De oerchristelijke mysteriën – een gedeelte uit ‘Gnosis als innerlijke religie’ – crystalserie 5

BESTEL GNOSIS ALS INNERLIJKE RELIGIE

Het oorspronkelijk christendom is op gnostieke basis gestart. Toen Jezus het rijk niet van deze wereld verkondigde, putte hij uit verheven kennis die voortkomt uit de eenheid met de Geest, de eenheid met de Vader. In de toenmalige Joodse traditie verscheen zijn leer als een impuls, die de bestaande orde ter discussie stelde. Gnosis is altijd ketters ten opzichte van de bestaande geloofsopvattingen. Want het innerlijke beleven van de wijsheid van God moet wel botsen met verstarde religieuze tradities. Het levensverhaal van Jezus en zijn strijd met het orthodoxe systeem getuigen daarvan.

De eerste christenen waren echte gnostici. Niet in de zin van het historisch gnosticisme dat voordien ook reeds bestond, maar gnostici in de ware betekenis. Dat wil zeggen dat zij het goddelijk plan eerstehands kenden. Zij waren door de Christusstraling verbonden met de kracht van de Gnosis, met God zelf. Zij ervoeren deze kracht in zichzelf en hadden geen instituut al middelaar nodig. Hun geloof was een eigen, diepgaande ervaring; een innerlijk verworven kennis zonder enig dogma of van buitenaf bestuurd geloof waaraan reële ervaring ontbreekt. Paulus omschrijft deze levensstaat aldus: De rechtvaardige zal uit het geloof leven. (Gal.3, 12-15) Hij verwijst hier naar het ware innerlijke geloof. 

De wet, het dogma, is niet gebaseerd op geloof. Dogma’s zijn dialectisch en geven geen toegang tot het ware leven. Integendeel, zij houden de schijnwereld in stand. Wie slechts gelooft naar de letter van de wet, verbindt zich met de wetten van de wereld en laat zich daardoor leiden. 

Wat is een gnostieke aanraking? Hoe ziet dat eruit? Wat zijn de gevolgen van zo’n aanraking?

Een gnostiek ervaring komt voort uit een aanraking door de heilige geest. Wie door de Geest is aangeraakt, kan alleen nog uit de Geest handelen en de geest openbaren. Hij wordt door de geest overstraald met oneindige kracht. De Bijbel zegt dat hij bij name wordt gekend. 

Gnosis en geest zijn één en dezelfde. Ware Gnosis voert naar eenheid, naar de Geest, naar eeuwig leven. Wie Gnosis ontvangt, hoort de stem van de Geest in het eigen hart spreken. Hij draagt de boodschap uit in rust en zekerheid. Gnosis en Geest zijn één, een onscheidbare eenheid. 

Deze eenheid was aan het begin van het christendom nog duidelijk aanwezig. Maar langzamerhand ging zij verloren. naarmate ook de lichtimpuls van Christus zwakker werd. Nu de eenheid eenmaal was aangetast, ontstonden er splitsingen. Onzekerheid en strijd tussen de gelovigen kwamen steeds vaker voor. Deze onzekerheid bracht reglementering teweeg om het godsbeleven in uiterlijke instituten vast te leggen. 

De ervaring van de individuele navolger van Christus werd nu naar buiten verlegd, als het ware gedelegeerd. Deze delegatie aan anderen, van wie men meende dat zij gnostiek ervaringen hadden beleefd, bracht ook een onzalige indeling in rechtzinnigen en onrechtzinnige mee. Deze veruiterlijking betekende dat velen de geest niet langer in zichzelf ervoeren. Toch zijn er steeds weer mensen geweest die regelrecht in binding met de geest stonden en leefden en daarvan ook getuigden. 

In de eerste eeuw na Christus was er nog geen officiële kerk. Er was sprake van de oude joodse leer met daarnaast de nieuwe leer die door de apostelen werd verbreid. Verder waren er zuivere gnostiek leerstukken die door enkele grote gnostici in Klein-Azië en in het Romeinse Rijk werden uitgedragen. Vooral in de tweede eeuw, toen de officiële katholieke kerk zich ging vormen, waren er vele gnostieke stelsel met verschillende symbolieken, maar een en dezelfde spirituele kern.

Eén van de bekendste gnostici uit die dagen is Valentinus uit Alexandrië. Hij leefde rond 130 n. Chr. en preekte in Klein-Azië en later ook in Rome. Valentinus drukte zijn credo uit in de volgende woorden:

‘Ik ben standvastig geworden en vrijgekocht en maak mijn ziel los van deze woon en alles wat hij biedt, in de naam van Jaos, die zijn ziel heeft losgemaakt tot verlossing in de levende Christus.’

Volgens Valentinus is de wereld an de mens een gevallen wereld die wordt bestuurd door een ongoddelijke eoon, een concentratie van ongoddelijke kracht. Zo zijn er vele eonen. Uit deze wereld van wonen moet de ziel, die Gnosis bezit en haar oorsprong herkent, zich bevrijden en terugkeren naar de wereld van het Licht, de oervader, het Pleroma of de Volheid.

Hoe kan de ziel, die in een verduisterd lichaam leeft, zich bevrijden? een ziel die in zichzelf Gnosis bezit, zo zegt Valentinus, hoort de stem die haar roept. Zij antwoordt en wendt zich om tot hem die haar roept. Maar vóór alles weet zij dát zij geroepen wordt. De ziel die door haar oorsprong wordt geroepen, herkent de stem en komt tot rust. Zij maakt zich gereed voor de weg naar huis, wordt goed welgevallig en verenigt zich tenslotte weer met God, het Licht, het Begin van alle Leven. 

Valentinus was een leerling van Basilides, een van de grote gnostici die voornamelijk in Egypte werkzaam was. In essentie waren zijn antwoorden met betrekking tot de onvolkomenheid en het lijden gelijk aan die van Valentinus. De wereld is niets dan onherbergzaamheid, niets dan ellende. Hij sprak over het niet bestaan van God. God is niet zetbaar, niet onzegbaar, zelfs niet eens zegbaar óf onzegbaar.   

Net als Valentinus legt Basilides de nadruk op het feit dat de mens zich moet losmaken van de getallenwereld en moet opstijgen naar zijn oorsprong. Hij spreekt over de opstijging van het zoonschap. De Zonen gods verlangen naar vrijheid. Maar om die te verkrijgen moet de mens eerst erkennen dat hij gevallen is. Na tal van zwerftochten door verschillende levens in de gevallen wereld , waarin hij als individu steeds nieuwe schuld en zonde op zich laaft, kan hij tenslotte komen tot het punt dat hij uit inzicht en liefde de wereld van de zonde achter zich laat.

Het evangelie, de boodschap van God, daalt neer uit de wereld van het Licht naar de Zonen van God. Zij kunnen naar de wereld van het Licht opstijgen wanneer zij zich, zo zegt Basilides, opheffen. Bevrijding vereist dus in de eerste plaats inzicht. De mens moet zijn verkeerde streven, begeren en willen in elk opzicht opheffen, neutraliseren. Basilides zegt steeds weer dat de mens nederig moet worden. Want in nederigheid kan de ziel gnostiek worden. Dat wil zeggen erkennen, en daardoor geleidelijk opstijgen en terugkeren naar de oorspronkelijke wereld. 

Marcion trachtte de bestaande gnostieke leringen in een systeem onder te brengen en daaruit een gnostiek dogma te destilleren. Maar Gnosis en dogma sluiten elkaar uit. Gnosis is een zelfstandige ervaring van de werkelijkheid van de Geest. Daarvan kan een gnosticus getuigen in beelden en symbolen. Maar zijn ervaringen kunnen niet als regels en systemen aan anderen worden overgedragen.

Volgens Marcion waren bepaalde geschriften gnostiek, maar anderen voldeden niet aan zijn eisen en hij plaatste ze buiten zijn canon. Als zoon van een bisschop uit Sinnope predikte hij in Rome, waar hij in 144 wegens ‘onjuist gedrag’ werd geëxcommuniceerd. Hij wees het oude testament af, daar het volgens hem voor gnostici niet interessant kon zijn. Voor hem was de apostel Paulus de centrale figuur en zijn leer stelde hij dan ook op de voorgrond. Marcion beschouwde het Lucas-evangelie als de zuiverste weergave van de leer van Christus. Voor zijn aanhangers ontwierp hij een eerste canon van het Nieuwe Testament als basis van de ware leer. In deze canon nam hij het gedeeltelijk veranderde Lucas-evangelie en enkele gewijzigde brieven van Paulus op. Zij correcties waren voornamelijk gericht op invloeden uit het Oude Testament.

Wanneer er sprake is van historische gnostici moet men wel bedenken dat de meeste informatie – en slechts een enkele originele tekst! – afkomstig is van kerkelijke schrijvers. Het blijft altijd de vraag in hoeverre berichten over ketters werkelijk objectief zijn. Beschrijvingen van gnostieke leerstukken en stelsel, zoals die door kerkvaders – vooral Irenaeus, Hippolytus, Clemens van Alexandrië, Origenes en Epiphanus – gegeven worden, laten overigens wel zien dat het woelige tijden waren en dat het aantal gnostieke bewegingen enorm groot moet zijn geweest.

Valentinus, Basilides, Marcion en andere gnostici werkten in de eerste eeuwen na Christus. In de derde eeuw ontstond in Perzië een gnostieke impuls onder leiding van Mani. Beslister dan zijn voorgangers sprak hij over de tegenstelling tussen de gevallen wereld en het Licht. Hij zag een afgrond tussen de aardse schepping en de wereld van de geest. Ook voor hem was de bekende wereld niet door God geschapen, maar door de machten van de duisternis, die door en door bedorven zijn. 

In het middelpunt van zijn leer plaatste hij de zekerheid dat in de duistere mens een vonk van goddelijk licht is. Die lichtvonk is de brug naar het oorspronkelijke leven. Wat in deegballen wereld goed wordt genoemd, is bij Mani nog altijd duisternis. Alleen een hersteld binding met het Rijk van het Licht is het ware goede. Hij zegt:

‘Ik ben een geurige zaadkorrel van het Licht, geworpen in een dicht woud tussen doornen. O, verzamel en pluk mij! Breng mij thuis op de dorsvloer van de Heilige Wet, in de graanschuren van het Licht!’

Deze fundamentele houding, dit verlangen naar het Licht, is het kenmerk van de gnosticus. Zij wordt aangetroffen bij vele gnostieke groepen en bij de grote gezondenen van de goddelijke werkelijkheid. 

Bron: Gnosis als innerlijke religie , Crystalserie 5

LEES MEER OVER DE TIEN UITGAVEN VAN DE CRYSTALSERIE