DOWNLOAD EN LEES LOGON 2021-1 – THEMA: MACHT
Taal is het machtigste instrument waarover een mens beschikt. In taal banen we de weg waarlangs we liefde, kennis en wederzijds begrip proberen te bereiken. In taal brengen we onze gevoelens, gedachten, verbeelding, verlangens, waarnemingen en opvattingen tot aan.
In taal herkennen we het diepste in ons, wat vrijwel niet te verwoorden is. Het is een kunst om dan woorden en symbolen te herkennen als signalen van de oeroude schat die we kwijtgeraakt zijn. Wanneer we de heilige, helende taal van onze oorsprong innerlijk gaan herkennen en verstaan, valt het ons makkelijker om ons vrij te maken van aangeleerde taal- en denkpatronen. Taal kan ons zo helpen om terug te keren tot onze oorsprong die tevens onze bestemming is.
I
Quintus Ennius, de Romeinse dichter die wel de vader van de poëzie wordt genoemd, schreef twee eeuwen voor onze jaartelling dat hij blij was drie harten te hebben omdat hij drie talen kon spreken: Latijn, Grieks en Oskisch, een verre voorloper van het Italiaans. Ennius zou vreemd hebben opgekeken tegen het bekende Bijbelverhaal van de toren van Babel waarin de menselijke hoogmoed de mensen aanzet om te worden als God. Zij bouwen daarom een toren die tot in de hemel reikt. God straft dit af door een grote ‘verwarring’ van talen te creëren zodat de mensen elkaar niet langer kunnen verstaan. De Babelmythe moet wel ontstaan zijn in een tijd dat een enkel uitverkoren volk met zijn unieke heilige taal het godsdienstige ideaal bij uitstek was.
In Babel is taaldiversiteit een straf die de mens wordt opgelegd – bij Ennius zijn die drie talen eerder een vreugdevol bezit. Dat herkennen we nog in een Macedonisch spreekwoord: ‘Zoveel talen ik spreek, zoveel harten heb ik.’ Het besef dat er ooit een oertaal is geweest – ook wel de taal van Adam en Henoch genoemd – raakte bij zoveel ‘hartelijkheid’ op de achtergrond.
Tegenover de straffende God in het Babelverhaal staat het pinkstergebeuren waarin de heilige geest de tongen van de apostelen beroert, zodat ze plots in alle talen kunnen spreken en aan iedereen – ongeacht zijn moedertaal – het Goede Nieuws kunnen vertellen. Bij Pinksteren is taaldiversiteit op het eerste gezicht toch verre van een straf, eerder een verrijking.
Zo zijn de volkeren hun eigen talen en culturen en daarmee nauw samenhangend een eigen identiteit gaan ontwikkelen. De Italiaanse dichter Dante was een der eersten en hij heeft met zijn Divina Comedia de mensheid niet alleen een lichtende, innerlijke bevrijdingsweg voorgehouden maar daarmee ook een alom bewonderd ontwerp gemaakt voor de Italiaanse taal. In de loop der eeuwen ontstond de ene nieuwe natie na de ander. Vaak was daar euforie dat men eindelijk de eigen taal officieel kon en mocht gebruiken. Velen ervoeren de nieuwe taal als een machtig wonder waarmee ze namen, woorden en betekenis konden geven aan alles waarvan men zich op een of andere manier een voorstelling kon maken. ‘Het genie van de taal,’ jubelde de Duitse filosoof Johann Gottfried Herder in zijn Abhandlung über den Ursprung der Sprache, ‘Taal is een voortzetting van de schepping.’
In De Nederlanden was het niet anders. Bij de vorming van de nieuwe staat was er onder geleerden een groot taalchauvinisme. Simon Stevin zag het Nieuw- Nederlands als ‘de aldercierlijckste ende aldervolmaecste Spraecke der Spraecken’. Eindelijk kon men afrekenen met vreemde talen en vooral met het overheersende Latijn waarin vaak versteende oude wijsheden door kerk en wetenschap eeuwenlang ‘gekerkerd’ en gemonopoliseerd waren. Auteurs als Coornhert, Spiegel, Hooft, Bredero en Stevin bedachten met veel vindingrijkheid Nederlandse woorden voor Latijnse termen.
Vooral Simon Stevin (1548-1620) onderscheidde zich hierin. Woorden als afkomst, binnenlands, daad, dageraad, zonnestand, toppunt, zonnewijzer, misdadig, volmacht, lijfwacht, noodzakelijk, ontkenning en alle wiskundige termen zijn van hem afkomstig. In vrijwel iedere zin die de huidige Nederlander gebruikt, is wel een woord te vinden dat door Stevin is bedacht. Voor het eerst kon men ook de Bijbel in de eigen taal gaan vertalen en lezen. De Bijbel was niet meer voor ons, maar ván ons geworden, was het algemene gevoelen.
De wereld lijkt nog steeds op een Babel. Naar schatting zijn er momenteel nog zesduizend talen, waarvan er wekelijks eentje verdwijnt. De grote Babylonische spraakverwarring lijkt taalkundig echter goeddeels voorbij. Je hoeft nog maar vijf talen te beheersen om je op iedere plaats op deze planeet verstaanbaar te kunnen maken: Engels, Spaans, het Mandarijn ofwel Chinees, het Swahili en het Hindi-Urdu.
Al die talen hebben het vermogen om te verbinden en te verdelen. Dat kan ook aanleiding zijn voor grote moeilijkheden, ja voor krijgshandelingen, vooral in gebieden waar taalminderheden bestaan. De Bijbel maakt ons bewust van de negatieve effecten en de ondermijnende macht die ons taalgebruik kan hebben. In de Jacobusbrief (3, 3-9) wordt de tong vergeleken met ‘het kleine roer’ dat de richting stuurt van ‘reusachtige schepen’. ‘Zo is ook de tong een klein orgaan, maar wat een grootspraak kan hij voortbrengen! Bedenk eens hoe een kleine vlam een enorme bosbrand veroorzaakt. Onze tong is net zo’n vlam (…)’
Een kernwijsheid van de Tolteken formuleert het met meer perspectief: wees onberispelijk in je woorden. Daarmee bedoelen zij: gebruik je talige energie correct; benut je krachten in de richting van waarheid en liefde voor jezelf en om er anderen deelgenoot van te maken. Je bestaansniveau in deze wereld, dat als een hel is, zul je ermee ontstijgen en het koninkrijk der hemelen opent zich, als je alleen al dit ene inzicht aanvaardt en ernaar leeft, aldus de Tolteken.
Lofzang op de magie en schoonheid van het woord door Mikhail Naimy
Taal is een tweesnijdend zwaard
met een helende en een delende snede
– soms als koppelteken en soms als scheidingsteken –
of een mengsel uit honing en alsem.
Mijn woorden strooien bloemen
op de weg der geliefden
of zaaien haat
als een verterend vuur.
Met woorden zing ik
en met woorden klaag ik mijn leed.
Met woorden bid ik
en met woorden strijd ik.
Met woorden, heer, stort ik mijn hart voor u uit
en met woorden verwijder ik mij van u.
Met woorden leg ik getuigenis van u af
en met woorden verloochen ik u.
Als ik echt zou kunnen zwijgen
Zou me dat bijna liever zijn dan spreken!
Of hebt u het zo gewild, mijn God,
dat ik in tweestrijd moet leven,
nu eens aangetrokken tot taal
die mijn dorst niet lest
en dan weer tot zwijgen
dat mij onmogelijk is?
II
‘We zijn altijd op zoek naar een betere, een volmaakte taal waarin alle kennis en alle taalvaardigheden tot hun recht komen en dat is nooit de taal die we zelf schrijven en spreken,’ stelt Umberto Eco in zijn boek Europa en de volmaakte taal en hij doelt op een voor alle wereldburgers verbindende, overkoepelende taal.
De klassieke rozenkruisers hebben aan het begin van de zeventiende eeuw als eersten gewezen op de noodzaak van zo’n nieuwe taal waarin ‘alle geleerden van Europa’ hun kennis konden uitdrukken en uitwisselen, om te komen tot een algehele wereldhervorming. Als men aan de oude taal zou vasthouden, zo redeneerden zij, dan bleef de Babylonische spraakverwarring voortbestaan, omdat iedere vorm van een bevrijdend pionierselan en idealisme geketend zouden blijven aan ‘het oude Latijn’. Kerk en godsdienst lagen en liggen immers zwaar verankerd in de macht van deze oude taal. Bovendien voelden deze rozenkruisers zich geroepen om onder inspiratie van de wereldziel de christenheid te onderrichten over wat de innerlijke geboorte van Christus werkelijk betekende. Onmogelijk om dat in het oude, afgetrapte Latijn te doen!
J. van Rijckenborgh geeft aan deze visie van de klassieke rozenkruisers een actuele betekenis: ‘De mysterieschool is in de openbaarheid getreden omdat zelfs de zoeker op het esoterische pad, zelfs de ernstigste strever, zich toch in meerdere of mindere mate blijft uitdrukken in het ‘oude Latijn’, zich blijft vastklemmen aan deze wereld met haar gesanctioneerde onwaarachtigheid. Daarom moet eerst een nieuwe taal der magie de hemelen scheuren. Daarom moet de wereld worden geschud tot op haar grondvesten. Omdat de liefdewet het eist, met haar ‘alles of niets’. Dan zal men de taal van Adam – de taal van de mensheidsgang – en Henoch – de taal op het pad van inwijding – beluisteren en verstaan, en dan zal de mysterieschool haar taak in volle omvang kunnen verrichten.’
De door Johann Valentin Andreae beïnvloede Tsjechische filosoof en visionair Jan Amos Comenius (1592-1670) heeft ook gepleit voor zo’n alles en iedereen omvattende taal. Hij zag in zijn panglossia, zoals hij die taal noemde, een poging om zijn alomvattende filosofie, de ‘pansofie’, eenduidig en toegankelijk te verwoorden.Tevens was het een middel om tot meer begrip onder de volkeren te komen, zodat er duurzame vrede zou komen. Immers, door de opkomst van zo veel talen, was er veel onnodig onbegrip ontstaan tussen de volkeren, constateerde Comenius.
Aan het eind van de negentiende eeuw ontwierp de Litouwse oogarts en filoloog Lejzer Zamenhof (1859-1917) het Esperanto (betekenis: ‘hoopvol’) als een kunstmatige, verbindende wereldtaal. Het Esperanto wilde de dominantie van de grote wereldtalen doorbreken en alle wereldburgers taalkundig gelijke kansen geven. Het bestaat nog wel maar is overvleugeld door het Engels. Volgens de statistieken zijn er in de wereld ongeveer twee miljoen Esperanto-sprekers. Bekende esperantisten waren de voormalige Nederlandse minister-president Drees en de Russische auteur en filosoof Tolstoj.
In tegenstelling tot Eco zoekt de auteur Gustav Meyrink (1868-1932) het volmaakte taalgebruik juist wél bij de eigen taal en heeft hij nuchter gewezen op de magische tweevoudigheid van de belangrijkste taalvaardigheden:
- SPREKEN in geestelijke betekenis is zoveel als: scheppen; Het is een magisch tevoorschijn roepen.
- SCHRIJVEN hier op aarde is het vergankelijke van een gedachte neerleggen; schrijven in geestelijke zin is: iets graveren in het geheugen van de eeuwigheid.
- LEZEN hier betekent: de zin van iets dat geschreven is tot zich nemen. Lezen aan gene zijde is: de grote onveranderlijke wetten erkennen en ernaar handelen ter wille van de harmonie!
Luisteren ontbreekt in het rijtje en daarom gaan we daar wat uitvoeriger op in. De vaardigheid luisteren is in de loop der eeuwen verwaarloosd in de opvoedingstraditie. Dat is opmerkelijk, omdat luisteren en het gehoor elementair zijn bij de toepassing van een oerchristelijke geloofswaarheid: ‘Het geloof komt door het gehoor en het gehoor is uit God’ (Romeinen 10:17). Bovendien is er een wonderlijke, aloude Christuslegende, die we ook terugvinden bij de bogomielen en de katharen: Maria ontving Jezus door haar (rechter)oor. Waarom door het oor? Omdat het ons puurste, zuiverste zintuig is. Dit gegeven stelt ons voor de unieke functie van het gehoororgaan.
Het oor wordt ook wel het vrouwelijke, ontvangende deel van het hoofd genoemd. Oor en oer liggen dicht bij elkaar. Het gehoororgaan is ons oer-orgaan; het is het eerste zintuig dat in de foetus in werking treedt en als het stervensuur daar is, is het gehoor het laatste zintuig dat ons verlaat. Onze oren kunnen we nooit uitzetten. Met het oor nemen we klanken waar, nemen we etherstromen op die tot ons komen. Die worden vervolgens door het oor gerubriceerd om daarna voor de levenshuishouding te worden aangewend.
Het ware luisteren is een proces waarin we de ander worden en de ander een deel van ons zelf laten worden. Het ‘ware luisteren’ gebeurt in zelfvergetelheid en zonder zelfexpressie. In een dialoog van gelijkwaardige partners, is degene die luistert in de positie van de nederig ontvangende. Terwijl het woord weerklinkt, leent de gesprekspartner het oor aan de ander.Voor dat korte moment geven we onze eigen identiteit even op, cijferen we ons zelf weg en maken we ruimte om te verstaan wat we werkelijk gehoord hebben.
Onze oren lijken gedegradeerd tot een hulporgaan. Miljoenen mensen laten dit nobele orgaan onbedoeld wegteren. Ze luisteren bijna nooit meer. De functie van de oren wordt in algemene zin alleen geactiveerd als de informatie die aangeboden wordt door de ogen inadequaat is. Als het medium de boodschap is – zoals McLuhan beweerde – dan is de boodschap van de radio steeds geweest: luister! Er is een hele generatie – die snel in aantal afneemt – die de wereld ontdekte door naar de radio te luisteren, die de sensatie heeft gekend uit een ver land te midden van veel ruis vreemde flarden van een buitenissige taal op te vangen. De opwinding die dat opriep, noemde de Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig ‘dronkenschap’. Uit dit stukje verleden kunnen we opmaken hoe onze gevoeligheid voor luisteren sindsdien achteruitgegaan is.
Verbazingwekkend is dat er bijna nooit op gewezen is dat een van de belangrijkste spirituele boeken, het Tibetaans Dodenboek, in de titel het woord horen bevat. Bardo Thoedol, dat betekent: bevrijding door horen in de ‘tussenliggende’ staat, de staat dus die onmiddellijk op de dood volgt. Bijna alle raadgevingen aan de doden in het boek beginnen met ‘Luister, gij van edele geboorte!’ Volgens dit boek is luisteren dus een vermogen dat over de dood heen gaat. Voor een rozenkruiser is dit een bijkomende vorm van luisteren. Voor hem of haar geldt maar één ding: ‘Hoort wat de geest ons meldt uit het nieuwe levensveld.’
De toegewijde luisteraar dient tegenover zijn gesprekspartner(s) altijd de aangehaalde woorden van Gustav Meyrink in gedachten te hebben: ‘Spreken is een magisch tevoorschijn roepen.’ Of anders die van Lao Zi: ‘De wetende is karig met zijn woorden, de woordenrijke is onwetend.’ Daarom raden J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri de luisterenden aan: ‘Hoed u voor de praatgragen, pas op voor de leuteraars en de kletskousen. (…) Hoed u voor de velen die u, dicht naderend, als over u heen hangend, u met hun uitademingslucht beroerend [sic!, dvn], hun woordenstroom over u uitgieten, u hun zorgen bekendmakend, hun gedachten ingietend, hun kritiek spuiend, u met hun astrale zijnstoestand infecterend.’ (De Chinese Gnosis)
III
‘Woorden schieten tekort,’ hoe vaak zeggen we het niet als we door emoties overweldigd worden? Woorden schieten ook te kort als we innerlijk ervaren dat het opgeven van onze eigenzoekelijkheid ten gunste van liefdevol altruïsme balsem voor onze diepste wezenskern is en dat die kern gevoed wordt vanuit een totaal nieuw en onbekend levensveld. Dan verandert alles. Dan doorschouwen we het Bijbelverhaal van de toren van Babel als een allegorie over de mens die het zicht op de ware bron van het leven verliest en daardoor in grote verwarring raakt. Dan blijft er van de drie harten van Quintus Ennius nog maar één hart over. Een hart waarin de ‘kennisse des harten’, de gnosis, de woordenloze leid-ster is geworden op ons levenspad. Lao Zi bevestigt hier onze taalonmacht: ‘Kon Tao uitgezegd worden, dan zou het de eeuwige Tao niet zijn. Kon de naam genoemd worden, dan zou het de eeuwige naam niet zijn.’
Lao Zi gebruikt niet meer woorden en laat Tao zo een mysterie zijn. Hij laat ons alleen in onze woordenloosheid. Het geven van een naam aan Tao vindt hij onbegonnen en incorrect werk, want dan wordt Tao ingedeeld bij de dingen van deze wereld en daar hoort het niet, hoewel het daar wel zijn werking heeft. Tao is een oneigenlijke naam derhalve, een naam als een noodoplossing.
Hermes is in een gesprek met Tat even duidelijk (lees: mysterieus) als Lao Zi. Hermes: ‘Het is moeilijk zich een voorstelling van God te maken, maar ook al is daartoe iemand in staat, dan kan hij hem toch niet omschrijven. Want het is voor het lichamelijke onmogelijk het onlichamelijke aan te duiden, het onvolmaakte is niet in staat het volmaakte te begrijpen en het is moeilijk voor het kortstondige met het eeuwige samen te gaan. (…) Maar wat onlichamelijk is, onzichtbaar en zonder vorm en niet uit materie samengesteld, dat kan niet door onze zintuigen worden opgemerkt.’
Hermes’ leerling Tat antwoordt daarop als volgt: ‘Ik begrijp het Vader, ik begrijp het: wat niet in woorden kan worden uitgedrukt, dat is God!’. Beter kan de ontoereikendheid van taal niet worden gedemonstreerd! Hier naderen we in woordenloosheid het onzegbare. ‘God spreekt voorbij de woorden,’ zeiden de oude mystici al.
Met het Johannesevangelie in de hand komen we misschien nog wat dichterbij: ‘In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.’ En even verder: ‘En dat Woord werd vlees’ (Johannes 1): dat wil zeggen de goddelijke oerkracht, de logos, Gods verstand, daalde door de zeven sferen af naar de aarde en heeft daar de vorm aangenomen van de materie en van de mens.
Simone Weil (1909-1943), de Franse mystica en filosofe, verwoordt dit heel sprekend: ‘De wereld is Gods taal aan ons. Het universum is God die spreekt. Het Woord.’ En zij vervolgt: ‘Hij drinkt een glas water. Het water is het ‘ik bemin je’ van God. Hij blijft twee dagen in de woestijn zonder iets te drinken te vinden. Zijn droge keel is het ‘ik bemin je’ van God. God is als een vrouw die onbetamelijk aan haar geliefde vastkleeft en hem urenlang, zonder ophouden zacht in het oor fluistert: ‘Ik bemin je – ik bemin je – ik bemin je – ik bemin je…’
Wie net begint deze taal te leren, gelooft dat slechts enkele van die woorden ‘ik bemin je’ betekenen. Wie de macht van deze taal onderkent, weet dat er maar één betekenis is: ‘God is Liefde!’
Bron: Dick van Niekerk in Logon 2021-1
DOWNLOAD LOGON 2021-1 (PDF, 80 PAGINA’S)