LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN SIMONE WEIL
Ooit merkte Simone de Beauvoir op dat ze jaloers was op het hart van Simone Weil dat voor het hele universum wist te kloppen. Simone Weil, een Franse filosofe, spiritueel denker en politiek activiste en van Joodse komaf, werd na enkele indringende religieuze ervaringen christen, al wilde zij nooit lid van een kerk worden. In Nederland werd ruim twintig jaar geleden ‘Wachten op God’ van haar vertaald. In 2003 ‘Door God gezocht’. Daarna niets meer. Pas in 2020 verscheen Liefde is licht. Het werd opgevolgd in 2021 door Waar strijden wij voor? en ‘Wat is heilig in de mens’? In april 2022 is de vertaling van ‘L’ Enracinement’ verschenen als Verworteling. Hoe komt het dat steeds meer boeken nu wel vertaald worden? Wat dreef Simone Weil toen zij schreef: ‘Het gebrek aan inzicht in de behoeften van de menselijke ziel heeft een wereld op drift veroorzaakt?’ Hieronder volgt de tekst van het artikel over Simone Weil dat Ankie Hettema schreef voor Logon 2022-2
Op 3 februari 1909 wordt Simone Weil geboren in Parijs. Hoewel haar ouders van Joodse origine zijn, worden zij en haar broer André, later bekend als wiskundige, opgevoed als agnostici. Geloof speelt in het gezin geen rol, cultuur en wetenschap des te meer. Dankzij haar drie jaar oudere broer verwerft Simone op jeugdige leeftijd kennis van zowel wis- en natuurkunde als van de geesteswetenschappen. Zij leert methodisch denken en formuleert later vanuit deze kennis haar spirituele gedachten.Wanneer zij concludeert: ‘Twee krachten regeren het universum: licht en zwaartekracht,’ schrijft zij over hoe zwaartekracht niet alleen in de natuur werkt maar ook in de samenleving, in persoonlijke relaties, in de eigen ziel. Hoe lichtkracht en zwaartekracht, twee tegengestelden, harmonisch in elkaar kunnen opgaan als de mens bereid is de zwaarte ten volle te aanvaarden, als het ware de wens heeft te wíllen lijden zodra het in het voordeel van het licht is.
Zij denkt bij haar broer in de schaduw te staan maar ontdekt dat iedereen waarheid kan bereiken als hij maar naar waarheid verlangt en er voortdurend heel zijn aandacht op richt. Dit wordt een terugkerend thema in haar leven. Aandacht ziet zij als de spirituele hefboom die ons in staat stelt om met zwaarte te leren leven. Om voorbij ‘je ego, het ik wil’ te kunnen gaan. Want aandacht heeft te maken met je openstellen, afwachten, Wachten op God, op licht dat indaalt. Het veronderstelt geloof en liefde. Het licht maakt het mogelijk om van zwaarte te houden, en dus zelfs als zij ons pijn doet en wij onder haar lijden. Absoluut onvermengde aandacht tot de hoogste graad gebracht, concentreert zich meerdere malen per dag op twee ‘gebeden’: Het Onze Vader waar ze haar eigen aantekeningen bij schreef, die te vinden zijn in haar boek ‘Wachten op God’ en het gedicht Love van George Herbert.
‘Ik dwong mij vaak het gedicht op te zeggen, met al mijn aandacht en met mijn gehele ziel geneigd naar de tederheid die in de versregels ligt vervat. Ik dacht dat ik het opzegde omdat het een mooi gedicht is, maar zonder het mij bewust te zijn werd dit opzeggen een bidden.’
Maar met bidden en zoeken zul je zelf niet God vinden, stelt ze nadrukkelijk, de mens vindt God niet, het is altijd God die de mens vindt. ‘Wij kunnen geen stap naar de hemel zetten. God doorkruist het universum en komt naar ons toe.’ Voor haar blijkt aandacht veel meer te zijn dan een manier om kennis te verwerven; aandacht brengt licht in de ziel.
Ze volgt met succes de École Normale Supérieure waar ze les heeft van de filosoof Emile Chartier (1868-1951) die onder de naam Alain publiceerde. Haar studiegenoten zijn Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir. Zij schrijft een opstel over Descartes en studeert in 1931 met lof af in de filosofie. Ze wordt docente, geeft enkele jaren les, maar wordt ontslagen omdat zij te links georiënteerd zou zijn, lid is van de arbeidersbeweging en meeloopt in demonstraties. Ondanks de teistering van hevige migraineaanvallen en een zwak lichamelijk gestel, gaat zij uit solidariteit als ongeschoold arbeider het leven delen van de arbeiders in de Renault-fabriek.
Zwaar werk, te zwaar. Maar ze wil van binnenuit de ’toestand van de arbeider’ ervaren. Ze zoekt het lijfelijke contact met de werkelijkheid en vraagt zich af wat geestdodende fysieke arbeid met al de minderbedeelde mensen achter de loopband doet. Ze ondergaat en ondervindt diep wat ontworteling, wat vervreemding en uitputting van lichaam en ziel is. Deze ervaring van ontworteld zijn gaat later een nog grotere plaats innemen in haar gedachten, waar zij ontdekt dat ‘de kerk te veel slechte vruchten heeft voortgebracht en dat er al in het begin te veel fouten moeten zijn gemaakt. (…) Dat Europa geestelijk werd ontworteld, afgesneden van de oudheid, waar alle elementen van onze beschaving hun oorsprong vinden.’ En zij verzucht: ‘Wat zou ons leven veranderen, wanneer men leerde beseffen dat de Griekse geometrie en het christelijk geloof uit een en dezelfde bron zijn voortgekomen.’
Als in 1940 Parijs door Duitsland wordt ingenomen, vertrekt zij met haar ouders naar Marseille. Daar raakt zij betrokken bij het verzet en moet in 1942 met haar ouders vluchten naar New York. Zij voelt zich ongelukkig, heeft het gevoel bezet Frankrijk in de steek te laten en wil zich opnieuw aansluiten bij het Franse verzet. Terug naar Frankrijk mag zij niet maar na herhaalde verzoeken krijgt zij een visum om naar Londen te gaan, waar ze van de Franse regering in ballingschap de opdracht krijgt haar gedachten over de geestelijke wederopbouw van Frankrijk op papier te zetten. Al schrijvend vraagt zij zich af wat nodig is om tot een gezonde samenleving te komen. Hoe mensen in en na een chaotische tijd nieuwe wortels kunnen ontwikkelen. Met grote inzet werkt zij. Het boek L’ Enracinement – De Verworteling – is haar laatste krachtsinspanning. Verzwakt blijkt ze vatbaar voor tuberculose, waaraan ze op 34-jarige leeftijd overlijdt. Een dood uit solidariteit, zouden we kunnen zeggen, omdat ze weigerde meer te eten dan de bevolking in de door de Duitsers bezette gebieden.
Haar filosofische nalatenschap bestaat uit vele duizenden essays, politieke pamfletten, dagboekaantekeningen, aforismen en brieven, die mede door inspanningen van Albert Camus, die haar de grootste geest van zijn tijd noemde, postuum werden gepubliceerd.
Cruciaal is de levensperiode tussen haar 26e en 28e levensjaar. In 1935 reist zij met haar ouders naar Portugal en beleeft daar haar eerste levende contact met de spiritualiteit van het christelijk geloof. Zij had de fysieke en economische uitbuiting als fabrieksarbeider ervaren. Als zij dan in een vissersdorp getuige is van een processie, overvalt haar ‘plotseling de zekerheid dat het christendom bij uitstek de religie van slaven is, en dat slaven niet anders kunnen dan zich erbij voegen, ik, te midden van anderen, mee inbegrepen,’ zo schrijft zij in ‘Wachten op God’.
Slaven zijn mensen die zich met heel hun hart overgeven aan God als ‘slaven’. Volledig in dienst zijn, zelfs meer dan alleen in dienst zijn, maar geheel en al van de liefde zelf zijn. ‘Slaven’ zijn zij die een geest van gehoorzaamheid bezitten uit ‘vrije instemming’ aan de liefde. Het gaat haar om te leren staan in een ‘totale beschikbaarheid’ voor het licht, de Christus. Alleen waar met gehoorzaamheid daartoe ingestemd is, bestaat er werkelijke vrijheid. De kern van haar aandacht geldt niet alleen de liefde tot God. De naastenliefde is één met God en hoort daarbij. In haar visie bewijst de volheid van de naastenliefde zich in het vermogen de naaste te vragen: ‘Waaraan lijd je?’, zoals Parcival in de graallegende aandacht moest schenken aan de zieke koning Anfortas.
In 1937 is zij in Assisi, in de kleine kapel van Franciscus en daar, schrijft ze, ‘werd ik voor het eerst van mijn leven gedwongen op mijn knieën te gaan’. Het daaropvolgende jaar is ze tien dagen in het klooster van Solesmes. Tijdens de missen van de stille paasweek en gekweld door hevige hoofdpijnen, wordt ze overweldigd door de ervaring van goddelijke liefde, dwars door de fysieke pijn heen. ‘Ik heb door het lijden heen de tegenwoordigheid van een liefde gevoeld, die overeenkomt met datgene wat men in de glimlach van een bemind gelaat leest.’ Ondanks haar agnostische opvoeding beseft zij diep christelijk te zijn. ‘In heel mijn leven heb ik nooit, geen enkel moment, naar God gezocht,’ schrijft zij in 1941. ‘En toch: Christus zelf is neergedaald en heeft bezit van mij genomen.’
Simone Weil ondergaat bij deze mystieke ervaringen dat in één ondeelbaar moment tijd en ruimte er niet meer toe doen, en God en de ziel, hemel en aarde met elkaar lijken te vervloeien. Dat de ziel en God als bruid en bruidegom de taal van de liefde in de mens spreken. ‘God heeft met zijn vrienden een taal afgesproken. Iedere gebeurtenis van het leven is een woord dat in deze taal wordt gesproken. Al deze woorden zijn synoniem, maar elk woord heeft zijn eigen onvertaalbare nuance, zoals dat geldt voor iedere taal. De gemeenschappelijke zin die aan alle woorden ten grondslag ligt, is: ‘Ik bemin je’.’ Maar toetreden tot de kerk doet zij niet. Als vrije geest past zij niet binnen de kaders van de kerk. De kerk noemt zich ‘katholiek’, de ‘algemene kerk’, zou dus alle godsdienstige overtuigingen in zich bevatten, alomvattend zijn, maar constateert Simone, zij is het niet. Zij gaat op kruistocht, stelt de banvloek in en de inquisitie.
‘Er zijn zoveel dingen erbuiten, zoveel, waar ik van houd en waar ik geen afstand van kan doen, er is zoveel dat God liefheeft, want anders zou het er niet zijn. Heel de uitgestrektheid van vervlogen eeuwen, op de laatste twintig na; alle landen waar gekleurde rassen wonen; alle tradities uit die landen die als ketterij worden bestempeld, zoals het manicheïsme en de traditie van de albigenzen; alles wat uit de renaissance stamt (…). De liefde voor datgene wat buiten het zichtbare christendom staat, houdt mij buiten de kerk.’
Simone Weil was een van de weinigen in die tijd die even nieuwsgierig was naar hindoeïstische en boeddhistische tradities als naar katharen en de klassieke Grieken, bovendien zichzelf Sanskriet leerde om de Bhagavad Gita te kunnen lezen. Zij getuigt van een eigen kerngeloof. ‘Telkens wanneer een mens met een zuiver hart bad tot Osiris, Dionysos, Krishna, Boeddha, de Tao, enzovoort, verhoorde de zoon van God dit gebed door hem de heilige geest te zenden. En de heilige geest werkte in op zijn ziel, waarbij hij hem niet dwong zijn geloofstraditie op te geven, maar door hem het licht – in het beste geval de volheid van het licht – binnen deze traditie aan te reiken.’
Voor Simone Weil is God eenvoudig het Goede. De ziel, enkel luisteren, het ontvankelijke, het heilige en onpersoonlijke in de mens. Misschien ligt hier de reden dat het lange tijd stil is geweest en er geen nieuwe vertalingen verschenen. Want Simone schrijft veel en met gemak over de ziel maar wat moesten we met een ziel – we waren gericht en druk met de ontwikkeling van de ratio, het bewijsbare, met wetenschap. Blijkbaar is nu de tijd rijp en kunnen ook wij gaan doorvoelen:
‘Er is een werkelijkheid die buiten deze wereld ligt, dat wil zeggen buiten de ruimte en de tijd, buiten het mentale universum van de mens, buiten het bereik van de menselijke vermogens. Aan die werkelijkheid beantwoordt het verlangen naar het absoluut goede dat in het diepst van het hart van ieder mens leeft en in deze wereld geen enkel doel heeft. (…) Hoewel die werkelijkheid buiten het bereik van alle menselijke vermogens ligt, ligt het wél in de macht van de mens zijn aandacht en zijn liefde daarop te richten. (…) Aan ieder die erin toestemt zijn aandacht en liefde te richten buiten onze wereld naar de werkelijkheid die voorbij alle menselijke vermogens ligt, is het gegeven hierin te slagen. Vroeg of laat zal goeds op hem neerdalen dat door hem heen zal uitstralen.’
De mens heeft volgens Simone Weil een eeuwige bestemming. Het legt ons één verplichting op: aandacht voor de ziel. Alleen door de ziel kan het goede van de andere wereld doordringen in deze wereld. Daartoe moet de ‘architectuur van de ziel’ in de mens aangebracht worden, de geometrische vorm van het kruis. Het kruis rijst op in ‘de eerste diepe stilte die heel de ziel raakt en haar bevattelijk maakt voor de bovennatuurlijke liefde, een stilte die wellicht een ogenblik duurt, het is het zaadje, het bijna onzichtbaar kleine mosterdzaadje dat door de Zaaier uitgezaaid wordt, en dat eens de Boom van het Kruis zal worden’. De verticale balk van verlangen naar het goede en de genade, het aanscherpen van de aandacht en te oefenen in het wachten op God.
De horizontale balk, de fysieke wereld waarin natuurwetten als zwaartekracht en vergankelijkheid heersen. Hangt de westerse mens voornamelijk niet aan de horizontale balk, wat hem tot een egocentrische en ‘ontwortelde’ mens maakt? ‘De worteling is misschien de belangrijkste en minst erkende behoefte van de menselijke ziel.’ Deze belangrijkste behoefte van de ziel zou volgens Simone Weil richtinggevend moeten zijn in alle beleid van de samenleving, in politiek en economie.
Haar nadruk op het leven van de ziel is nu in onze tijd misschien wel actueler dan ooit.
Alleen wie de ziel bouwt, is in staat de paren van tegengestelden, en de sterker wordende polarisering van deze wereld in evenwicht te houden en aan te vullen. Alleen de mens die de verhouding herstelt tussen ‘ik’ en de ziel kan wortel schieten in het oorspronkelijk bedoelde leven en tot bloei komen en een samenleving, en de aarde tot bloei brengen. Simone Weil noemen we filosofe, mystica, politiek activiste. Sluiten we haar zo niet op in geijkte hokjes, terwijl ze juist grenzeloos dacht? Plaatsen we haar zo niet ver van ons terwijl ze juist dicht bij ‘wat het is mens te zijn’ staat? Simone Weil was een mens die intens wist te léven. Een vrije, tegendraadse denker, die het ervaren licht omzette in volledig toegepaste liefde. Een stralende ster aan de hemel, nog steeds, die ons uitnodigt de ziel tot een lichtend kruis uit te bouwen en behalve aandacht te hebben voor de nood van de wereld en anderen, oog te krijgen voor de schoonheid van het leven en de vreugde die het geeft.
DOWNLOAD EN LEES ALLE VERSCHENEN NUMMERS VAN LOGON