BESTEL LICHT EN TEGENLICHT – SYMPOSIONREEKS 27
Er bestaat een spirituele atmosfeer, die gerichte denkers, schrijvers en helden van alle tijden steeds omgeeft en waaruit zij vol geestvervoering hebben geput. In het symposion in het najaar van 2011 in conferentiecentrum Renova gehouden, stonden twee van hen centraal: Etty Hillesum en Walt Whitman. Twee figuren die zich voor honderd procent hebben ingezet voor hun medemens. En juist in die praktijk van dienende liefde bewijst zich het geestelijke perspectief: geen droombeeld, maar stralende, het leven transformerende werkelijkheid. Hieronder volgen gedeelten uit symposionreeks 27 met de titel ‘Licht en tegenlicht – de onmetelijke mens herkent zich in het goddelijke’.
Woord vooraf door de symposioncommissie
Inspirerende levenslessen – waar vinden we die nog? De eens zo machtige instellingen, partijen en kerken bieden geen zekerheid meer. Wij worden meer dan ooit op onszelf teruggeworpen. Een zeker houvast vinden we niet meer buiten ons, maar alleen in ons diepste innerlijk. Is de crisis die we tegenwoordig om ons heen zien niet de verontrustende uitwerking van het niveau van bewustzijn van de huidige mens? Wat zou er gebeuren als we die crisis zouden opvatten als een dringende oproep om als zielemens te gaan leven – vanuit de rust van de oneindigheid in ons?
We zouden dan, zowel in als buiten onszelf, alle factoren die ons inderdaad tot een diepe crisis hebben gevoerd onder ogen kunnen zien. Factoren, die vervolgens om een geheel ander antwoord vragen, uit een nieuw perspectief op het leven.
Dat perspectief is dichtbij, vol ziel en biedt een levendige wisselwerking tussen een actief ‘doen en handelen’ een ‘geïnspireerd zijn’ en een ‘diep, intuïtief weten’. Als we daaruit kunnen handelen, zijn we niet meer alleen gericht op het eigen belang, maar op dat van allen. Wij vergeten onszelf helemaal, en worden een ‘onmetelijk’ klein onderdeel van het geheel, van het oneindig en allesomvattend geheel. En zo, in dit ‘licht en tegenlicht’, kunnen we zowel onszelf als de ander in het grote geheel herkennen. Op die weg komen we vroeg of laat reisgenoten tegen, die een eind met ons meegaan en onze vrienden worden.
Twee van die figuren, die in het najaarssymposion van 2011 centraal staan, zijn Etty Hillesum en Walt Whitman. Er is een liefdevol omgevende atmosfeer, waaruit denkers, schrijvers en helden van alle tijden vol geestvervoering hebben geput, en die ook ons dezelfde innerlijke rijkdom en hetzelfde perspectief biedt. Zo vormt zich spontaan een groep, ontstaat er een school of een broederschap – en komen we in een steeds sterkere wisselwerking met die atmosfeer, waarin alles op lering, op zich ontwikkelende samenhang, op samenleven gericht is.
Waar is het hart van God? Inleiding door Katja Teunis, dagvoorzitter
Toen ik mij verdiepte in de boeken van Etty Hillesum en Walt Whitman, ontdekte ik heel wat onderwerpen die overeenkomen met onderwerpen die in de School van het Rozenkruis voor ons geplaatst worden, die ons helpen de weg van de nieuwe ziel te gaan. Het trof mij dat deze mensen die thema’s of levenslessen, als ik het zo mag noemen, zelf uit en door het leven hebben ontdekt, en gaandeweg ook verwerkelijkten. Het zijn thema’s als zelfkennis, zonder kritiek proberen te leven, dienstbaar zijn, in het actuele heden of nu leven, proberen de verlammende werking angst, zorg en vrees te neutraliseren …
Waarheen groeit de mens? Etty Hillesum schreef daarover in haar dagboek Het verstoorde leven: ‘Het levensgevoel is zo sterk en groot en rustig en dankbaar in me, dat ik maar helemaal niet zal proberen het in één woord uit te drukken. Er is zo’n volmaakt en volkomen geluk in mij… Gisteren was mijn hart een vogel, gevangen in een klem. Het is nu weer een vrije vogel…’
Etty Hillesum (1914-1943) doorleefde tijdens de grote wereldcrisis van de Tweede Wereldoorlog haar eigen innerlijke crisis. Zij drong door tot een zuiver praktisch en mystiek besef van een ander levensniveau. Zo kon ze iedere mens ‘zuiver’ zien, ongeacht zijn daden, zonder te oordelen. Het was die innerlijke kracht waardoor haar kampgenoten haar ervoeren als het denkende hart van de barak. Terwijl ze in spiritueel opzicht vrij, ongehecht en vol geest bleef, stond zij tot op het laatst allen die zwakker waren praktisch terzijde.
Ook de Amerikaanse dichter en denker Walt Whitman (1819-1892), zag de mens in zijn oorspronkelijke grootheid, omgeven door het ideaal dat bij hem hoort. Zijn blik gleed ver uit over de aarde, de wijde ruimte in, en hij plaatste zijn lezers met zijn woorden als een stormwind zonder omwegen midden in de vurige atmosfeer van de geest, van de kosmos. Hij schreef:
‘Ik weet: vast en gaaf ben ik, over mij giet het universum altijddurend zijn stralen uit. De eeuwige wijsheid is in die stralen geschreven, en ik behoor te weten wat dat schrift zegt. Ik weet: ik ben onsterfelijk. Ik weet: mijn kringloop kan niet worden omlijnd door de passer van de timmerman. Ik weet: ik zal niet heengaan als de ademtocht van een kind. Ik weet: ik ben verheven, ik zal mijn geest niet vermoeien om me te rechtvaardigen of te doen verstaan, ik zie dat de elementaire wetten zich nooit verdedigen – ten slotte ben ik niet hoger dan de grond waarop ik mijn huis zet. […] Mijn voet sluit in het graniet van de eeuwen als de pen in het hout. Ik lach om wat jij ontbinding noemt. Ik ken de volheid van tijd.’
De grote gnosticus Jacob Boehme (fakkeldrager van het Rozenkruis 7) heeft eens gezegd: ‘Om aan de listen en lagen van deze wereld, de valstrikken van het lagere, te ontkomen, heb ik mijn toevlucht gezocht in het hart van God.’
Dat is een intrigerende uitspraak, wonderlijk, mysterieus. Kan een mens dat dan, zomaar? Waar is dat hart van God dan? Heeft ieder mens daar toegang toe? Ja, zeker heeft ieder mens die zoekt, toegang dat ene grote, allesomvattende hart. Dat hart waarin ieder mens leeft, of hij zich dat bewust is, of niet. Honderden jaren later leven de twee schrijvers, waar wij ons symposion aan wijden.
Etty Hillesum schrijft in haar dagboek: ‘Hiermee is mijn levensgevoel het meest volkomen uitgedrukt: ik rust in mijzelve. En dat mijzelve, dat allerdiepste en allerrijkste in mij, waarin ik rust, dat noem ik God.’
En Walt Whitman schrijft: ‘Snel rees gij op, mijn ziel, en verspreidde om mij heen vrede en gaf mij de kennis die alle redenen van de mensen te boven gaat. En ik weet, dat Gods hand de belofte is van mijn eigen hand. En ik weet, dat God de broeder is van mijn eigen geest. En dat alle mannen ooit geboren mijn broeder zijn en de vrouwen de zusters die mij liefhebben, en dat de levensvonk van de schepping liefde is.’
Het grootse perspectief dat Whitman in welhaast elke regel oproept, belette hem niet om zich praktisch voor zijn medemens in te zetten. Als vrijwilliger stond hij honderden gewonden en slachtoffers bij, tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog. En juist in die praktijk blijkt dat dat geestelijke perspectief geen droombeeld blijft, maar stralende, het leven transformerende werkelijkheid kan zijn. Dat is de draad die dit conferentieoord Renova, ons samenzijn, deze dag, en misschien wel alle dagen met elkaar verbindt.
De vrijheid van de ziel – voordracht door Frans Spakman
Twee manieren van zielbeleving zijn vandaag aan de orde gekomen: de weg als een moeizaam spoor waarlangs Etty Hillesum naar innerlijke vrijheid streeft, en die uiteindelijk vindt, en de glorieuze beleving van de zielevrijheid zoals Walt Whitman die in elke regel uit. De vrijheid van Etty Hillesum is de bevrijding van de eeuwige ziel die binnenin woont en de worsteling die dat met zich brengt vanuit de deerniswekkende omstandigheden van volkomen oorlog op het menselijk vlak in de wereld.
Ze vertelt hoe die situatie ook nog al eens neersloeg in haar eigen gemoedsgesteldheid en periodes van neerslachtigheid veroorzaakte. Ze zegt aanvankelijk: ‘Waarom heb ik toch zo’n beklemd gevoel van binnen? Ik heb nog geen grondmelodie. Er is nog niet één vaste onderstroom. De innerlijke bron, waaruit ik gevoed wordt, slibt altijd weer dicht en bovendien denk ik te veel.’ Ze laat evenwel niet na de vrijheid zelf te beschrijven vanuit de verschillende aspecten die ermee verbonden zijn, zoals het volle leven, de zachtheid en het vertrouwen, de volstrekte liefde, een groeiend en onorthodox mystiek godsbesef, het volkomen geluk, het rusten in zichzelf. En ‘mijzelf ’, dat allerdiepste en allerrijkste in haar, die grond is haar God.
Vrijheid van de ziel is volledig leven en dat kan niet anders zijn dan leven uit de volheid van het Ene, zoals ook andere mystici dan Etty Hillesum ons suggereren. Om die bron van volheid in onszelf aan te boren is van belang daarnaar ook zelf te verlangen en erop gericht te zijn. Dan dient dat verlangen ook uit te stijgen boven de piramide van behoeftebevrediging zoals bijvoorbeeld de socioloog Maslow die schetst. Dat kan zeer goed los van alle wijsheid en kennis van Oost en West, hoe goed die wijsheid ook inspireert.
Het verlangen naar het hogere gaat voorbij aan de vele dreigingen en redenen voor angst, zorg en vrees; dat verlangen negeert de verlammende eis van zekerheid en verzekering, het zoekt de eeuwige bron in het eigen innerlijk. Tegen ‘beter weten’ in, zoals Etty Hillesum heeft moeten doen, want ze was op de hoogte van de realiteit van de bedreigingen. We zullen straks zien welke ‘geruststelling’ daarbij een rol speelde.
Hoe kun je zeker weten dat die bron vol van leven bestaat, dat die inspiratie om de creativiteit en de hulpvaardigheid te laten stromen vanuit het centrum van godsbemoeienis werkelijk is, dat die heelmakende en allesvervullende kracht existeert? Dat kan toch net zo goed een speculatie zijn of een romantische wens? Elke voorstelling en zelfverzekerdheid, elke mystieke exaltatie in dat opzicht kan toch een subjectieve verblinding zijn?
De volheid werd en wordt door de gnostici ‘pleroma’ genoemd en dat zou je de volstrekte kracht kunnen noemen waarin de kennis besloten ligt. Het gaat om het kunnen kennen van die volkomen kracht die dat volle leven is. De bevrijde ziel kan dat, daarin gaat haar menselijkheid op.
Wat nodig is om tot die staat van vrijheid te komen is dat een ziel als het ware op de basis van het boven de alledaagse en wereldse wensen en behoeftebevrediging uitstijgende verlangen, kan komen tot de gewaagde veronderstelling dat de bron van volledig leven te maken heeft met een onsterfelijk principe in haar, een eeuwigheidsgrondslag, diep in haar wezen verborgen. Zonder daarvan iets te bezitten in materiële zin, zonder iets te hebben en te houden, zodat het verlangen slechts uitgaat naar het hulpvaardige zijn van die onsterfelijke ziel, zoals Etty Hillesum het mooi verwoordt: ‘Ach laat mij maar een stukje ziel van jullie zijn… Ik hoef niet zoveel te doen, laat mij in dit lichaam maar de ziel zijn.’
Dan is inmiddels de verbinding met de kennis van de volheid gemaakt. Dan heeft de kracht van de zelfkennis zich geopenbaard. Niet alleen is kennis het inzicht van het eigen hopeloos falen in het licht van de eeuwigheid en in het licht van waarlijk menselijke liefde, het schetst gaandeweg dat proces ook de contouren van zelfontplooiing in de zelfvergetenheid.
De creatieve kracht die helend is voor de medemens, dat is wat Etty Hillesum ondergaat in haar besef van ‘ziel zijn’ in het lichaam. Die kracht van zelfkennis leent zich weliswaar niet goed voor beschrijving, maar des te sterker is de werking voor haar gerichtheid op de momenten die ertoe doen, de momenten van betrokkenheid bij de mensen.
Toch behoudt ze tegelijkertijd de dromen over de kunstzinnige zelfontplooiing na de oorlog. Het proces van zelfontplooiing in zelfvergetenheid met als motor de kracht der liefde is een alchemisch innerlijk proces dat voert tot steeds helderder inzichten in een steeds groter vreugdegevoelen, zoals behalve Etty Hillesum ook Whitman aangeeft.
Hoe paradoxaal die vreugde kan zijn, middenin oorlogstijd, heeft Etty vaak aangegeven. Ze kon gewoon opgaan in die vreugde, terwijl een volgend transport op komst was. De innerlijke eenheid beleefde ze dan zo sterk, de kracht manifesteerde zich in haar zo duidelijk, dat de paradox geen kans kreeg een scheidende rol in haar beleving van die eenheid te spelen. Zo kon ze iets van die kracht uitdelen aan ieder die dat op dat moment nodig had.
Zelfkennis is dan geworden de herkenning van de werking van de liefdekracht in het eigen stelsel, zonder je die kracht toe te eigenen, want die krachtstroom kan je niet bezitten, maar je kunt er alleen in ‘zijn’ zoals we hebben gezien. Die zelfkennis culmineert in de inzichten van de verhoudingen tussen microkosmos en wereld, van een herstelde micros, een heel geworden mens in de glorie van weleer. Dat is eigenlijk alles wat we nodig hebben. Dat je met Walt Whitman kunt zeggen dat er geen God is die goddelijker is dan jezelf.
Hoe volkomen is de vrijheid van de ziel eigenlijk, dat wil zeggen, waarin ligt deze ziel toch gebonden? Of waaraan laat die ziel zich nog binden? En hoe kan je checken of je op het goede spoor zit, of je echt wel die innerlijke bron van je onsterfelijke ziel hebt aangeboord?
De signatuur van de andere in je is hierbij bepalend en die kan voortdurend herkend worden: die brengt licht in je wezen, geeft grote nuchterheid en inzichten op de weg naar vrijheid, laat je met die inzichten resoneren, die laat je voortdurend de keuze, want je dient uit eigen bewustzijn en beleven te handelen, die draagt de kenmerken van de eeuwigheid als onwereldse kwaliteit en brengt een onbegrijpelijk grote rust in je wezen, een staat van vrede die ver uitgaat boven welke beëindiging van oorlog in de wereld dan ook. Je kunt haar – de ziel – voorts herkennen aan de liefde-aard en de vreugde van het beleven. Je herkent het evangelische woord ‘Mijn last is licht en mijn juk is zacht’.
Is het een wonder dat Walt Whitman en Etty Hillesum voortdurend refereren aan deze signatuur en dit beleven? En hoe Walt Whitman het uitzingt: ‘Ik ben tevreden, ik zie, dans, lach, zing […] En voortstappende verbaas ik mij over mijn eigen lichtheid en vrolijkheid […] O vreugde mijner ziel – ontembaar en vrij – uitschietend als een weerlicht […] De oceaan vervuld van vreugde, de atmosfeer geheel vreugde! Vreugde, vreugde, in vrijheid, aanbidding, liefde! Vreugde in de verrukking des levens: het enkele bestaan genoeg! Genoeg alleen maar te ademen. Vreugde, vreugde! Alom vreugde!’
Licht en tegenlicht zijn zo tegen het licht gehouden en het resultaat is verenigd in de bevrijde ziel, in een bewustzijn van de eenheid der tegendelen, in een ziel die nog slechts gevoelens van verlangen en vreugde ondergaat…
De werkelijke mens is vrij – slotwoord door dagvoorzitter Katja Teunis
Walt Whitman had zijn ‘Zang van mijzelf’ eerst ‘Het gedicht van Walt Whitman, een Amerikaan’ willen noemen. Het is zijn kerngedicht, wel zestig pagina’s lang. Maar Ralph Waldo Emerson had van hem gezegd, dat hij een schrijver was die zijn autobiografie universeel maakte, daarmee aangevend dat deze boven de grenzen van een volk, een natie of een landsaard uitsteeg, en raakte ‘aan de universele mens’. En zo signeerde Whitman later met ‘Walt Whitman, een kosmos’.
Etty Hillesum zegt van zichzelf dat ze bij geen ras of volk, geen religie, geen politieke partij of gezindheid kon horen; het was haar allemaal te eng, te beperkend. Maar in een onmetelijk groot en welbegrepen offer aan zowel het volk dat haar had voortgebracht als de natie die haar uiteindelijk doodde, oversteeg zij de beperkte omgeving waarin ze was geboren en grootgebracht. Ziedaar een vrije ziel, een vrije geest in een lichtende kosmos.
In een intieme dialoog met het goddelijke schrijft ze: ‘Ik beloof je, ik zal leven volgens mijn beste scheppende krachten op iedere plek, waar jij mij meent te moeten vasthouden.’ En ze vraagt: ‘Moet men zijn leven niet zo leven, dat men het als besloten en afgerond geheel ín zich draagt, zodat het altijd af is, iedere minuut opnieuw helemaal af? En ten slotte, haar worsteling helemaal uitbeeldend: ‘Ik moet niet de dingen willen, ik moet de dingen in mij laten voltrekken. En daarmee ben ik nu niet bezig. Niet ik wil, maar Uw wil geschiede.’
Even terug naar het heden. Tijdens de verbouwing van onze Renovatempel indertijd, moest er een sculptuur van een roos komen, die precies in het midden van de tempel en in het midden van de waterbron staat, als symbool voor het eeuwige en ongerept goddelijke, de geestelijke energie van ‘het levende water’. Men ging daarvoor naar het atelier van de beeldhouwer die deze roos zou maken. En elke keer als de vrienden gingen kijken hoe hij vorderde, werden ze erg aangetrokken door een gebeeldhouwd portret van een vrouw, dat daar in een hoek van het atelier stond.
Tijdens een van de laatste bezoeken vroegen ze aan de man, wie of dat toch was? De man zei: ‘Dat is een beeld van Etty Hillesum, indertijd besteld door de joodse gemeenschap’. ‘Maar waarom staat het dan hier?’ vroegen zij. ‘Tja…’ zei de man, ‘het was wel een beetje vreemd, uiteindelijk wilden ze het niet hebben, omdat zij niet 100% joods zou zijn. Ik heb het gehouden, want voor mij was het geen probleem. Als je ziet hoe zij geleefd heeft, is wel duidelijk dat ze voor meer dan 100% mens was!’
Walt Whitman, een kosmos.
Etty Hillesum, een vrije geest in een lichtende kosmos.
En wij, vandaag, dankbare getuigen van dat Licht, dat ieder leven zinvol maakt, zo gauw wij een zinvol leven willen leiden.
De werkelijke mens is vrij, stijgt boven alles uit!
Inhoudsopgave
- Woord vooraf – de symposioncommissie
- Waar is het hart van God – Katja Teunis
- Leven vanuit een ongeziene werkelijkheid – Peter Huijs
- Met deze slanke vulpen … – Marjan Uljee
- Spraak en tegenspraak bij Walt Whitman – Hugo van Hooreweeghe
- Een vleugje eeuwigheid – Anneke Stokman
- Zelfvergetend dienen – Anneke Stokman
- De vrijheid van de ziel – Frans Spakman
- De werkelijke mens is vrij – Katja Teunis
- Beelden en tekst uit de presentatie ‘Ontmoetingen op de weg van het oorspronkelijke’ – Gerard Olsthoorn
Bron: Licht en tegenlicht, symposionreeks 27
BESTEL LICHT EN TEGENLICHT – DE ONMETELIJKE MENS HERKENT ZICH IN HET GODDELIJKE