De uitgebreide spirituele zoektocht van Gustav Meyrink – de keten der levenden

‘De Christus in mij moet vrijkomen en ik moet minder worden’. In deze uitspraak kunnen we de essentie vinden van het resultaat van de spirituele zoektocht van Gustav Meyrink (1868-1932) naar de aard en de betekenis van de twee vormen van bewustzijn die hij als 24-jarige in zichzelf ontdekte. In de artikelen, novellen en romans schreef hij over zijn ervaringen. Zijn schrijfstijl en de uitwerking van zijn ideeën in beelden en gebeurtenissen zijn duidelijk tijdgebonden. Echter wat daarin naar voren komt over zijn zoektocht naar de relatie van ‘het gewone zelf’ met ‘het ware zelf’ en hoe hiermee het levenslot kan worden veranderd, zijn ook van grote waarde voor een ieder die in deze tijd antwoord wil geven op de vraag: ‘Wie ben ik nu eigenlijk echt?’ 

Want de zoektocht van een mens naar de spirituele zin van het leven wordt niet alleen beïnvloed door aan de persoon gerelateerde en maatschappelijke en culturele factoren, maar ook, en wel in belangrijke mate, door de tijdgeest van de periode waarin hij leeft. Op dit punt is er een belangrijke overeenkomst tussen onze tijd en de tijd van Meyrink. 

Vanaf ongeveer 1970 ontwikkelde zich een nieuwe vorm van spiritualiteit die wordt aangeduid als ‘New Age’. Een spiritualiteit buiten de traditionele kerkelijke organisaties om. De keuze van een spirituele weg werd een volledig persoonlijke. Zo ontstond een levensstijl die in de huidige tijd in velerlei vormen breed in de maatschappij is verankerd. 

Reeds in de tijd van Meyrink zijn met deze levensstijl overeenkomstige elementen in het denken en gedrag van met name kunstenaars en intellectuelen herkenbaar. Dit blijkt met name uit de belangstelling die er in die tijd was voor het spiritisme (actief vanaf ongeveer 1840) en de Theosofische Vereniging (opgericht in 1875). Beide bewegingen kenden in die tijd een sterke groei in West-Europa en de Verenigde Staten. Die overeenkomstigheid in levensstijl kan niet worden verklaard door min of meer gelijke maatschappelijke omstandigheden. Die verschillen juist sterk. De oorzaak moet worden gezocht in een onderliggende ontwikkeling. 

De aard en betekenis van die onderliggende ontwikkeling is te vinden in de wereldastrologie. Daarin wordt aangegeven dat er vanaf het midden van de 19de eeuw sprake is van een overgang van het tijdvak ‘Vissen’ naar het tijdvak ‘Aquarius’. Het tijdvak van Aquarius begint rond 2100. Maar omdat elk tijdvak fasen kent van opkomst, bloei en verval als gevolg van de toenemende en afnemende planeetinvloeden, is er sprake van een overlap tussen tijdvakken van enkele honderden jaren. Aquarius kenmerkt zich op spiritueel gebied door duidelijk herkenbare elementen. Zo zal, onder andere, de mensheid toenemend streven naar spirituele vrijheid. 

Men zal ontdekken dat men zelf vorm moet geven aan de relatie met het ‘hogere’ middels een ‘ziel’ of een ‘hoger’ bewustzijn. De spirituele ontwikkeling is daarom de directe verantwoordelijkheid van de mens zelf en niet van de priester of dominee. De dwingende invloed van de kerken zal daardoor verminderen en het spirituele zal in de samenleving belangrijker worden. 

Door de invloed van Aquarius ontstond in Meyrinks tijd al een groeiende acceptatie van andere standpunten over leven en dood en over de taak van de mens in het leven ten opzicht van het ‘hogere’, dan die van de traditionele kerken. Het spiritisme en de theosofie introduceerden een fundamenteel andere visie op de samenstelling van de wereld en de mens. 

Zoals het bestaan van een onzichtbare wereld, die op geen enkele wijze overeenkomt met het vertrouwde beeld van de ‘hemel’. Maar zeer veel aandacht ging in die tijd uit naar de opvatting van de theosofie namelijk dat de mens twee vormen van bewustzijn bezit. Deze opvatting stond haaks op de daar- voor door het spiritisme geïntroduceerde visie, dat de mens na de dood in ‘een geestelijke gedaante’ verder leeft in een andere wereld, aan de ‘gene zijde van de sluier’. Alleen het lichaam sterft en het bewustzijn dat de mens bezit, levende in het lichaam, blijft voortbestaan in een ‘omhulling’ die voor de nog levenden herkenbaar is tijdens sceances. 

In de theosofie komt een geheel andere visie naar voren. Hierin wordt wel bevestigd dat er twee werelden zijn: het leven aan ‘deze zijde van de sluier’ en aan ‘gene zijde’. Maar er wordt onderscheid gemaakt tussen twee vormen van bewustzijn, namelijk tussen de ‘vluchtige, eindige persoonlijkheid’ en het Ego. Het Ego is als een toneelspeler die in verschillende toneelstukken, dat wil zeggen in de opvolgende incarnaties, verschillende rollen speelt, dat wil zeggen verschillende persoonlijkheden heeft. Het Ego drukt zich uit in die persoonlijkheden. Er is dus geen sprake van een voortbestaan van het gewone bewustzijn. 

Meyrinks zoektocht paste in bovengenoemd kader. Hij wilde vaststellen of er inderdaad twee bestaansvelden zijn, of er één dan wel twee vormen van bewustzijn bestaan, wat de betekenis en samenhang is tussen die twee en wat dat alles betekent voor de levenshouding. 

Dit waren vragen die niet alleen hij zich stelde. Velen verdiepten zich daarin. Dat gold bijvoorbeeld ook voor Rudolf Steiner (1861 – 1925) en Bo Yin Ra (pseudoniem voor J.A. Schneiderfranken) (1876 – 1943). Rudolf Steiner stichtte de Antroposofische Vereniging. Bo Yin Ra vormde geen organisatie. Hij publiceerde beschouwingen die in brede kring, ook in Nederland, acceptatie vonden. Meyrin ontmoette hem rond 1917. 

Meyrink begint zijn zoektocht op het moment dat hij zich als 24-jarige van het leven wilde beroven. Hij schreef daarover: ‘Want ik wilde de tocht over de Styx maken, het leven zo leek het mij dat voor de toekomst platvloers, zonder waarde en onbarmhartig is van mij af werpen (in Aus einem Tagebuch).’ 

Op dat moment kreeg hij, op een typisch ‘Meyrinkiaanse’ manier, een pamflet in handen met als titel: Over het leven na de dood. Hierin werden de ervaringen beschreven van bekende figuren met paranormale verschijningen. Nu doen zich twee ingrijpende veranderingen in hem voor. Als eerste ontstond bij hem het sterke verlangen om die paranormale verschijningen waarover hij leest in het pamflet ook zelf te zien en te toetsen op echtheid. De oorzaken ervan te leren kennen. 

Ten tweede werd hij zich voor het eerst bewust dat er een stem in hem is. Gedurende de slaap, na de lezing van het pamflet, hoorde hij, als in een droom maar zonder beelden, een tweegesprek. Hij realiseerde zich bij het wakker worden dat hij zelf, dat zijn lippen hadden gesproken. Hij hoorde: ‘Op deze wijze gaat men niet over de Styx.’ Hij ontdekte toen dat er twee vormen van bewustzijn in hem aanwezig zijn. 

Essentieel voor de zoektocht die nu aanvangt, is dat Meyrink als het ware wordt voortgedreven door, wordt geleid door die stem. De stem die hij de loods noemde. Een stem die soms voor hem ‘zichtbaar’ werd in de vorm van een ‘vermomde’ figuur. Het voortgedreven worden leidde er toe dat Meyrink, ook als hij een levensbeschouwing of een methode voor de innerlijke ontwikkeling had gevonden, toch steeds verder bleef zoeken. Hij had soms zelfs de ervaring, in bepaalde levensfasen, dat hij zelf de macht over zijn leven had verloren en dat de Vermomde hem stuurde. 

Hij bleef zich kritisch, breed oriënteren en verwierf een enorme kennis van de geheime wetenschappen. Die kritische instelling was niet alleen een gevolg van zijn karakter, maar was ook kenmerkend voor die tijd: een natuurwetenschappelijke benadering van het occulte. Men wilde ‘het onzichtbare’ bewijzen en het daarmee voor de ‘gematerialiseerde’ Westerse mens aanvaardbaar maken. Steiner sprak in dit kader dan ook over ‘een geesteswetenschappelijk’ onderzoek. 

Hij begon zijn oriëntatie uiteraard bij het spiritisme. Hij constateerde tijdens sceances dat er inderdaad bovennatuurlijke krachten zijn. Bepaalde verschijningen die hij zag, waren echt. Hij concludeerde dat er inderdaad een wereld aan gene zijde is. Maar voor de visie dat spiritisme de poort tot gene zijde is, vond hij geen aanwijzingen. Hij constateerde ook dat er zeer veel bedrog was; dat er veel incompetente mediums waren. Dat mediums vaak niet eens wisten waarmee zij tijdens een sceance in contact kwamen. Hij wijst in zijn geschriften op de negatieve en gevaarlijke kanten van het spiritisme voor de participanten aan sceances en voor de mediums. Dit mede aan de hand van ervaringen van anderen, onder andere van Paracelsus. 

Desondanks was voor Meyrink het spiritisme van grote waarde voor de samenleving omdat het aantoonde dat er ook een onzichtbare kant van het leven bestaat. Maar zo schrijft hij in An der Grenze des Jenseits: ‘Door de bedriegers zal het spiritisme de wereld hiervan niet kunnen overtuigen.’

Meyrink ontdekte dat er in het occultisme ook technieken zijn waarmee de mens zijn bewustzijn kan ontwikkelen. Zodanig ontwikkelen dat de mens tegelijkertijd bewust kan zijn aan deze zijde en aan gene zijde van de sluier. Voor hem hield dat in dat het dagelijkse bewustzijn één wordt met de stem, de vermomde. Het spiritisme is te beperkt. Het richt zich slechts op het leren kennen van verschijningen aan gene zijde tijdens sceances. Hij ontdekte yoga als middel om toegang te krijgen tot dit bovennatuurlijke gebied. Door beoefening van technieken kan men zich daarvoor geschikt maken. 

Wat hem met name aansprak in yoga was de idee dat de mens door oefeningen zichzelf kan veranderen. Dat opende voor hem een nieuw levensperspectief. Deze idee paste namelijk bij zijn levensvisie dat de mens veranderbaar is e’ n dat hij zichzelf moet ver- anderen. Eén van de conclusies van Meyrink over yoga was toen ook: ‘Yoga is de zuurdesem van de wijsbegeerte en de filosofie is het meel en het water.’ (in: De verandering in het bloed). Hiermee bedoelde hij dat door oefeningen de mens fysiek en psychisch kan veranderen waardoor tevens zijn levenslot verandert. Door alleen de wijsbegeerte te bestuderen, door alleen verstandelijk inzicht, verandert de mens niet volgens hem. 

Tijdens zijn intensieve zoektocht naar kennis over yoga, die vele jaren duurde, raakte hij meerdere malen het spoor bijster in de veelheid van methoden en adviezen. Hij was vaak onzeker over de weg die hij moest inslaan om yoga op de ‘juiste’ wijze te kunnen beoefenen. De vermomde vertoonde zich op die momenten niet altijd. Maar dan kreeg hij steeds op wonderlijke wijzen boeken over yoga toegespeeld, of kwam in contact met mensen die hem verder konden helpen. Een situatie zoals dit is beschreven in De engel van het westelijk venster, waarin de antiquair Lipotin aan de hoofdpersoon steeds nieuwe methoden of voorwerpen brengt. Het waarom van die onverwachte contacten, of het allemaal toevallig is, dat kan Meyrink niet vaststellen. 

Hij was een alerte en kritische beoefenaar van vooral hatha yoga. Hij concludeerde dat voor wat de Indiase yoga betreft er waar dan ook in de wereld geen goede leraren zijn; dat veel literatuur over yoga van onvoldoende kwaliteit was om op de juiste wijze een systeem te kunnen beoefenen; ook dat niet alle yogasystemen zijn aan te bevelen. Dit gold volgens hem evenzeer voor alle overige occulte technieken. Het beoefenen van Indiase yoga en van de occulte technieken had dan ook meermalen voor hem ernstige fysieke gevolgen. Dit ondanks het feit dat hij zich steeds vooraf zo goed mogelijk verdiepte en kennis nam van alle beschikbare literatuur en aanwijzingen. 

De oriëntatie in yoga bracht hem uiteindelijk niet wat hij zocht: toegang tot gene zijde en eenwording met de stem, de vermomde. De indruk is dat Meyrink behoed is voor vele onaangename gevolgen door het beoefenen van yoga en occulte technieken. Deels door de invloed van de vermomde, die hem op kritische momenten waarschuwde. Deels door zijn karakter gezien zijn uitspraak in De verandering in het bloed: ‘Een verlatene is hij die zich op anderen verlaat, zelfs als die anderen goden zijn.’

In het zoeken naar de ware yogaleraar kwam hij in contact met een leraar die christelijke yoga onderwees. Meyrink had tot dat moment zich altijd verre gehouden van christelijke groeperingen, omdat hij daar innerlijk weinig affiniteit mee had. 

Maar net zoals hij in bepaalde situaties tijdens de oriëntatie in Indiase yoga onzeker was, wist hij hier ook niet of hij met deze leraar moest doorgaan. Er was een teken in zijn droom, maar dat kon hij niet duiden. De vermomde verscheen ook niet. Hij gaat toch, ondanks zijn onzekerheid, met deze leraar in zee. Deze onderwees een mantra-meditatietechniek waarmee ‘het ware weten’ in het hart vrijkomt. Bovendien zou de leerling met deze techniek het opstandingslichaam van Christus voor zichzelf kunnen ontwikkelen en daarmee het eeuwige leven verwerven. De tekens van de gekruisigde zouden zichtbaar worden als bewijs daarvan. 

Om dit te realiseren moet er ‘iets van boven worden toegevoegd, dat de verandering tevoorschijn roept’. Met het ‘van boven’ bedoelde de leraar ‘de opgestane Jezus Christus, die de dood had overwonnen’. Zijn leerlingen moesten het beeld hiervan steeds voor ogen hebben. Niet het beeld van de aan het kruis hangende Jezus, want dat betekent dat Hij blijft hangen, dat Hij moet blijven lijden. 

Door het gebrek aan affiniteit met de christelijke levensbeschouwing waren de 13 jaren (tot 1917) dat hij deze techniek beoefende voor hem een lijdensweg. Wel trok Meyrink een belangrijke conclusie. De verandering van het lichaam, van de mens en zijn levenslot, kunnen niet alleen door een techniek, door yoga, worden gerealiseerd. Maar het ‘iets van boven’, dat voor hem betekende te doorzien wat de vermomde wilde, is daarbij noodzakelijk. Een belangrijke verbreding van zijn visie! 

Streven naar ‘eenheid’ in de mens, het opheffen van alle vormen van schizofrenie. Eerst onbewust en later bewust wil hij een eenheid bewerkstelligen tussen de stem de vermomde en zijn gewone bewustzijn. Het woord yoga betekent ‘eenwording’. Meyrink zocht onbaatzuchtig en streefde naar een zo groot mogelijke zuiverheid van denken, willen en gevoelens. Hij ondernam extreme experimenten, vaak met grote fysieke en psychische risico’s. Maar tegelijkertijd was hij voorzichtig. Hij kende de uitspraak van de Boeddha: ‘Blijf altijd bewust’. Alles wat zou kunnen leiden tot een splitsing van de persoonlijkheid wilde hij voorkomen omdat dat hem van zijn doel afbracht. 

Een eenheid maken middels yoga van het waakbewustzijn en de ver- momde kon niet anders dan in fasen worden gerealiseerd, zo ervoer hij. Eerst streefde hij naar een eenheid in het dagelijkse bewustzijn. Denken, willen en gevoelens moesten op elkaar worden afgestemd. Voor de invloeden van buiten af moest hij zich leren afschermen. 

Daarna wilde hij streven naar een versmelting van het dagelijks bewustzijn met de vermomde. Zo zocht hij het ‘hogere’ dus niet buiten zich maar in zich. Het goddelijke moest bij hem subject zijn en niet object, niet los van de persoonlijkheid staan. Dat was voor hem een vlucht uit de realiteit en leidde tot, zoals hij dat noemde, schizofrenie. Het streven van bijvoorbeeld boeddhisten om deze wereld te verlaten was zo’n vorm van schizofrenie, evenals de kerkelijke opvatting dat God ergens in de hemel is. Daarom wees hij ook bhakti yoga af. 

Het ‘hogere’ is dan wel in hem, maar hij ervoer dat de stem, de vermomde niet door zijn gewone bewustzijn kon worden beheerst; hij kon die stem, die hulp, niet zelf oproepen. Zij bleek buiten zijn wilsvermogen te liggen. Zijn streven om de tekens van de vermomde te kunnen zien en te kunnen duiden stelde zeer hoge eisen aan zijn waakzaamheid. Maar ook hier is er onvermogen en een gebrek aan beheersing van de omstandigheden. Als het hem niet lukte om de tekens te duiden dan ‘stelde het leven zelf zich als uitlegger tussen mij en de vermomde.’ 

Het leven sprak een andere taal. Hij loog en om niet te laten merken dat hij loog, sprak hij bij tijd en wijle de waarheid, zo schrijft hij in De verandering in het bloed. Met deze conclusie begon Meyrink aan een nieuwe fase in zijn leven. Tot rond 1917 had hij enorm veel bestudeerd, beoefend. Veel ervaring en inzicht waren in een korte periode als het ware samengebald verkregen. 

De weg tot het volledig samengaan van het gewone bewustzijn met de stem, de vermomde, vond Meyrink bij Bo Yin Ra die hij ergens tussen 1915 en 1917 ontmoette. Het contact met hem moet voor Meyrink zeer belangrijk zijn geweest en heeft zijn levensbeschouwing na 1917 in belangrijke mate mede bepaald. 

Bo Yin Ra was al van jongs af aan op zoek naar het bovenmenselijke aspect van het leven. Dat vond hij bij ‘De Witte Loge’. Een groep van adepten, priesters van ‘de tempel de reeuwigheid’ gevestigd in de Himalaya. De adepten wijzen de mens, die zich geestelijk wil ontplooien, een innerlijke ontwikkelingsweg en helpen hem bij het gaan daarvan. De verbinding tussen de adepten en de zoekers komt wetmatig tot stand, als de zoeker een bepaalde zuiverheid van de wil heeft bereikt en vrij is van zelfzuchtige verlangens. Van zo’n mens verschijnt er in de vijver van de tempel der eeuwigheid een lotusplant met een kiem. De adept ziet dat en ziet ook in de ontwikkeling van de lotus de vorderingen van de zoeker. 

Maar hij ontmoet de zoeker niet in een stoffelijke gedaante. De adept is een onzichtbare helper. Hij kan als ‘een stem’ tot de zoeker spreken of als ‘een beeld’ aan hem verschijnen en zo op kritische momenten raad geven. Over het optreden van een adept schreef Meyrink in een brief (04/07/1917): 

‘Later verschijnt de “leider”, een mens zoals u en toch quasi zichzelf. Zichzelf voor zover als de figuur die u zult zien, één van zijn magisch veroorzaakte vibratie van uw geestesleven is. Zijn woord klinkt in deze vibratie en slechts schijnbaar uit zijn mond. Echter alleen uw innerlijk is de brug, waarover hij komt…’

Op die ontwikkelingsweg moet de mens als zoeker middels zijn wil, de vele wilsstrevingen die in de ziel zijn onderwerpen en tot een eenheid maken. Als dat is bereikt verschijnt een knop in de lotus in de tempelvijver. Dan volgt de fase waarin de leerling moet leren luisteren naar hetgeen zich in het midden van zijn hart openbaart. Dit vraagt de grootste concentratie van het denken. Een belangrijk hulpmiddel hierbij is een vorm van het mediteren over woorden uit de heilige taal. Ook weer een vorm van mantra-meditatie. Aan het einde van deze fase zal de knop opengaan. Het moment waarin de geest in de mens – als een in de mens verbijzonderde God – vorm aanneemt. Het gewone bewustzijn versmelt met het nieuwe. 

De herboren mens vervolgt dan zijn weg in ‘het eeuwige’ onder leiding van de in-eigen God. Dit alles voltrekt zich binnen het ‘Ik’ van de mens. Er is hierbij geen sprake van reïncarnatie. Alleen de zoekers die als adept willen terugkeren reïncarneren. Als een mens deze weg niet gaat tijdens het leven zal hij in droomtoestand worden opgenomen in een ander levensveld. Daaruit zal hij eens worden gewekt en geplaatst worden voor de ontwikkelingsweg. 

In een brief (20/04/1917) schreef Meyrink over deze weg: 

‘Het enige wat waard is om te zoeken is het innerlijkste ‘IK’, dat Ik dat wij zijn en altijd waren, zonder het geweten te hebben. Dit ‘Ik’ is altijd subject, is zuivere Geest, vrij van vorm, tijd en ruimte waarmee het zich in brokstukken vermengd heeft. U bent het, maar eerst nog potentieel, nog niet bewust.Wanneer u het zich bewust wordt, staat u, zolang u nog een dierlijk omhulsel heeft, de magie van het woord ter beschikking… Aller- eerst moet de weg naar het binnenste worden gegaan…’

Meyrink schreef een enthousiast voorwoord bij de eerste druk van Das Buch vom Lebendigen Gott (1919). Waarschijnlijk kende hij het manuscript reeds enkele jaren voor de publicatie. De levensbeschouwing van Bo Yin Ra was voor Meyrink een logische volgende stap in zijn innerlijke ontwikkeling. Het gaf hem het perspectief van zijn zoeken, dat tot dat moment beperkt was tot het één worden met de vermomde. 

Het allerbelangrijkste moet zijn geweest dat de stem en de vermomde werden verklaard en hem zullen voeren tot de geboorte van de God-in-hem. En dat, als gevolg daarvan, het gewone bewustzijn met dit geestelijk bewustzijn zal versmelten. In die staat van zijn is de mens zowel bewust op aarde als bewust in het eeuwige. Dit was ook wat Meyrink voor ogen stond, zij het dan, dat hij aanvankelijk streefde naar een bewust worden in het land aan gene zijde, zoals de spiritisten dit zien. 

Ook de samenhang tussen hatha yoga en raja yoga moet hem hebben aangesproken. In de eerste fase van de ontwikkeling is de wil het middel, in de vervolgfase is het de stille gerichtheid op het hart. In een brief (12/18/1917) zegt hij dit ook duidelijk: de tweede fase is geen hatha yoga maar raja yoga: ‘dus niet verkrampt, zonder dwang en geheel vanzelfsprekend en eenvoudig moet alles gebeuren.’

Men mag aannemen dat de levensbeschouwing en de methoden van Bo Yin Ra vele jaren, waarschijnlijk tot 1930, de basis is geweest voor zijn verdere spirituele ontwikkeling. 

‘Vandaag, de 7e augustus1939 ’s morgens om tien uur, na een nacht lang onverdraaglijke pijn, was het alsof mij plotseling de schellen van de ogen vielen en ik weet nu wat de zin van al het leven in waarheid is.Wij moeten niet onszelf door yoga veranderen, maar wij moeten als het ware een God opbouwen of, in christelijke termen: ‘We moeten Christus niet navolgen, maar wij moeten hem van het kruis afnemen…’

Meyrink was een complexe persoonlijkheid met een grote spirituele diepgang. Zijn artikelen en literair werk geven daarvan echter een onvoldoende beeld. Het enige wat daarom kan worden ge-concludeerd over deze ‘plotselinge’ ontdekking is, dat dit inzicht bij hem is gegroeid zonder dat hij zich dat bewust was. 

De groei van het inzicht zou mogelijk als volgt kunnen worden geschetst. Het beginpunt ligt bij hem bij de beoefening van vooral hatha yoga. Daarin heeft hij een zekere onmacht ervaren, omdat het niet leidde tot het doel. Dan leert hij dat beoefening van yoga ‘iets van boven’ nodig maakt, namelijk de aanwijzingen van de vermomde. Daarna toonde Bo Yin Ra hem een perspectief dat hem zou voeren naar de verbinding met de God-in-de-mens. Een versmelting van bewustzijn met de in-eigen God. Dit middels raja yoga. In deze fase, met een zo verleidelijke toekomst die door hemzelf, door eigen inspanning, te bereiken is, moet het hem bewust geworden zijn dat niet het ik, in de een of andere vorm, het doel kan zijn van alle inspanning. Daarom de tekst: 

‘Het was verkeerd, en dat is ook de oorzaak van al mijn lijden tot nu toe geweest, dat ik dat alles niet duidelijk wist en geloofde: ‘ik’ moest mij vervolmaken, mij en niet hem. Nu weet ik ook waarom de oude man altijd zo onbeweeglijk bleef als een beeld! Omdat ik aan mezelf werkte natuurlijk en niet aan hem.’

Ook de zozeer verlangde uiteindelijke eenwording met de vermomde kan niet worden afgedwongen: 

‘Hoe volmaakter hij wordt, des te eerder zal hij mij helpen. Dan is Hij dus de ingewijde en ik zal alleen daaraan deelhebben, wanneer en voor zover hij zich ooit met mij zal versmelten. Want eigenlijk is hij mijn diepste en meest wezenlijke ik. ‘Hij zal groeien, maar ik zal minder worden’. Dat is de zin van de uitspraak van de Doper.’

Hij neemt met deze woorden: ‘Hij is mijn diepste en meest wezenlijke ik’ nadrukkelijk afscheid van de levensbeschouwing van Bo Yin Ra. En ook nog met de woorden: ‘Bo Yin Ra legde het zo voor mij uit: men zou onmiddellijk alles wat men op deze manier vindt, als het ware moeten opslokken en zich daarmee voeden! Het is juist omgekeerd.’

Hetgeen in deze bijdrage over de zoektocht van Gustav Meyrink naar voren is gebracht doet tekort aan het bijzondere van deze man! Zijn vastberadenheid, zijn trouw aan de innerlijke Stem, aan de Vermomde, zijn moed om steeds verder te gaan ondanks lichamelijk en psychisch lijden, kunnen nooit goed in een beschouwing tot uitdrukking komen. Dat kan alleen worden ondergaan bij het lezen van zijn romans! 

Moeten de romans na 1917 worden geduid vanuit de optiek van de levensbeschouwing van Bo Yin Ra ? Waarschijnlijk niet. Ook al treft men beelden en verhaallijnen in zijn werk aan die verwant zijn met deze levenbeschouwing, het is zeer aannemelijk dat in de romans het sluimerende groeiende inzicht, zoals genoemd in het dagboekblad, reeds naar voren komt. 

Bovendien gaf Meyrink in De verandering in het bloed aan dat hij romans en novellen is gaan schrijven om te kunnen wijzen naar ‘de vermomde gestalte’ of zoals hij dat schreef: ‘de onherkenbare man achter de coulissen van het leven.’ Het is dus aan de lezer om de inhoud, naar de eigen innerlijke staat van zijn en even kritisch als Meyrink zelf ook was, te verklaren. 

In de huidige tijd, zo kort voor het werkelijke begin van het tijdvak van Aquarius, is de inwerking van kosmische krachten veel sterker en duidelijker merkbaar dan in de tijd van Meyrink. Krachten die het iedere zoeker mogelijk zullen maken de eenwording met de innerlijke Christus te realiseren. 

Echter degenen die zoeken vorm te geven aan een persoonlijke spirituele weg worden geconfronteerd met de moeilijkheid van een keuze. Welke levensbeschouwing, welke methode, sluit het beste aan bij datgene wat men innerlijk ervaart? Die keuze is niet eenvoudig. Dit doet velen als het ware ‘shoppend’ rondgaan bij de vele ‘aanbieders’. Alleen al een keuze maken uit de enorme hoeveelheid literatuur geeft problemen. Dit probleem deed zich ook al voor in de tijd van Meyrink. Hij schreef daarover in 1919 in het voorwoord tot Das Buch der Lebendigen Gott: 

‘Hoe meer zich de mensheid van nu opent voor het gebied van het occulte, des te warriger lijken de juiste begrippen te worden. Schuld hieraan is de bodemloze oppervlakkigheid en onverschilligheid tegenover alle dingen die met geld verdienen niets van doen hebben en anderzijds het treurige feit dat Jan en alleman – zonder in het minst geroepen, laat staan uitverkoren te zijn – boeken over boeken in de wereld zetten, ja ze zogezegd in galop verliezen, waarvan de inhoud als onkruid de echte rozen overwoekert, die in de wondertuin der geheime inzichten staan.’

Het is daarom van groot belang dat de zoeker voor zichzelf vaststelt waarom hij zoekt. Wat drijft hem of haar tot een spirituele ontwikkeling? Voor Meyrink, die van zichzelf zei dat hij soms helderziend was, was dat de Stem van ‘de vermomde gestalte’. Een stem die hij in alle omstandigheden volgde! Het was voor hem de draad van Ariadne die hem uiteindelijk uit het labyrint leidde. 

Hij zocht het ‘hogere’ niet buiten hem, maar in zichzelf. Geen splitsing van de persoonlijkheid, maar éénwording. Daarbij wilde hij altijd bij alles wat hij deed vooraf zo goed mogelijk vaststellen wat de levensbeschouwing, de methode inhield. En bij de toepassing, bij het onderzoek, bleef hij altijd bewust, waakzaam, kritisch! Daarom kon hij de Stem op kritische momenten horen, de figuur van ‘de vermomde gestalte’ zien! 

Op die zoektocht wordt voor Meyrink ‘de vermomde gestalte’ van een vage figuur tot de volledig herkenbare innerlijke Christus. En daaraan parallel wordt de koers die hij volgt steeds meer gericht. 

De ervaringen die hij opdeed bij het spiritisme en met yoga, ook de christelijke yoga die al vanaf de middeleeuwen in het westen wordt beoefend, hoeft een serieuze zoeker niet opnieuw door te maken. Methoden die tegenwoordig onder allerlei namen opnieuw worden gepresenteerd: channeling is een actuele vorm van spiritisme; healing omvat toepassingen uit de yoga, ook christelijke yoga, en uit het magnetiseren; denktrainingen zijn afgeleid van mantratechnieken en zo voort; er is echt niets nieuws onder de zon! Alleen de presentatie is anders. Meyrink heeft niet voor niets daarover zo uitvoerig geschreven. 

Al die methoden en technieken behoren tot het nu bijna voorbije tijdperk. Bij het nu en bij de komende tijd hoort een andere weg. Een weg die in het innerlijkste zelf begint. In het hart ligt het begin van de draad van Ariadne. 

Bron: Gustav Meyrink – worden wie men in werkelijkheid is, symposionreeks 19