs meesterwerk als uitgangspunt

BESTEL HET WELGETEMPERDE GEMOED

AANMELDEN VOOR HET SYMPOSION ‘MEER DAN EEN MELODIE’ OP 19 NOVEMBER 2023

Jos Kessels komt spreken op het het symposion Meer dan een melodie op zondag 19 november 2023 op het conferentiecentrum Renova in Bilthoven. Hij is auteur van meerdere boeken, waaronder ‘Het welgetemperde gemoed’. Daarin geeft Kessels een aanzet tot denken over jezelf in de traditie van de Bekentenissen van Augustinus en Rousseau, met de muziek van Bachs ‘Das wohltemperierte Klavier’ als uitgangspunt. Aan de hand van het meesterwerk van Bach reflecteert Kessels op zijn eigen leven. Hij verbindt de wendingen, kenteringen, harmonie en disharmonie uit Bachs muziek aan episodes uit zijn persoonlijke geschiedenis. Het gevolg van Kessels’ zoektocht is dat de lezer onwillekeurig ook over het eigen leven gaat nadenken. Het ogenschijnlijk particuliere project van Het welgetemperde gemoed krijgt zo een universele zeggingskracht. Kessels laat zien hoe hij streeft naar harmonie en verzoening van tegenstellingen, zich verdiept in de klassieke filosofie, de ideeënleer ontdekt en zich als filosoof op de markt begeeft om het ‘ideeënkijken’ in praktijk te brengen.

AANLEIDING

Ik ging naar de begrafenis van een tante, in het dorp waar ik vandaan kom. Ze was oud en iedereen was blij toen ze overleed, dus het was geen drama. Toch werd het een aparte ervaring. Ik was jarenlang niet in het dorp geweest. Het is al decennia geleden dat ik er ben vertrokken, en toen mijn tante naar een verzorgingshuis elders verhuisde, had ik er geen familie meer wonen. Ik had dus geen reden om er nog te komen. Ik reed naar de kerk, in het centrum, vlak bij mijn ouderlijk huis (dat inmiddels is afgebroken). Het gevoel bekroop me dat ik mijn eigen herkomst niet meer herkende. Het dorp dat mij ooit zo vertrouwd was, was niet meer hetzelfde. Het straatbeeld was anders geworden, de bomen waren gekortwiekt, de huizen al te goed onderhouden. De kleine winkeltjes waren verdwenen; er zou vast wel een supermarkt zijn, ergens aan de rand van het dorp.

Het leek alsof het armoedige zandgrondplaatsje van weleer was veranderd in een rijkeluisoord. De vervallen boerderijen waren verbouwd tot villa’s, de schamele arbeiderswoninkjes samengevoegd tot ruime huizen, de onverharde wegen bestraat en verbreed. Nergens zag ik meer moestuinen, enkel nog siertuinen. Er waren geen kippen of mestvaalten te bekennen, wel garages met grote auto’s ervoor. Het vroeger zo dichtbegroeide landschap was kaler, opener, de akkers en weiden uitgestrekter. Ook de kerkdienst kwam mij voor als een ritueel uit een ander tijdperk.

Ik was verbaasd, maar realiseerde me tegelijk dat ik zelf evengoed van gedaante was veranderd, niet alleen van buiten, maar ook van binnen: ik was een oudere man geworden. Van al die gevoelens en gedachten van vroeger, die mij hier indertijd zo vurig hadden bezield – de vetes en de verliefdheden, de strijd om erkenning, de voortdurende arena van een groot gezin, heel het kleurrijke leven uit mijn jeugd –, waren nog slechts herinneringen over. Fabels waarin het een is uitvergroot, het ander weggepoetst, om ze maar tot een afgerond verhaal te maken. Want herinneringen zijn verhalen, en mensen bestaan uit verhalen. Maar als niemand die vertelt, verdwijnen ze.

In de kerk had ik tijd om erover na te denken. Het gekke was dat mijn eigen dierbaarste herinneringen mij vreemd voorkwamen in deze veranderde omgeving. Alsof de puzzelstukjes van mijn verleden niet meer pasten in het heden. Alsof de verhalen die mijn geschiedenis vertellen een verzameling archiefstukken waren geworden, weggestopt in de kluis van mijn geheugen. Daar, ver verwijderd van het dagelijks leven, vervagen ze langzaam, zoals oude foto’s, tot je ze weggooit als je er niets meer op herkent. Soms springt er onverhoeds een in mijn bewustzijn, zoals bij deze begrafenis; een scène, een paar zinnen, doelloos rondslingerend in een dagdroom, of zich op de voorgrond dringend in een associatie. Vaak zijn het fragmenten die ik niet meer kan thuisbrengen, ook al komen ze ontegenzeggelijk uit mijn eigen oude doos.

Er zat iets ongemakkelijks, iets verontrustends in deze gedachten. Als mijn herinneringen niet meer pasten bij wie ik inmiddels was, dan paste mijn hele verhaal niet meer. Dan was ook dat veranderd in verbeelding, de harde waarheid ervan vervluchtigd tot verzinsels, of minder, snippers daarvan. Ik heb mijzelf altijd ervaren als een samenhangend, doorlopend verhaal, maar nu kreeg ik het gevoel dat dat, welbeschouwd, misschien ook weleens een misvatting kon zijn. Misschien bestond ik zelf net zo goed uit niet meer dan losse, achterhaalde beelden, die evenmin klopten met de werkelijkheid als de herinneringen aan mijn dorp. Misschien was ook ik slechts een gedroomd geheel dat in stukken uiteenvalt zodra de realiteit er een barstje in stoot.

Er werd gezongen en muziek gespeeld, een verademing bij al die plechtige Latijnse woorden en mijn eigen onrustige gedachten. Het ‘In Paradisum’ dat het koor zong, kende ik van vroeger, een licht en haast vrolijk lied voor een rouwdienst. Dat paste wel naadloos bij mijn verleden. Het was in mijn herinnering nog steeds hetzelfde: niet alleen in muziek en in woorden, maar ook in de gevoelens die het opriep. ‘Mogen de engelen u geleiden naar het paradijs, en u binnenleiden in de heilige stad Jeruzalem.’ Woorden voor iets onuitsprekelijks, maar ze klonken in elk geval troostend en hoopvol, en ze verjoegen de muizenissen in mijn hoofd.

Daarna speelde een van de kleinzonen, die toen op het conservatorium zat, de prelude in bes klein uit Bachs Wohltemperierte Klavier. Dat is een klaagzang, een lamento, en een zeer expressief stuk. De jeugd doet de ouderdom uitgeleide, dacht ik, een waardig eerbetoon aan de overledene en een vertolking van ons aller afscheidsverdriet. Ik heb de prelude vroeger zelf vaak gespeeld, en ook bij dit stuk kreeg ik het idee dat het altijd hetzelfde was gebleven, niet alleen in de noten, maar ook in de gevoelswereld die het schildert, alsof de tijd er geen vat op had gehad.

Ik merkte dat tijdens de muziek mijn gevoel van versnippering geheel en al verdween, het sloeg zelfs om in zijn tegendeel: ik werd er één en al luisterend oor van, geconcentreerd op de klanken, een ondeelbaar geheel met nergens anders aandacht voor dan de muziek. En ik voelde me weer exact dezelfde als degene die, meer dan vijftig jaar geleden, dit stuk voor het eerst instudeerde, dezelfde die ik altijd geweest ben en altijd zal blijven. Merkwaardig, de kracht van muziek.

Toen begon de pastoor te preken, en daar deed zich nog iets merkwaardigs voor. Ik ken de katholieke ritus uit mijn jeugd, dus ik herkende wat hij zei, over het eeuwige licht dat wij door Gods genade deelachtig kunnen worden, over gered worden uit de afgrond van de dood, over dat wij zonder Zijn hulp onherroepelijk de prooi van de duisternis zijn, en al die andere frasen van de voorgeschreven liturgie. Voor mij zijn het sleetse woorden geworden, taal waar alle kracht uit verdwenen is. Maar ergens onder die versleten woorden en beelden, bedolven onder lagen van tijd en gewoonte, hoorde ik ook iets anders, een inspiratie die de spreker zelf en ons allemaal te boven ging, een waarheid van een heel andere orde. Alsof in de schamele jas van het menselijk tekort onzichtbaar een zuivere gedaante verscholen zat. Alsof de woorden zelf dan wel niet veel zaaks waren, geheel ontoereikend voor wat ze beoogden, maar het uitspreken ervan desondanks een diepere werkelijkheid opriep.

Ik weet niet goed hoe ik het moet uitdrukken, maar de ervaring was onmiskenbaar. Diep verborgen in de taal van de pastoor ontwaarde ik een of andere harmonie, een glans, een wonderlijke perfectie. Een soort muziek, dat is nog de beste omschrijving, met dezelfde uitwerking als die van het Wohltemperierte Klavier.

Het verraste me. Ik heb veel muziek gemaakt in mijn leven, dus ik weet dat muziek een inspirerende en verbindende kracht is. En ik heb vaker deze ervaring van een verborgen, niet rechtstreeks hoorbare muziek gehad, maar zelden zo scherp als toen. Het riep het beeld op van een dirigent die in de kakofonie van een orkest dat aan het stemmen is het uit te voeren stuk al kan horen. Het publiek in de zaal hoort alleen nog afzonderlijke flarden, instrumenten die losse frasen spelen, blazers die hun embouchure testen, een piccolo in een verward duet met de fagot, strijkers die allemaal iets anders doen. Intussen staat de dirigent achter de deur en hoort in die chaos en onvolmaaktheid de verborgen vormen van volmaaktheid. Alsof in het kabaal en de versnippering de kracht van de partituur al verborgen zit. De kunst is die vorm te geven en hoorbaar te maken, maar dat gebeurt pas als hij tevoorschijn komt en het orkest zijn wil en orde oplegt. Dan worden alle klanken aaneengesmeed. Ik voelde me alsof ik onverwacht die dirigent was, iemand die in het zielloos geprevel van de pastoor een oorspronkelijke bedoeling kon horen, een ongehoorde bezieling.

Dat beeld paste ook bij de tante die we daar ten grave droegen. Ik had in de loop der tijd grote bewondering voor haar gekregen. Van een bescheiden, onopvallende persoon voor wie ik vroeger nauwelijks aandacht had gehad, was zij uitgegroeid tot een icoon van liefde en optimisme. Ondanks haar krakkemikkigheid – zij was al jaren zo goed als blind – zag ze overal de zonnige kant van in. Iedereen in het verzorgingshuis waar zij zat, klaagde over van alles en nog wat, maar zij was dankbaar en tevreden met elke kleinigheid. Ze benadrukte dat je er toch maar elke dag kon kiezen uit twee voor-, hoofd- en nagerechten. ‘Waar vind je dat?’

Dat was voor mij de kern, besefte ik, het waarachtige verhaal van mijn tante. Zo wilde ik mij haar herinneren, als een bescheiden grootheid, een toonbeeld van hoe een gewoon mens bijzonder kan zijn. Zij had mij, op haar eigen, onopvallende manier, de ontwikkeling van een welgetemperd gemoed laten zien, het evenbeeld van wat Bach voor ogen moet hebben gehad met zijn Wohltemperierte Klavier. Zij had haar orkest van innerlijke stemmen haar eigen orde opgelegd, de wirwar van fragmentarische klanken aaneengesmeed tot een samenhangend en welluidend geheel. Daarmee had zij als het ware haar verhaal rond gemaakt. Het was een verhaal geworden waar muziek in zat.

Wat is dat toch voor merkwaardige kracht die wij ‘muziek’ noemen? Het is niet voor niets, bedacht ik, dat muziek en verhalen allebei het werkgebied zijn van de muzen. In de mythologie zijn de muzen de dochters van Zeus, de oppergod, die hij verwekte bij de godin Herinnering (Mnemosynè). Zij geven de ‘adem’, de inspiratie waar alle samenhang uit voortkomt. Zij bezitten de toverstaf om verbindingen te scheppen, tussen ervaring en verbeelding, feiten en betekenis. Alleen met hun hulp wordt het mogelijk een kakofonie om te vormen tot een harmonisch geheel en een warboel aan feiten tot een rond verhaal. Daarom riepen de oude Grieken de muzen te hulp wanneer ze een verhaal wilden vertellen. Ook herinnerde ik me dat Aristoteles in zijn Poëtica zegt dat poëzie meer waarheid bevat dan geschiedenis. De laatste gaat alleen over wat er gebeurd is, de losse feiten, terwijl de eerste gaat over het wezenlijke, de interpretatie, ‘het algemene’ dat samenhang geeft. Het zijn de dichters, de musici, de volgelingen van de muzen, die je de diepste waarheid tonen.

Toen ik thuiskwam, zocht ik in mijn boekenkast naar boeken over de muzen en de werking van muziek, maar ik kon niet veel bruikbaars vinden. Ik leende boeken bij de bibliotheek, over psychologie en esthetica, over mythologie en semiotiek. Van het een kwam het ander, ik herlas delen van Schopenhauer, verdiepte me in harmonieleer en muziekgeschiedenis. Maar overal kreeg ik het idee dat waar het mij om te doen was, niet werkelijk aan bod kwam. De muzen zijn metaforen, verbeeldingen van iets onbenoembaars, maar tegelijk ook krachten die iedereen uit ervaring kent. Zij spelen zo’n belangrijke rol in het leven dat je zou verwachten dat denkers en wetenschappers zich daar uitvoerig aan gewijd hebben. Niets is minder waar.

Wat is muziek eigenlijk? Wat doet zij met je? Hoe is het mogelijk dat zij je zelfgevoel en je kijk op de wereld zo indringend verandert, dat de verwarring en versnippering die het denken teweegbrengt omslaat in haar tegendeel, een ervaring van eenheid en waarachtigheid? En wat is het verband tussen woord en klank, taal en muziek? Of, preciezer: hoe is het mogelijk dat je muziek kunt horen in iemands verhaal, en omgekeerd, een verhaal in muziek? Nergens vond ik aanknopingspunten voor dit soort vragen, vermoedelijk vanwege het heersende kennisideaal, dat alleen het objectieve toelaat en het subjectieve schuwt. Maar is de ervaring van muziek niet per definitie subjectief? En zijn de herinneringen die het verhaal van een leven vormen dat niet ook?

Uiteindelijk besloot ik het antwoord op mijn vragen zelf uit te zoeken. Indachtig het voorval tijdens de begrafenis van mijn tante nam ik Bachs Wohltemperierte Klavier daarbij als uitgangspunt. Zij had in mijn ogen, in al haar bescheidenheid, een welgetemperd gemoed ontwikkeld. Dat dit Bach inderdaad voor ogen moet hebben gestaan, wordt door verscheidene bronnen bevestigd. Christoph Wolff schrijft dat zijn doel met het Wohltemperierte niets minder was dan ‘een vernieuwing van geest en ziel’ (Wolff, 2013, p. 331), en een leerling van Bach beweerde dat volgens zijn meester het doel van alle muziek niets anders kon zijn dan ‘de glorie van God en de herschepping van het gemoed’ (ibid.). Hetzelfde vind je terug bij commentatoren van het Wohltemperierte. Een van hen, Cecil Gray, schrijft: ‘De hele verzameling is een microkosmos van menselijke ervaring’, en: ‘Je kunt er een bepaalde geestelijke ontwikkeling in waarnemen die overeenkomt met die van het leven of de natuur zelf, van jeugd naar ouderdom, van ochtend naar avond, van lente naar herfst’ (Gray, 1938, p. 49).

Zo zijn er meer. Hans Brandts Buys zegt in zijn inleiding tot het Wohltemperierte dat ‘grote musici als Mozart, Beethoven, Schumann en Wagner dit werk [beschouwden] als hun muzikale bijbel en in de diepste betekenis van het woord: een boek waarin alle wijsheid en de gehele menselijke gevoelswereld te vinden is, waartoe men steeds terugkeert om troost, lering en verrijking’ (Brandts Buys, 1944, p. IX). En Albert Schweitzer oordeelt in zijn monumentale werk over Bach: ‘Je geniet niet van het Wohltemperierte Klavier, je ontwikkelt je eraan. Vreugde, verdriet, schreien, klagen, lachen: alles klinkt je eruit tegemoet, maar dan zo dat je door de klanken die dit uitdrukken uit de wereld van onrust overgaat naar de wereld van vrede en de werkelijkheid ziet alsof je in het hooggebergte zit en bergen en bossen en wolken in een stille, onpeilbaar diepe vloedgolf aanschouwt’ (Schweitzer, 1936, p. 295).

Dit zijn natuurlijk slechts algemene omschrijvingen; de auteurs gaan zelden of nooit in op hun persoonlijke ervaringen die daaraan ten grondslag moeten liggen. Wat zou er gebeuren als ik dat wel deed? Wat als ik mijn eigen ontwikkeling zou beschrijven aan de hand van het Wohltemperierte? Als ik steeds de muziek en de juiste stemming zou opzoeken in mijn eigen geworstel en mijn eigen verhaal? Misschien zou dat een antwoord geven op de vragen die mij bezighielden, hoe het kan dat je muziek hoort in iemands verhaal, en omgekeerd, een verhaal in muziek.

Maar toen ik het verhaal begon te schrijven, bleek algauw dat het niet alleen om mijn vragen gaat. Het verhaal zelf had er ook een aantal in petto. Over de beperktheden van het menselijk denken, bijvoorbeeld, en over de gelaagdheden in de ervaring. Het was alsof de 24 preludes en fuga’s van het eerste deel mij bij de hand namen, om mij opnieuw mijn eigen verhaal te laten herinneren. Alsof ze mij telkens de vraag voorlegden: hoe zat het eigenlijk met jou? Hoe is jouw geschiedenis verlopen? Ben jij wel in staat geweest van je gewone leven iets bijzonders te maken, net als je tante? Ben jij erin geslaagd een ‘welgetemperd gemoed’ te ontwikkelen?

‘Muze, help mij het verhaal te vertellen!’

1 HET BEGIN EN DE BLIJDSCHAP – C GROOT

Hoe anders was mijn gevoel aan het begin van dit verhaal, hoe logisch en hecht was de wereld! Ik herinner mij dat ik als kind de eerste prelude van Bachs Wohltemperierte Klavier leerde spelen en betoverd raakte door de elegantie ervan, de simpelheid van de gebroken akkoorden, de gestage, haast wiskundige ontwikkeling, de vaste en toch speelse structuur.

De muziek leek voor mijn gevoel op de Moorse kunst in het Alhambra van Granada, waar ik weleens plaatjes van had gezien: abstracte arabesken en geometrische figuren, samen een uitgebalanceerd geheel. Of ze leek op de eindeloze knopen uit de Keltische vormentaal, een vlechtwerk van windingen en slingers, met bladeren, bloemen en plantenmotieven, allemaal in gestileerde vorm. Die hadden ongetwijfeld een symbolische betekenis, een verhaal dat ik niet kon doorgronden, maar waarvan ik wel de rustgevende en verheffende werking ondervond.

Telkens als ik het stuk speelde, raakte ik in de ban van de ingenieuze architectuur, hoe de akkoorden in elkaar grepen, hoe de melodie en de harmonie kleine wendingen maakten, hoe de kwint in de bas aan het einde van het stuk een verwachtingsvolle ruimte creëerde, hoe vanzelfsprekend elegant de afsluiting was. In al mijn beelden overheersten orde en systematiek, een gevoel van eenvoud en voorzichtig beginnen, vanuit de simpelste basisfiguren. Het was alsof deze prelude, aan het begin van Bachs verzameling, een opmaat was, het majesteitelijke portaal waar je doorheen komt als je een tempel binnengaat, of de aanvang van een lange reis die je naar verre oorden van verbeelding belooft te voeren.

Alle begin is moeilijk, zegt het spreekwoord – ik ervaar het zelf aan het begin van dit verhaal: het is alsof ik te veel tegelijk moet vertellen! Maar Bachs prelude was helemaal niet moeilijk, en dat zij een verhaal vertelt dat niet in woorden is weer te geven, ervoer ik destijds evenmin als moeilijk. Integendeel, het was volkomen logisch, net als al het andere. Kinderen hebben geen woorden nodig, alles is woordloos duidelijk voor hen. Ze nemen de wereld precies zoals die is.

‘In het begin was het woord’, zegt Johannes de evangelist, maar dat kan niet kloppen. Het strookt totaal niet met mijn ervaring. In het begin was er van alles, behalve het woord: mijn vader en moeder, mijn broers en mijn zusje, de kippen achter in de tuin bij de kersenboom, het ‘klothok’ met de turf en de kolen voor de kachel, naast de kleermakerij, mijn opa en oma en ome Frans die bij ons inwoonden, en nog veel meer, het fietsenschuurtje waar je op kon klimmen en je verbergen achter de schoorsteen, ome Karel in de winkel, de schommel onder het afdak met de zandbak ernaast die later een volière zou worden – zulke dingen waren er in het begin, en nog veel meer; en al die dingen spraken vanzelf, het waren de basisingrediënten van de ervaring. Ook al hadden ze een naam of bestonden er woorden voor, dat deed er niet toe, die waren slechts bijkomstig. De dingen bestonden los van de woorden.

En die dingen waren niet alleen woordloos, ze waren ook tijdloos, net als ikzelf. Eigenlijk is dat nog steeds zo, in mijn ervaring. Je denkt misschien dat er een begin moet zijn, net als aan elk verhaal of elk stuk muziek. Maar hoe of wanneer mijn verhaal ooit is begonnen, is uit het zicht verdwenen, of nooit in zicht geweest. Ja, er bestaan allerlei randverhalen over, dat de oorlog voorbij was en de Duitsers verdwenen, dat het warm was in die eerste zomer nadat ik was geboren, zo warm dat mijn moeder mij dag na dag in de kinderwagen achter in de tuin zette, ‘bruin van de zon was je ervan!’

Soms denk ik dat een zielenknijper daarin, in die allereerste, eenzame, zonverbrande maanden, de hele oorzaak van mijn lot en loopbaan zou kunnen vinden. Maar het echte verhaal over hoe het is begonnen is onherroepelijk verdwenen, ten onder gegaan in de geschiedenis – of nee, dat klopt ook niet, want wat is het echte verhaal? Echt is alleen wat je werkelijk beleeft, wat je bewust meemaakt. Dus kan het enige echte verhaal over mij enkel het verhaal zijn dat ik mij zelf herinner en dat ik zelf kan vertellen, over hoe ik persoonlijk alles heb ervaren. Niemand anders kan het verzinnen of reconstrueren, of beter weten dan ikzelf.

Welnu, in dat werkelijk beleefde, zelf meegemaakte verhaal ontbreekt het begin: het is alsof ik er altijd ben geweest. Ik kan me tenminste niet herinneren dat ik er niet was, noch een moment waarvan je kunt zeggen: daar begon het. Bovendien ontbreekt er ook een einde aan, dat kan ik me evenmin voorstellen. In mijn beleving gaat mijn verhaal eeuwig door; het is niet alleen nooit begonnen, het loopt ook nooit af. En met de tijd die daartussen zit, is het ook heel anders gesteld dan je zou denken. In mijn beleving zijn er allerlei tijden, van opstaan en naar bed gaan, werken en ontspannen, praten en zwijgen, noem maar op. Maar al die tijden zijn eerder een tijdloosheid, in elk ervan zit een zee van ruimte. En het geheel ervaar ik meer als een verzameling eindeloze momenten dan als een trein die aldoor voortsnelt.

Ik vertel dit hier omdat deze ervaring een allesbepalende rol speelt in dit verhaal. Ik snap dat het gek klinkt, dat er geen begin en geen einde is, en dat de tijd uit tijdloosheden bestaat. Met mijn verstand weet ik ook wel dat het objectief gezien niet zo is, maar dat is alleen een gedachte, dat wil zeggen een bedachte, niet een beleefde werkelijkheid. En gedachten zonder beleving zijn dun en oppervlakkig, dat is nu net het punt. Er zit geen gevoel of diepgang in, het zijn abstracte voorstellingen, zonder leven. Sterker nog, vaak wordt de ervaring erin ontkend of vervormd. In zulke abstracties ben ik niet meer geïnteresseerd; hier wil ik me alleen bezighouden met wat echt is, de ervaring, en die houdt in dat ik er ben, en dat ik me niet kan voorstellen dat ik er niet ben. In mijn ervaring ben ik zonder begin en zonder einde, een tijdloze in de tijd.

Dat is trouwens minder vreemd dan op het eerste gezicht lijkt. Er zijn allerlei dingen die zonder begin en einde zijn, en zonder tijd: dag en nacht, hemel en aarde, zomer en winter, planten en dieren, bomen en regen, de hele achtergrond van ervaring. Al die dingen zijn nooit begonnen en houden nooit op. Ze zijn tijdloos en naamloos, in de ervaring, net als voor een kind. Natuurlijk, ook voor hen geldt dat er woorden voor bestaan, en dat je ze in gedachten kunt ordenen. Maar die woorden en gedachten zijn slechts bijkomstig, en ze vormen al helemaal niet het begin ervan.

Wat bedoelde Johannes dan met zijn uitspraak? Als je de Bijbel erop naslaat, zie je dat zijn uitspraak geen bewering is, maar een bezwering. ‘In het begin was het woord’, staat er, of in het Grieks: de logos. En direct daarna: ‘Het woord, de logos, was bij God en het woord was God.’ En: ‘Alles is erdoor ontstaan en zonder dit is niets ontstaan van wat er bestaat.’ Je kunt aan die paar zinnen al aflezen dat Johannes geen wetenschapper was, maar een evangelist. Dat is een heel ander vak, dat meer met poëzie te maken heeft dan met natuur- of taalkunde. Johannes wilde mensen raken, ze aanspreken in hun hart en ze iets laten ervaren, net als een dichter. Het ging hem er niet om dat je zonder woorden niets kunt begrijpen, of dat wat geen naam heeft officieel niet bestaat. Hij wilde zijn lezers de smaak laten proeven van de logos, de scheppende, leven brengende kracht die het ongeordende ordent, zowel in de wereld als in jezelf.

 

BESTEL ‘HET SCHONE, HET GOEDE, HET WARE’

INHOUDSOPGAVE

Aanleiding

  1. Het begin en de blijdschap – C groot
  2. Discipline en volharding – c klein
  3. Spel en tegenspel – Cis groot
  4. Melancholie en transformatie – cis klein
  5. Vrijheid en inspiratie – D groot
  6. Ongemak en twijfel – d klein
  7. Jong, oud en geestdrift – Es groot
  8. Droefenis en troost – es klein
  9. Verwachting en op dreef zijn – E groot
  10. Verbouwereerdheid en kwetsing – e klein
  11. Verevening en vervulling – F groot
  12. Zoeken en vinden – f klein
  13. Herinnering en het nu – Fis groot
  14. Het actieve en het contemplatieve leven – fis klein
  15. Vernieuwing en karakter – G groot
  16. Droom en werkelijkheid – g klein
  17. Elite en intrige – As groot
  18. Gelatenheid en verlies nemen – gis klein
  19. Geven en ontvangen – A groot
  20. Conventie en hoffelijkheid – a klein
  21. Het ongeregelde en het boertige – Bes groot
  22. Gemis en verwerking – bes klein
  23. Overgave en toewijding – B groot
  24. Gemoedsrust en verheffing – b klein

Nawoord
Verantwoording

BESTEL HET WELGETEMPERDE GEMOED

AANMELDEN VOOR HET SYMPOSION ‘MEER DAN EEN MELODIE’ OP 19 NOVEMBER 2023

LEES OVER DE BOVENSTAANDE FILOSOFISCHE BOEKEN OVER MUZIEK VAN JOS KESSELS