Ontmoeting en Max Heindel – hoofdstuk 12 uit de roman ‘Reins licht’ door Ingrid Huting-van Niejenhuis

BESTEL REINS LICHT

Hieronder volgt de integrale tekst van hoofdstuk 12 uit het boek Reins licht – fragmenten van een zoektocht naar het hart van Ingrid Huting-van Niejenhuis. Dat hoofdstuk begint met een gedeelte uit het dagboek van Rein en eindigt met een korte beschrijving van Max Heindel (fakkeldrager van het Rozenkruis 19).

‘Groningen, mei

Hans stond me al op te wachten en gaf me een snelle hand. ‘Rein, daar ben je!’ Het was net of hij wat bibberde, maar misschien verbeelde ik het me maar. Zijn ogen stonden rustig, vol zekerheid. De wandeling deed ons goed in het zachte zonlicht. We liepen zwijgend voorbij hoge herenhuizen en langs een plantsoen met een zachtjes klaterende fontein. We hoefden niets te zeggen, dat was duidelijk. Zelfs mijn nieuwsgierigheid stak niet de kop op – over wat voor onderwerp
zal de man of vrouw spreken? 

Vanuit mijn ooghoek zag ik Hans’ grijze haar naar achteren gekamd, een keurige heer. Tijdloos is hij, al moet hij al achterin de zeventig zijn. Ik vroeg hem waarom hij eigenlijk nooit schrijver was geworden, of spreker. Hans keek opzij en ik dacht even een trotse schittering te zien in die diepblauwe ogen. ‘Een heer van stand deelt zijn innerlijke zoektocht alleen in kleine kring, jongen,’ zei hij, en ik moest lachen. Alleen hij kan me jongen noemen. Niet dat ik me zo voel, maar de jongen in mij leeft nog volop, heeft iedere dag nog zin om nieuwe dingen te ontdekken. Daarom ging ik vandaag met hem mee. Het samenzijn voedt mijn innerlijk.

‘Ben je in voor een experiment?’ had Hans op een regenachtige zondagmiddag gevraagd. En met een sluw lachje: ‘Er komt een kentering in de zoektocht van de mens, wanneer hij of zij op de juiste deur klopt.’ Een mengeling van verbazing en fonkelende nieuwsgierigheid moet wel uit mijn ogen gestraald hebben. ‘Op welke deur heb jij geklopt?’ vroeg ik langzaam. Het was of er een jongeling tegenover mij zat. ‘Vroeger keerde je je tot een geloof, of je werd erin geboren en dat was het dan. Bij dat geloof bleef je. Ik heb mij altijd, ook toen ik jong was, een aftaster gevoeld. Niet horend bij een stroming, niet aflatend zoekend naar gelijkgestemden.’

Geduldig zat ik op mijn stoel, de poes krulde zich rond mijn stoelpoten. Onwillekeurig dwaalden mijn ogen over de honderden boeken in de boekenkast, filosofie, religie en wetenschap lachten me toe. Hij praatte door. ‘Je weet, dit voorjaar, en ik ben toch de 75 al enige tijd gepasseerd, kwam ik de boeken van Gustav Meyrink tegen.’ En met een klein glimlachje: ‘Een innerlijke rijkdom, mag ik wel zeggen. Eindelijk herkenning van hoofdpersonen die dezelfde spirituele zuiverheid nastreven en telkens het slijk der aarde ontmoeten op hun weg.’ 

Ik zweeg, want ook ik had de romans verslonden de afgelopen maanden. Al dat occulte gezoek van de hoofdpersonen was fascinerend maar niet echt iets voor mij, maar hun pogen om tot de wezenlijke essentie van het mens-zijn te komen spraken me zeer zeker wel aan. 

Hans zei dat hij zich als boekenwurm was gaan verdiepen in deze Oostenrijker Gustav Meyer, zoals hij echt heet. Daarbij stuitte hij op een boek, dat hij mij in mijn handen drukte. Een dik boek met gouden letters, ietwat afgebladderd. Die Chymische Hochzeit Christiani Rosenkreuz anno 1459, las ik, De Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis. Hans vertelde dat het fantastische boek was geschreven door Johann Valentin Andreae (fakkeldrager van het Rozenkruis 8) in 1616. Dat het een symbolisch geschrift was, als impuls om Europeanen wakker te schudden.’ 

Hij keek mij doordringend aan. ‘Ik ben wakker,’ antwoordde ik. ‘Zal het de komende tijd lezen. Dan hebben we het erover.’ Met die woorden namen we afscheid. En ik las: 

Op een avond voor Pasen zat ik aan tafel, en nadat ik mij, naar mijn gewoonte, met mijn Schepper in een nederig gebed had onderhouden en vele grote geheimenissen had overdacht waarmee de Vader van het Licht mij Zijn majesteit in overvloed had getoond, en mij nu, mét mijn dierbaar paaslam, in mijn hart een ongezuurde, reine koek wilde bereiden, stak er plotseling een ontzettende wind op. 

Het verhaal greep me naar de keel: ben ik niet eveneens in voorbereiding op een hoger levensdoel? Alleen, ik kan al lange tijd niet verwoorden waar het opruimen van alle kamers in mijn geest toe leidt. De hoofdpersoon in dit boek is erg bescheiden, met heel zijn bewustzijn gericht op het hogere. Als hij onverwacht een uitnodiging krijgt voor een koninklijke bruiloft, weet hij dat hij zijn levensdoel tegemoet gaat. Hij gaat op weg, al voelt hij zich niet waardig zo’n hoge trouwerij bij te wonen.

Het is geen gewoon huwelijk, de vertelling staat symbool voor het huwelijk van de ziel in de mens met de goddelijke geest. Als je het verhaal leest met je moderne gedachten en ik-bewustzijn alleen, dan zijn de gebeurtenissen niet te volgen. Maar het is net of ik het met andere ogen kan bekijken. De feestelijkheden nemen een bijzondere wending wanneer alle bruiloftsgasten op een weegschaal plaatsnemen om hun staat van zijn te ‘wegen’. 

Alle gasten, wijs en spiritueel of egocentrisch gericht, worden gewogen op een weegschaal die de innerlijke zuiverheid toont. Allen die zuivere motieven hebben, alle reinen van geest mogen in het kasteel van de koning en koningin blijven; de gasten die allerlei verkeerde motieven hebben, vol eigendunk zijn of alleen op eigen gewin uit zijn moeten het bruiloftsfeest verlaten. 

Na het voltrokken huwelijk volgt een beschrijving van de overgave van de koning en de koningin aan de dood en de reis van Christiaan Rozenkruis naar een toren op een bijzonder eiland dat Olympus heet. Door de leringen en opdrachten die hij daar krijgt verruimt het bewustzijn van de hoofdpersoon nog meer. Het grappige is dat Rozenkruis zelf niets doet, alleen maar gadeslaat en waarneemt! Voor mij een onbereikbaar verheven doel. En ik snap dat deze Alchemische Bruiloft een gesluierde vertelling is van een inwijdingsweg voor de mens, een die door de tijd heen niet geschonden is. 

Inwijding. Ergens resoneert dat woord in mij. Hoe sereen de koninklijke bruiloft ook is, de hoofdpersoon zit vol tegenstrijdige gevoelens. Hij voelt zich onwaardig daar te zijn en de plechtigheden bij te wonen, maar zijn innerlijke verlangen naar het goddelijke dwingt hem daar te blijven, de hooggeplaatste wezens te ontmoeten en te volgen. Stap voor stap komt Christiaan Rozenkruis erachter dat ook hij een heel zuiver innerlijk heeft. Die innerlijke zoektocht ontroert me, want daar ben ik ook mee bezig.’ 

Rein weet het nog als de dag van gisteren. Ik mag geen vragen stellen, dus de hele weg er naartoe houd ik mijn mond. ‘Ik neem je mee naar een lezing van een gnosticus,’ had Hans gezegd. Binnengekomen valt me een ding op, de rust die in alle ruimtes heerst. Tot mijn verrassing worden we uitgenodigd om de tempel te bezoeken. We vervolgen onze weg door het gebouw, langs witte muren en een houten trap. Achterin de gang opent een jongedame een deur waarachter de tempel blijkt te zijn. Geen zaal van een kerk, geen banken. De pianist speelt de rustige klanken van een menuet. In de stille witte ruimte voel ik mij welkom, een kalme rust daalt op ons neer . 

Wanneer de inleider begint te spreken, opent zich als het ware de atmosfeer. Misschien klinkt dat voor een ander vaag, maar zo ánders ervaar ik deze bijeenkomst dan de meeste lezingen en spaarzame kerkdiensten die ik heb meegemaakt. Hoewel ze volkomen te snappen zijn, gaan de woorden gaan letterlijk voorbij aan mijn verstand. Maar ze komen wel binnen en vinden weerklank en voeden wel degelijk een andere laag in mijn wezen. 

Ik kan niet anders concluderen dan dat het mijn ziel is die zich hier zo welkom voelt. Ze kan – als het ware – eindelijk ademen. Daarom noem ik dit moment een heel duidelijk ‘ontmoeten’ van de ziel in mij. Van haar, die ik niet ken, maar die mijn wezen bezielt. Ik maak ruimte voor haar stem, zij spreekt in de stilte van mijn binnenste, maar niet met woorden. En ik voel me daar op die stoel zittend tot in alle vezels aangesproken . Hans geniet zienderogen van de klassieke teksten die worden aangehaald, Lao Zi, Hermes Trismegistus en het Evangelie van de Heilige Twaalven. De Christus waar men hier van spreekt vraagt de mens niet om een goed leven te leiden, hij vraagt de gnosticus zich over te geven aan de stroom van het leven en tegelijkertijd zijn ogen te richten op het goddelijke licht. De stilte tilt me op. 

De bijeenkomst is ten einde en we lopen weer zwijgend langs de hoge herenhuizen. ‘Ik heb het nu heel duidelijk gevoeld, ontmoet als het ware. Het ziele-aspect bedoel ik.’ Ik spreek zacht, want ik weet niet zo goed hoe ik dit moet zeggen. Hans knikt nadenkend. We lopen richting de auto. 

‘In de stilte is zij altijd aanwezig, in je bewustzijn. Maar vaak denken, spreken en willen we te veel, waardoor we haar niet opmerken. In een tempel is de sfeer zó zuiver, waardoor je je bewust wordt van de ziel. Muziek kan dat ook doen of een wandeling in de natuur. In zo’n tempel als waar we net waren, is iedereen gericht op de ziel, niet op zijn eigen verlangens en gedachten. Dat helpt ons heel erg.’ Net als in jouw huis, wil ik erachteraan zeggen. Maar ik zeg het niet. Het is niet nodig. ‘Hoe was het? Sprak het je aan?’ 

Thuisgekomen kan ik de vragen van mijn lieve Marion niet beantwoorden. Gelukkig neemt ze mijn blik serieus. De komende tijd duik ik in de mysteriën van de Alchemische Bruiloft. In het herstellen van het ware menszijn. 

BESTEL REINS LICHT

MAX HEINDEL

Carl Louis von Grashoff werd in 1865 geboren in Denemarken. Zijn ouders waren van adel, maar toen hij zes jaar was, stierf zijn vader. Dat was een flinke slag voor het gezin en hij groeide in armoedige omstandigheden op bij zijn moeder. Zij werkte hard om haar drie kinderen een behoorlijke opvoeding te geven. 

Vanaf zijn zestiende leerde Carl Louis in Schotland het vak van ingenieur bij een scheepswerf. Zo reisde hij op zijn twintigste naar Amerika, waar hij drie jaren later lezingen van de theosoof Charles Leadbeater bijwoonde in Californië. 

Carl von Grashoff – later nam hij het pseudoniem Max Heindel aan – voegde zich bij de theosofen. Hij werd een van de voormannen van het centrum in Los Angeles en bestudeerde de astrologie. Op veertigjarige leeftijd werd hij getroffen door hartproblemen, waardoor hij op het randje van de dood balanceerde en zich zo bewust werd van de onzichtbare gebieden van de aarde en de mensheid. 

Na het herstel van zijn ziekte reisde Max Heindel naar Berlijn, waar hij lezingen van Rudolf Steiner (fakkeldrager van het Rozenkruis 16) bijwoonde. Ze raakten bevriend, en toch voelde Max Heindel verschillen in inzicht tussen hen over kosmologie en innerlijke wijsheid die zij wilden overbrengen aan de mensheid. Vlak voor zijn terugkeer naar Amerika werd Max Heindel bezocht door iemand die zich een oudere broeder noemde van de rozenkruisersorde. Hij bracht Max Heindel de ideeën over van het Rozenkruis, om neer te leggen in de Kosmologie van het Rozenkruis. Max Heindel vertelt dat hij in de onzienlijke gebieden werd gebracht naar de tempel van het Rozenkruis. Deze religieuze leringen waren zo logisch en een zo gedetailleerde beschrijving van de opeenvolgende era’s van de mensheid, dat het voor Heindel als een inwijding was. 

Gedreven door zijn ervaring en innerlijke kennis, maar gehinderd door zijn hartproblemen, legde hij de leringen van het Rozenkruis vast in de kosmologie. Een werk van christelijke mystiek en gnostieke wijsheid. In Oceanside, Californië, richtte hij de Rosicrucian Fellowship op. Daar liet hij een tempel van het Rozenkruis bouwen en ontving hij vele volgelingen in tempeldiensten en lezingen. Ook richtte hij een genezingsdienst in om zieken bij te staan. 

Aangesloten leden van de Fellowship beogen hoofd en hart in balans te brengen, waardoor zij zichzelf kunnen wegschenken, om de mensheid te helpen en te genezen. In 1919 stierf Max Heindel en zette zijn vrouw het werk van de Fellowship voort. In Nederland vormde zich een afdeling van de Rosicrucian Fellowship, waar Jan Leene (fakkeldrager van het Rozenkruis 21) en zijn broer Wim (fakkeldrager van het Rozenkruis 20) zich bij aansloten. In 1935 werden zij zelfstandig en in 1946 ontstond daaruit het Lectorium Rosicrucianum, als Internationale School van het Gouden Rozenkruis. 

Bron: ‘Reins licht – fragmenten van een zoektocht naar het hart’ door Ingrid Huting-van Niejenhuis

BESTEL REINS LICHT