Het primaire waarom – ons bewustzijn volgens Jean-Paul Sartre – nieuw boek van filosoof Arthur Veenstra

BESTEL HET PRIMAIRE WAAROM

De wetenschap lijkt eenstemmig te verklaren: we leven in een materialistische wereld. De impact van dat verhaal op ons leven is enorm: je mag wel denken dat je je hart volgt, dat je jezelf blijft, maar maak je geen illusies, die gedachtes en het bijkomende gevoel zijn totaal betekenisloos. We zouden een verzameling van atomen zijn, volledig bepaald door ijzeren natuurwetten, niets meer en niets minder. 

Kan het niet wat betekenisvoller? Ja, zo betoogt filosoof Arthur Veenstra in ‘Het primaire waarom’: het is tijd om in te zien dat het materialisme een irrationeel, onlogisch en achterhaald wereldbeeld is. Aan de hand van de filosoof Jean-Paul Sartre beschrijft hij de essentie van ons bewustzijn: wij zijn betekenisgevende structuren die fundamenteel vrij zijn. 

In een persoonlijke filosofiegeschiedenis vertelt Arthur Veenstra hoe wij ons leven andermaal kunnen vormgeven als een creatief en betekenisvol project. Hieronder volgen een deel van de inleiding en gehele inhoudsopgave.

INLEIDING – HET DOMSTE GELOOF

In de zomermaanden van 2014 vond een eigenaardige filosofische conferentie plaats. Een gezelschap titanen van de materialistische filosofie van het bewustzijn – onder meer bestaande uit Daniel Dennett, Paul Churchlan and en Patricia Churchland – ging aan boord van de schoener Rembrandt van Rijn die zich opmaakte voor een cruise langs de kust van Groenland . In de officierskajuit, met de afmetingen van een benauwd klaslokaal en een stahoogte van amper twee meter, discussieerde het gezelschap al varend intensief over de aard van het bewustzijn. Regelmatig meerde de schoener aan op afgelegen plekken en was er tijd voor excursies in de ruige natuur.

Tijdens de expeditie tekende zich een beeld af dat kenmerkend is voor de staat waarin de filosofie van het bewustzijn momenteel verkeert. Tegenover het dominante materialistische blok stonden een paar tegendraadse filosofen die opmerkelijk goed standhielden. David Chalmers is een Amerikaanse filosoof die bekendheid heeft verworven met een spraakmakende publicatie in 1995 waarin hij beschreef dat bewustzijn een ‘hard probleem’ vormt voor het materialisme. 

In de video-opnames die van de cruise zijn gemaakt zie je hoe Chalmers, zoals altijd gekleed in een spijkerbroek en zwartleren jack, de sprekerspositie inneemt op de kajuitvloer. Voordat hij ingaat op de vragen van het gezelschap, licht hij nog een keer het probleem van het bewustzijn toe: er zit een onoverbrugbaar gat in materialistische verklaringen van het bewustzijn. 

Het is waar dat de neurowetenschappen steeds gedetailleerder de fysieke processen kunnen beschrijven in onze hersenen, maar het is onverklaarbaar waarom die fysieke processen – hoe complex ze ook mogen zijn – gepaard gaan met bewustzijn. Het materialistische blok reageerde uiteraard met een barrage aan kritische vragen en de cruise eindigde dan ook met de uitkomst die de filosofie van het bewustzijn al meer dan twee decennia kenmerkt: een uitzichtloze impasse tussen de materialisten en anti-materialisten.

Filosofische conferenties lijken gevuld met irrelevante haarsplijterij van vakspecialisten, maar het tegendeel is waar. Op dergelijke besloten conferenties en in een handvol vakbladen hebben kleine groepjes specialisten namelijk ook ons huidige materialistische wereld- en mensbeeld samengesteld: wij zouden niets meer zijn dan een verzameling van atomen, volledig gedetermineerd door ijzeren natuurwetten. De impact van dat verhaal op ons leven is niet te overschatten. 

Je zou kunnen zeggen dat in de westerse wereld het materialisme momenteel het achtergrondverhaal biedt waarbinnen ieder van ons zijn persoonlijke verhaal probeert te vertellen. Zelfs als je het materialistische achtergrondverhaal afwijst, dan nog ontkom je niet aan dat verhaal: het zet jou dan bijvoorbeeld opzij als ‘een gelovige’ of een ‘zweverig type’, in de specifieke zin van iemand die er irrationele ideeën op na houdt en dus niet serieus genomen hoeft te worden. Het materialistische achtergrondverhaal functioneert kortom als een betekenisgevend schema voor al onze individuele verhalen.

Op zich is dat niets nieuws. Ieder tijdperk wordt wellicht gekenmerkt door een dergelijk groot achtergrondverhaal. Het probleem is dat de materialistische filosofie een uitzonderlijk deprimerend verhaal vertelt. Als het materialisme echt het hele verhaal vertelt van wie wij zijn, dan is het vrijwel onmogelijk om uit te leggen dat ons leven zinvol is. Volgens het materialisme is ieder van ons een soort biochemische computer die alleen maar de illusie heeft dat die keuzes maakt en dat die belangrijk is. Als dat werkelijk zo is, dan is jouw leven en dat van anderen uiteindelijk niets waard – een computer aanzetten heeft nu eenmaal niet meer betekenis dan een computer uitzetten.

Die diepe onderliggende betekenisloosheid van het materialisme kan schadelijke gevolgen hebben. Gedurende de twintigste eeuw is het materialisme geleidelijk onze cultuur en onze principes gaan infecteren met betekenisloosheid. Neem bijvoorbeeld de populaire slogans waarmee we elkaar tegenwoordig aanmoedigen: ‘Volg je hart!’, of ‘Blijf trouw aan jezelf!’ Die slogans zijn goed bedoeld, ze geven ons een geïnspireerd gevoel, maar ze klinken hol tegen de achtergrond van het onverbiddelijke materialistische dogma. 

Daniel Dennett, misschien wel de hoofdarchitect van het materialistische mensbeeld, stelt onomwonden dat jij een zombie bent die de illusie heeft bewust te zijn . Impliciet geeft dit wereld- en mensbeeld ons dan ook de volgende boodschap: je mag wel denken dat je je hart volgt, dat je jezelf blijft, maar maak je geen illusies, die gedachtes en het bijkomende geïnspireerde gevoel zijn totaal betekenisloos.

Is het een wonder dat de westerse mens tobt en op drift is geslagen? Als het materialisme inderdaad haar claim zou kunnen waarmaken, dan zouden we dit moeten accepteren, en dan moeten we samen met Nietzsche in die grauwe afgrond van betekenisloosheid staren. Het maakt dan niet zoveel uit wat we doen. Het is prima dat wij ons opwinden over een crisis in ons persoonlijke leven of over maatschappelijke aangelegenheden zoals klimaatverandering, discriminatie of genderongelijkheid, we voelen die zaken heel diep, maar het is allemaal betekenisloze onzin. Volgens het materialisme kun je diezelfde zaken net zo goed met een daverend applaus begroeten, ook dat zou volledig betekenisloos zijn.

De afgelopen decennia neemt de kritiek op het materialisme echter hand over hand toe. Niet zozeer omdat het leidt tot betekenisloosheid, maar omdat het materialisme zijn verreikende claims over de aard van het bewustzijn helemaal niet kan waarmaken. Sterker nog, stap voor stap wordt duidelijk dat het materialisme irrationeel is: het maakt gebruik van verklaringen van het bewustzijn, zoals Dennetts suggestie dat bewustzijn een illusie is, die logisch onhoudbaar zijn. 

Steeds meer filosofen concluderen dan ook dat materialistische verklaringen van ons bewustzijn achterhaald zijn en moeten worden vervangen. Het bewustzijn blijkt iets bijzonders te zijn met speciale eigenschappen die niet in de materiële wereld kunnen voorkomen. Galen Strawson – een gerenommeerde Angelsaksische filosoof verbonden aan de Universiteit van Texas – noemt het materialisme inmiddels ronduit ‘het domste geloof ’ waaraan de westerse mens zich ooit heeft verbonden.

Realisaties

Begin 2014 stapte ik de Oude Lutherse Kerk binnen, gelegen aan het Spuiplein in het historische hart van Amsterdam, om deel te nemen aan een reeks colleges over de geschiedenis van de filosofie. Ik was 42 jaar, inmiddels een aantal jaar werkzaam als projectmanager aan de Universiteit van Amsterdam, en ik realiseerde mij geleidelijk dat ik tegen een muur was aangelopen. Voor een dergelijke realisatie is bij mij erg veel nodig. Ik ben van nature namelijk nogal onbewust van mijn innerlijk leven – een eigenschap die meer mannen, met name die van Friese afkomst, schijnen te bezitten. Het komt bijvoorbeeld regelmatig voor dat een aantal jaar na dato doordringt wat ik voelde tijdens een bepaalde gebeurtenis. Deze keer was de situatie echter zo urgent dat mijn gemoedstoestand zich onweerstaanbaar aan mij opdrong, niet als een gevoel, maar juist als het totale ontbreken van ieder gevoel.

Ik weet nog dat ik voor de lift stond te wachten op de zevende verdieping van het kantoorgebouw nabij het Amstelstation waar onze afdeling werkzaam was. Alles zag er normaal uit, maar ik had sterk de indruk dat ik een geest was die, zonder het zelf te realiseren, al een tijdje geleden was doodgegaan en nu rondliep in een schijnkopie van de echte wereld. Mijn waarneming van de wereld was helder en scherp, maar die wereld leek zowel visueel als fysiek een nepverschijnsel. Als ik naar mijn handen keek dacht ik: ‘Dat is raar, het lijken wel geprojecteerde nephanden.’ En deze vervreemdende staat van zijn was niet een incident, maar duurde maandenlang voort. Een psychiater vertelde mij later dat ik waarschijnlijk een depressie had gehad, wat kan leiden tot het zogenoemde ‘de-realisatiesyndroom’: de indringende ervaring dat jij en de wereld niet echt zijn.

Als ik terugkijk, dan zie ik dat de oude mechanismen die mij altijd hadden voortgestuwd al een tijdlang niet meer functioneerden. Ik had bijvoorbeeld altijd een kick gekregen van het organiseren van steeds grotere projecten en ik was met trots vervuld als het mij was gelukt om er op bestuursniveau een belangrijk besluit doorheen te krijgen. Maar al die zaken hadden hun glans verloren. Deadlines die vroeger heilig waren, liet ik steeds vaker versloffen. Netwerkbijeenkomsten waar ik altijd gretig probeerde nieuwe opdrachten binnen te halen, liet ik lusteloos aan me voorbijgaan.

Die lusteloosheid was geleidelijk overgegaan in een staat waarbij het leek alsof ik en de wereld niet meer echt waren. Mijn eerste reactie op die vervreemdende staat was hetzelfde geweest als bij die lusteloosheid: ik probeerde het te negeren. Helaas keerde die staat van de-realisatie steeds vaker, steeds indringender en gedurende steeds langere periodes terug. Ik deed nog een halfslachtige poging om het laconiek af te doen: ‘Oh grappig, ik heb nephanden’ of ‘Wat fascinerend, zou de werkelijkheid een projectie zijn?’ Maar na een tijdje liep ik bijna permanent rond in die staat van zijn. De wereld was nog precies hetzelfde, maar zowel ik als de wereld leken een doods nepschijnsel.

De druppel was het inzicht dat de rest van mijn werkende leven er min of meer hetzelfde uit zou zien – een aaneenschakeling van projecten met al het gedoe en de drukdoenerij die daarbij horen. In een soort wanhoopsdaad besloot ik om terug te grijpen op een oude passie die ik had ontdekt in de jaren negentig, in de tijd dat ik bedrijfskunde studeerde in Rotterdam. Ik had destijds het geluk onderdeel te zijn van een vriendengroep die een mateloze cognitieve honger deelde. We lazen naast onze formele studie stapels boeken, variërend van populaire filosofisch-wetenschappelijke publicaties tot tal van werken uit de filosofische canon, waarover we vervolgens tot diep in de nacht discussieerden. Het vuur van die tijd was allang uitgedoofd, maar de herinnering aan die begeestering lokte mij nu naar deze bijna vierhonderd jaar oude kerk.

De vonk van de filosofie

De Oude Lutherse Kerk doet onder meer dienst als aula van de Universiteit van Amsterdam en er worden bijgevolg ook colleges gegeven. Ik nam plaats op de harde houten kerkstoeltjes, veilig ergens op een rij in het midden. Geleidelijk vulden de voorste rijen van de kerk zich met groepjes jonge studenten die zachtjes spraken in afwachting van het college. Na enige tijd betrad Pieter Pekelharing, een filosofiedocent van rond de zestig met een jongensachtige uitstraling, het sprekersgestoelte. 

Zonder aarzeling dook hij in de geschiedenis van de filosofie. Hij opende het college door de herkomst en de betekenis van het begrip filosoof te bespreken: ‘Een filosoof is verliefd op het spektakel van de waarheid.’ Pekelharing legde uit dat circa vierhonderd jaar voor Christus, in de tijd van de Griekse filosoof Plato, het woord ‘filosoof ’ nog niet bestond. Het was Plato die de zoekers naar waarheid en kennis het label ‘filosoof ’ gaf, wat in het Grieks letterlijk staat voor ‘diegenen die de waarheid liefhebben’. Ter contrast noemde Plato de geslepen populisten van zijn tijd philodoxers: liefhebbers van ongefundeerd geloof (doxa) in plaats van ware kennis (sofia). 

Pekelharing vervolgde het college door uit te leggen dat voor de klassieke Griekse filosofen de zoektocht naar kennis begon met een vonk, een vraag, of idee dat de filosoof niet los kon laten. Het daaropvolgende onderzoek nam vaak de vorm aan van een fysieke reis. De filosofen verlieten de veiligheid van hun eigen stadstaat en reisden naar zogenoemde theoria: spektakels die een soort mengvorm waren van drama, ritueel en filosofische dialoog. Plato’s meesterwerk ‘De Staat’ is bijvoorbeeld een filosofische dialoog die zich afspeelt in de context van een theoria die ongeveer vierhonderd jaar voor Christus werd gehouden in de havenstad Piraeus nabij Athene.

De fysieke reis van de kenniszoeker – theoros – verliep parallel aan een mentale kennisreis. Als eerste stap diende de theoros zich los te maken van populaire overtuigingen, opinies en dogma’s. Zodoende kon de reiziger onbevangen, door middel van een filosofische dialoog, het betreffende vraagstuk onderzoeken en die ware aard van de dingen grijpen. Wanneer de kennisreiziger zijn bestemming bereikte, als hij de zuivere waarheid had gevonden, dan moest de theoros zich niet isoleren als een mysticus, zich vastklampend aan zijn transcendente ideeën. 

De vervulling van een theoria lag juist in de terugkeer naar huis. De trofee van een filosofische reis, de ware kennis, was niet het bezit van de filosoof, zij diende gedeeld te worden met de mensen uit zijn stadstaat als een gift. Pekelharing sloot het college af door op te merken dat de ware filosofie een geven moet zijn, een geven dat de ontvanger hongerig maakt.

Terwijl de kerk leegstroomde bleef ik nog even zitten. Het college had een oude vlam in mij wakker gemaakt, maar ik was beducht voor mijn neiging om overenthousiast te zijn over nieuwe dingen. Ik had ondertussen een spoor achtergelaten van hobby’s waarin ik mij vol enthousiasme stortte – van goudsmeden tot sterrenkijken – maar die niet standhielden zodra de initiële geestdrift was weggeëbd. 

Ik besloot deze collegereeks zonder verwachtingen te volgen, zonder het aan de grote klok te hangen, en te kijken waar het eindigde. Een half jaar later, bij de start van het studiejaar in september, heb ik mij formeel ingeschreven als eerstejaars filosofiestudent. De bachelor en de researchmaster filosofie, beide aan de Universiteit van Amsterdam, heb ik gebruikt voor mijn theoria, mijn filosofisch project, gericht op de existentiële vragen: ‘Wat betekent het om een man of vrouw te zijn in deze wereld?’ en ‘Wie en wat zijn wij?’

INHOUD

  1. Inleiding
  2. De afgrond van het materialisme
  3. De ontmaskering van het materialisme
  4. Waarom het materialisme irrationeel en achterhaald is
  5. De dieptestructuur van ons bewustzijn 1
  6. De dieptestructuur van ons bewustzijn 2
  7. Waarom wij vrije projecten zijn
  8. Existentiële therapie: hoe word je wie je bent?

Noten

Bron: Het primaire waarom, ons bewustzijn volgens Jean Paul Sartre’ door Arthur Feenstra

BESTEL HET PRIMAIRE WAAROM