Blijvend in prijs verlaagd: De mysteriën der ware religie – van € 17,00 voor € 7,50 – Karl von Eckartshausen

BESTEL DE MYSTERIËN DER WARE RELIGIE

Karl von Eckartshausen (fakkeldrager van het Rozenkruis 12, 1752-1803) schreef de teksten in ‘De mysteriën der ware religie’  in 1803. Het mysterie van het mens-zijn staat daarin centraal. Dit boek is in maart 2023 definitief in prijs verlaagd: van € 17,00 naar € 7,50 . Von Eckartshausen betoogt dat de mens aan de ene kant een materieel schepsel is en aan de andere kant een geestelijk wezen. Het belangrijkste mysterie van de religie is de herontdekking van de geest-mens, het wezen diep binnenin de vorm-mens. Dit wezen moet herenigd worden met het ‘alomtegenwoordige zijn’, met God.Hieronder volgen het ten geleide, de inleiding en de inhoudsopgave van het boek ‘De mysteriën der ware religie’, 

TEN GELEIDE

Het kan niet anders of de ijverige zoeker naar waarheid ontmoet op zijn tocht de sporen die zijn achtergelaten door hen die eveneens naar waarheid zochten en haar vonden. Dingen van dezelfde natuur trekken elkaar aan. Het licht is één en ondeelbaar. De vonk van licht is één met het licht van de getuigenissen, opgericht in de materie van deze aarde, door mensen die de weg tot de waarheid zijn gegaan. Door deze wetmatigheid zal het zoeken naar waarheid nimmer ophouden – en het vinden van de waar­heid evenmin.

Het verschijnen van het boek ‘Ober die wichtigsten Mysterien der Religion’, van de Beierse schrijver Karl von Eckartshausen, in de Nederlandse taal is een gevolg van het gehoor geven aan de roep van deze innerlijke wetmatig­heid. Het werk – dat waarschijnlijk omstreeks 1801/1802 ontstaan is, één of twee jaar voor het overlijden van de auteur in 1803 – is gewijd aan het mysterie van het menszijn: de mens is enerzijds een materieel schepsel – waarbij het begrip “materie” van toepassing is op de vele zichtbare en onzichtbare aggregatietoestanden – en anderzijds een geestelijk wezen.

Het woord ‘wezen’ is afgeleid van ‘zijn’. ’Wezen’ is ‘zijn’, essentie (het Latijnse woord esse = zijn). Alles wat geschapen is, bezit “zijn”. Het existeert of is bij de gratie van het zijn. Het geschapene is echter niet het zijn zelf, daar de materiële vorm-existentie tijdelijk is. Het zijn zelf is absoluut, ondeelbaar, vormloos, eeuwig, grenzeloos. Het is wezen, geest, al-essentie.

Aldus is de mens tweevoudig: naar zijn wezen is hij ,’zijn’, geest-essentie; naar zijn existentie, dat wil zeggen: naar zijn tevoorschijn-komen, is hij een veranderlijke vorm, een vorm die geworden is tot dat wat Eckartshausen , ‘de animale mens’ noemt, de uiterlijke, sterfelijke mens, die hét wezen, zijn wezen, niet meer kent.

Het belangrijkste mysterie van de religie is de herontdek­king van de geestmens, die – diep verzonken in de vorm­ mens – het wezen is en die, hoewel één met het ondeelba­re ‘zijn’, nochtans omsloten wordt door de vergankelijke lichamelijkheid van de uiterlijke mens. Re-ligie is: bewuste her-eniging van het zijn in de mens met het zijn dat alomte­genwoordig is, met God. Het is een waarachtige wederge­boorte, een re-naissance.

De diepe inzichten van Karl von Eckartshausen sluiten dan ook aan bij de levende kerngedachten die in de veer­tiende en vijftiende eeuw de Europese renaissance tot ontwikkeling brachten, namelijk bij de christelijke mysterieleer en de hermetische filosofie; wijsheidsstromingen die niets minder beoogden dan de geestelijke wedergeboorte van de mens, maar die later omgebogen en gedegradeerd werden tot de herleving van de antieke cultuur.

De stromen van oude, tijdloze wijsheid, die de renaissance in haar oorsprong tot een geestelijke beweging in bijna ge­ heel Europa maakten, vonden in de in 1752 geboren Karl von Eckartshausen opnieuw een zeer dynamisch brandpunt. De invloed van zijn meer dan honderd geschriften op de mensen van zijn tijd en omgeving was diepgaand. Sommige van zijn geschriften vonden zelfs hun weg tot het hof van de tsaar van Rusland.

In zijn in de jaren 1788/1790 verschenen werk ‘Auf­ schlüsse zur Magie’ gebruikte Eckartshausen als eerste het begrip anthroposophia, waarmee hij bedoelde: het geboren worden en tot werkzaamheid komen van de in de mens (anthropos) sluimerende wijsheid (sophia), anders gezegd: de openbaring van de krachten van de ziel. De uiteindelijke vervulling van de anthroposophia noemde hij theosophia: de wijsheid van God, de volstrekte kennis van God, die de Christus deed zeggen: ‘De Vader en ik zijn één.’ De ware theosoof is de mens die zijn wezen, het volstrekte zijn, hervonden heeft; de mens die weet dat hij daarmee volkomen één is. Hij is een wedergeborene, een renaissance­ mens.

In ‘Aufschlüsse zur Magie’ schreef Eckartshausen: ,’Ik weet niet of ik niet een gehele eeuw te vroeg schrijf. Ik zeg waarheden die door het eenvoudige, zuivere hart zouden kunnen worden beseft, maar die door de mensen die beweren alles te weten, verworpen worden, omdat zij het innerlijke orgaan, dat ervoor nodig is, missen.’

Misschien vinden de waarheden van Karl von Eckarthausen nu, twee eeuwen later, voldoende zoekende harten om de geestelijke renaissance, waarop de gehele wereld wacht, tot openbaring te brengen. Volgens de innerlijke wetten van het licht is het zoeken naar waarheid niet te stuiten en het vinden van de waarheid evenmin.

INLEIDING

De Bijbel en het Evangelie bevatten vier merkwaardige onderwerpen, die aan de aandacht van de meeste mensen ontsnappen. Er is namelijk sprake van:

  1. een wetenschap der heiligen, der lichtgevoeligen en uitverkorenen,
  2. een verbond dat God met zijn volk gesloten heeft,
  3. een erfdeel, dat de uitverkorenen beloofd werd, en
  4. een zegen voor de uitverkorenen.

Zou het naar waarheid vorsende verstand niet vragen:

  1. Wat is de wetenschap der uitverkorenen?
  2. Waarin bestaat het verbond van God met de mens?
  3. Wat is het erfdeel der uitverkorenen?
  4. Wat is de zegen voor de uitverkorenen?

Zou niet de wetenschap der heiligen ook het verbond van God kunnen leren kennen en het verbond van God het erfdeel der uitverkorenen en de kennis van dit erfdeel de zegen?

Broeders, die naar waarheid zoekt, geloof mij – u dient slechts één ding te weten en er slechts één te bezitten. Naar dit ene zouden al uw fysieke, morele en verstandelijke krachten dienen te streven: de wetenschap der heiligen te verkrijgen; daardoor het verbond met God te herkennen; het erfdeel en daarmee de zegen door werkzaamheid te ontvangen.

God heeft met zijn uitverkorenen een verbond gesloten, dat zij, indien zij gehoorzaam zijn aan de eeuwige verorde­ningen van zijn wijsheid en de richtlijnen van zijn liefde nako­men, hij hen het ware middel van de wederverbinding met hem zal leren kennen. De vervulling van dit verbond berust aan de zijde van de mensen op getrouwe bestudering van de werken van de natuur, die als het ware de spiegel van de eeuwige, goddelijke wetten zijn; en aan de zijde van God in het mededelen van het licht van de kennis en van de genade, waardoor God het oprecht vorsende verstand steeds meer verlicht; totdat dit de ware kennis van zichzelf, van de natuur en van zijn God verkrijgt.

De school, die zich uitsluitend met de bestudering der goddelijke wetten bezighoudt en tracht deze in de mens, in het universum en in God zelf te leren kennen, wordt de goddelijke school der wijsheid genoemd; een school, waar ieder die lichtgevoelig is leerling kan worden en die slechts één, nimmer falende leraar heeft: de geest Gods.

Het onderwijs van deze school heeft de kennis van de mens, de kennis nan de natuur en de ware kennis van God ten doel; en de taak van de goddelijke leraar bestaat uit de ontwikkeling, de vorming en de hoogste vervolmaking van de fysieke, morele en verstandelijke natuur van de mens.

Omdat de uitverkorenen en kinderen Gods het enige oogmerk van de Godheid zijn, worden ook alleen zij in deze school onderwezen. Zodra zij opgeleid en gevormd zijn, breekt het grote tijdstip aan waarop de gehele natuur wacht als een barende, die met verlangen naar het ogenblik van de geboorte uitziet, om haar verlossing te verkrijgen door de verheerlijking der kinderen Gods.

De mensen van de wereld en zelfs de theologen, die alleen aan de uiterlijke vorm vasthouden, hebben geen vermoeden van deze school, die in de schepping altijd tot aan de algehele vorming van de laatste der uitverkorenen blijft bestaan.
Opdat men niet zal geloven dat hetgeen ik hier zeg, slechts dweperij zou zijn, wil ik hier duidelijk verklaren dat deze innerlijke school:

  1. bepaalde onderwerpen heeft, die zij onderwijst,
  2. bijzondere vormen, in welke zij onderwijst,
  3. en een bepaalde methode, volgens welke zij onderwijst.

De onderwerpen die zij onderwijst zijn: volkomen mensen­kennis, volkomen kennis van de natuur, volkomen kennis van God.

De vormen in welke zij onderwijst, hebben geheel eigen kenmerken, waardoor zij in staat zijn de grenzen tussen de menselijke, de natuurlijke en de goddelijke natuur te bepalen en deze voor de menselijke kennis aanschouwelijk te maken.
De methode volgens welke zij onderwijst, bestaat in een geleidelijk opstijgen van de mens naar de natuur en van de natuur tot God; van de ervaring tot de rede, en van de rede tot de ervaring. Deze methode is zowel analytisch als synthetisch.

Analytisch, omdat zij van de ervaring opstijgt naar de rede; synthetisch, omdat zij van de rede weer afdaalt naar de ervaring en haar begrippen door verbinden­ de ideeën construeert, zoals de uiterlijke natuur haar lichaam door middel van verbindende schakels vormt, waardoor dus de maatstaf van de rede gelijk wordt aan de objecten die zij meet en er een volkomen en ware kennis van alle dingen wordt bereikt.

De geleerden van de wereld kennen deze methode niet en aangezien zij al hun ideeën van zintuiglijke objecten afleiden en, zonder kennis van de middelen, overhevelen naar het bovenzinnelijke, zullen zij on­herroepelijk tot grote dwalingen vervallen, omdat zij hun conclusies baseren op de vergelijking van twee uitersten, zonder tussenschakels.

Zo verschilt dus de leermethode van de innerlijke school der wijsheid sterk van die van de wereldse school. Eerstgenoemde leert ons – en zij alleen – door verbindende ideeën het uiterlijke met het innerlijke te verbinden, wat boven is met dat wat beneden is, het lichamelijke met het geestelijke, hetgeen tot een waar en zuiver begrip van God, natuur en mens leidt.

Zij leert het fysiek materiële, het natuurlijk geestelijke en het geestelijk goddelijke kennen, alsmede de samenhang van vier werelden: de goddelijke, de geestelijke, de elemen­taire of astrale en de fysieke of materiële wereld. Zo verschaft zij ons een volledige wetenschap, die sterk ver­schilt van de uiterlijke wetenschappen, welke, zoals Paulus zegt, ’ten dele’ zijn (in 1 Korinthe 13).

Rede, wil en werkzaamheid zijn de edelste krachten van de mens. Men zou zichzelf zeer bedriegen indien men zou geloven dat de Godheid, die ons deze krachten heeft gegeven, jegens ook maar één ervan onverschillig zou zijn en deze bij de ontwikkeling van de mens onontwikkeld zou laten. Alleen de innerlijke school had ten doel deze drie krachten in de mens volledig tot ontwikkeling en tot de hoogste graad van volmaaktheid te brengen.

In de uiterlijke scholen wordt aan deze noodzakelijke vereniging weinig gedacht. Bij hun leerlingen zien wij rede – zonder wil en werkzaamheid; werkzaamheid en wil – zonder rede; wil – zonder werkzaamheid; rede – zonder werkzaamheid; werkzame rede – zonder goede wil. De ware leerlingen van God verenigen rede, wil en werkzaam­heid en bezitten daardoor de hoogste ontwikkeling van hun fysieke, morele en redelijke natuur.

De innerlijke school leert de mens dat hij eerst zichzelf, daarna de grote natuur en, in beide, als in een spiegel, God dient te herkennen, daar er tussen de mens, de natuur en God een algehele harmonie bestaat. De vraag is evenwel: wát moet de mens in zichzelf en in de natuur leren ken­nen? Onze school der wijsheid geeft ons op deze vraag antwoord en zegt dat de mens in zichzelf de beeltenis of het rijk van God moet leren kennen, en in de natuur het karakter van God, dat hij met zijn vinger van de geest in alle creaturen geschreven heeft, als een getuigenis van zijn drieheid en zijn eenheid.

De mens leert dus vier centra van het universum kennen: het onderste centrum van de fysieke wereld, het bovencen­trum van de astrale wereld, het centrum van de geestelijke wereld en het centrum van de goddelijke wereld. Het centrum van de fysieke wereld is de basis van de natuur, de materie, waaruit alle fysieke lichamen ontstaan. Het centrum van de astrale wereld is de organische vorm, die alles uitdrukt, de werkzame natuur. Het centrum van de geestelijke wereld is het gemoed, en het centrum van de goddelijke wereld is God zelf, in de vorm van zijn werkza­me geest.

Uit de kennis van de centra van deze vier werelden ontstaat ook de kennis van de ware middelen om de fysieke, morele en redelijke natuur van de mens tot de hoogste volmaaktheid te brengen en daardoor de ware menselijke gelukzaligheid te bewerken, die een gevolg is van de vervolmaking van haar drievoudige natuur.
Waar is een uiterlijke school die gelijkwaardig is aan deze innerlijke school? Welke school kan er zich op beroemen onderricht te geven in het verlossen van de fysieke, morele en redelijke natuur van de mens van alle kwalen? In de fysieke natuur, armoede, ziekte, pijn en lijden te verdelgen; in de morele natuur, hartstochten, misdaden en ondeug­den; in de redelijke of verstandelijke natuur vooroordelen, dwalingen en waan? Alleen de innerlijke school bezit en verklaart het ware geneesmiddel voor de drievoudig ver­dorven natuur van de mens, en alleen bij haar kan men de ware schatten der wijsheid vinden.

De wet der wijsheid van deze innerlijke school bestaat hierin dat zij met al haar krachten streeft naar:

  1. het herkennen van het doel waartoe de mensen bestaan en van alles wat hieromtrent onzeker is,
  2. het herkennen van de middelen die ons helpen het doel van ons bestaan hier te bereiken,
  3. getrouwe aanwending van de middelen die als doelma­tig erkend zijn ter vervulling van het grote doel van het gehele menselijke bestaan.

Als doel van de existentie van de gehele mensheid ziet deze school de algehele menselijke volmaaktheid, die bewerkt wordt door ontwikkeling, opleiding en vervolmaking van alle fysieke, morele en redelijke krachten van de mens. De middelen tot dit drievoudige doel zoekt zij in de kennis van de natuur, de mens en God. Volkomen kennis van de natuur, de mens en God is het doel waarnaar zij streeft. Zij houdt zich bezig met het herstel van orde en volmaaktheid, daar zij overtuigd is dat de gelukzaligheid van de mens alleen het resultaat van de vervolmaking van zijn drievoudi­ge natuur is.

Volgens deze beginselen vorste zij in de diepten van de godheid, die van de natuur en die van de mens, en trachtte de juiste samenhang tussen God, natuur en mens te leren kennen. Zij ving haar onderzoek aan bij de natuurlijke rede. Om niet verstrikt te raken in de wereld van de ideeën trachtte zij elk verstandelijk begrip door middel van ervaring te bevestigen. Zo maakte zij bij al haar onderne­mingen gebruik van het natuurlijke licht, zonder dit evenwel tot wetgever te maken. Integendeel, zij leerde dat hij die naar wijsheid zoekt, zichzelf met dit natuurlijke licht moet verlichten, teneinde zijn nietigheid en zijn onvermogen te herkennen, waardoor de behoefte aan een hoger licht in hem kan ontwaken, dat hem in staat stelt in het duistere gebied van het geloof de zon der genade te vinden.

Voor haar is zuivere rede dat wat zijn grenzen en zijn orde weet, zich door de hartstocht van het hart niet laat beetnemen om doel en middel te vermengen, en nauwkeu­rig de grenzen tussen gewaarwording, gevoel en idee weet te onderscheiden. Wij ondergaan de inwerkende materie, nemen de vorm waar en vergelijken materie en vorm tot begrippen. Zo is daar de bijzondere grens tussen lichaam, ziel en geest; dit alles wordt in onze school nauwkeurig bepaald.

Het voornaamste doel van al onze wetenschap is evenwel de mens opnieuw tot de hoogste waardigheid van zijn bestemming te brengen, die hij verloren heeft. Deze wederopriéhting wordt de grote tempelbouw genoemd, waarin God, de natuur en de mens voor eeuwig verenigd zijn.

De mens is naar het lichaam sterfelijk, naar de ziel animaal, naar de geest aards. Hij moet naar het lichaam paradijsachtig worden, naar de wil als een engel, naar de geest hemels. De middelen daartoe bezit onze school en deze middelen bevatten de kennis van het eeuwige zout­verbond van God met de mens; want er staat geschreven: ‘Hij maakt zijn verbond aan de zijnen bekend.’

De wetenschap van dit zoutverbond bevat de mogelijk­heid God in de mens en God in de natuur te leren kennen. In de mens, zo leert ons de school, is hij in ons binnenste, namelijk in het gemoed. Dit gemoed is in ons evenwel als het ware in een grove schil opgesloten; door een korst omgeven, door het principe van de materie. Deze omkor­sting is de ware, echte erfzonde; zij is de oorzaak van alle zinnelijkheid en de zinnelijkheid is de wortel van de eigenliefde, het eigen belang en de eigendunk, waaruit alle morele kwaad voortkomt dat er in de wereld is.

Het geheim van de regeneratie bestaat daarin: dat de poorten worden geopend, de schors wordt verwijderd en het goddelijke gemoed zijn vrijheid herkrijgt. Daartoe moet dus een werkelijk middel aanwezig zijn. Dit werkelijke middel is door het zoutverbond van God aangewezen.

Er is in het binnenste van de fysieke natuur een zuivere substantie verborgen, die de eigenschap bezit de schors op te lossen en het goddelijke gemoed – dat in ons opgesloten is – de vrijheid te geven. Deze substantie is het paradijs­achtige wezen, dat bij de val van de mens eveneens door de grove stof gevangen werd genomen en in zijn ketenen versmacht.

In onze school wordt de wetenschap onderwe­zen, de paradijsachtige substantie, die de zegen wordt genoemd, af te scheiden van het ruwe principe van de materie, dat de vloek wordt genoemd, en haar aan te wenden als geneesmiddel voor de menselijke natuur. Door dit geneesmiddel wordt de objectieve oorzaak der zinnelijkheid in ons vernietigd en verkrijgt het onsterfelijke, paradijselijke en hemelse in ons de overhand op het sterfelijke, dierlijke en aardse, en ontstaat er een nieuwe mens.

Door de dood van Jezus Christus werd de paradijselijke substantie tot de ware vorm van de geest Gods geheiligd. Zij is namelijk de metafysisch-onvernietigbare vorm waarin de geest Gods kan wonen en die de sterfelijke mens kan aandoen. Door de val werd de mens beroofd van het werkelijke eigendom van de geest Gods. De natuurgeest, die eens door de menselijke geest beheerst werd, toen deze nog verbonden was met de geest Gods, verkreeg de heer­schappij.

Zo werd de mens sterfelijk en onderworpen aan de elementen en de zintuiglijke natuur. Opdat de mens opnieuw in zijn ware koninklijke waardigheid over de elementen en de natuur zou kunnen heersen, werd de wederverbinding met de goddelijke geest voor hem nood­ zakelijk. Deze noodzaak, waardoor het menselijke geslacht zijn oorspronkelijke waardigheid zou kunnen herkrijgen, bewoog de goddelijke alkracht, de Vader, ertoe, zijn orgaan, de Zoon, in de wereld te zenden, opdat de alkracht door haar orgaan de vorm des geestes opnieuw zou kunnen bewerken.

Voor de val was de goddelijke geest één met de mense­lijke geest en was de natuurgeest onderworpen aan de goddelijke mens. Na de val werd deze orde verstoord; het goddelijke sloot zich op in ons binnenste, waar het zich als het ware alleen als een vermogen en niet als een werkzame kracht bevindt. Opdat het goddelijke wederom ontwikkeld en werkzaam zou kunnen worden, nam het de menselijke of midden-natuur aan, om door deze midden-natuur te kunnen inwerken op de materie.

In Christus waren wijs­heid en liefde, orgaan en vorm, verenigd; in zijn heilig bloed was de zuiverste materie innig verbonden met het organisch-paradijselijke wezen en bevatte het verwoestende element der ruwe materie. Zo bracht hij door zijn vergoten bloed het leven in de regionen van de dood, waardoor de materie de mogelijkheid verkreeg opnieuw ontsloten te worden.

Het doel van de zending van de Heer was drievoudig: in zijn bloed bracht hij de scheidende kracht, het ontleedmes, het zwaard, waardoor de materie kon worden opgelost en het gemoed zijn vrijheid herkreeg. Hierna hervonden zich in het binnenste: het paradijselijke lichtwezen, orgaan en vorm, het brood der engelen en het water des levens. Indien de mens dit assimileert zal hij zijn drie krachten – rede, wil en werkzaamheid – belevendigen en tot hun ware waardigheid verhogen. Deze grote waarheid, die slechts door weinigen wordt bevroed, is het positieve van de religie en zal de waarheid van haar grote waardigheid algemeen bevestigen. Bloed, water en geest zijn de getuigen op aarde; het zijn dus werkelijke en reële dingen, waarvan zij die God, de natuur en de mens in hun gedachten gescheiden houden, geen begrip kunnen hebben.

God is een God van orde en betracht orde in alle dingen, omdat hijzelf orde en volmaaktheid is. Het grote verlos­singswerk heeft een drievoudig doel, namelijk de fysieke, de morele en de geestelijke natuur tot haar grootste volmaaktheid te brengen. Door de vervulling van dit drievoudige doel wordt Christus de verlosser van de wereld, of de fysieke regenerator genoemd, de verlosser van de mensen, of de morele regenerator, en tenslotte de verlosser van de geesten, of de intellectuele regenerator.

Hij alleen brengt de fysieke, morele en verstandelijke natuur tot volmaakt­heid en dat alleen door één enkel werkelijk geneesmid­del: zijn eigen goddelijk-menselijke substantie, de vorm die de geest Gods wezenlijk bevat; het hoogste en het laatste sacrament of middel ter verbinding, dat de krachten bevat van alle andere heilige sacramenten tezamen, dat de regeneratie of wedervergoddelijking van de mens uit water en geest bewerkt; de laatste vuurdoop die in het zout der aarde als het eeuwige verbond met God gevonden wordt, en de ware priesterlijke wetenschap naar de orde van Melchizedek.

Van de krachten van dit grote, goddelijke en geestelijke natuurgeheim wil ik slechts een klein gedeelte vermelden.

 

BESTEL DE MYSTERIËN DER WARE RELIGIE

INHOUDSOPGAVE

Ten geleide

Het zoutverbond van God met de mens

  • Inleiding
  • Het zoutverbond van God met de mens
  • Het karakter Gods in het zoutverbond der natuur
  • Het mysterie der regeneratie
  • De drievuldigheid in alles
  • Het gemoed
  • Over de schepping
  • Over de ether
  • Over de uiterlijke en de innerlijke verheerlijking
  • Over het etherische wezen als vorm van de geest
  • Over de wil
  • Over de gevallen mens
  • Het voortreffelijkste van de priesterlijke wetenschap
  • Over de voornaamste kennis in de natuur
  • Over het antagonisme in de natuur
  • Over de kracht en manifestatie van kracht
  • Onderricht in de goddelijke magie
  • Regeneratie
  • Over de vereniging van de mens met God
  • De genade
  • Het mysterie van de ark des verbonds
  • Het heilige avondmaal
  • Brood en wijn
  • Het geheim van Gods beeltenis
  • Het sensorium waardoor God zich openbaart
  • Ze zalving

Het mysterie der verlossing als grondslag van de religie

Deel 1

  • Inleiding
  • De ellende van de mens kan opgeheven worden
  • Werkelijke middelen ter genezing van de vergankelijkheid der mensheid
  • Het wezen en de heerlijkheid Gods

Deel 2

  • Het mysterie van de val van de eerste mens
  • Over de boom der kennis des goeds en des kwaads en de boom des levens
  • De derde Adam
  • Mysterium Crucis in Naturae Rerum
  • Jezus, de grote hervormer van de gehele natuur

Fragmenten uit de oudste school der wijsheid, of Sophon, onderwezen door Cloas, priester der natuur

De eerste lentedag

BESTEL DE MYSTERIËN DER WARE RELIGIE

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN KARL VON ECKARTSHAUSEN