Citaten uit boeken van Rozenkruis Pers, opgenomen in de syllabus van de cursus ‘Rozenkruis en Gnosis’

DOWNLOAD FLYER ROZENKRUIS EN GNOSIS 2020 (PDF, 2 A4)

In de syllabus van de serie van negen verkenningen  Rozenkruis en Gnosis (die op dinsdagavond 15 september 2020 van start gaat in 14 plaatsen, en op vrijdagochtend 18 september in Eindhoven, Haarlem, Rotterdam en Utrecht) staan meerdere citaten uit boeken die worden uitgegeven door Rozekruis Pers. Deze zijn hieronder weergegeven.

LEES MEER OVER ROZENKRUIS EN GNOSIS – EEN INNERLIJKE VERKENNING

‘Van alle schepselen in de natuur is alleen de mens tweevoudig’, zo stelt Pymander vast. Enerzijds is daar in het menselijke stelsel de zaadkorrel der onsterfelijkheid, de geestvonk, ook wel aangeduid als de roos des harten; anderzijds is daar het sterfelijke menswezen, de natuurgestalte. U kunt geen enkel ander schepsel vinden van een dergelijke tweevoudigheid. En zo is door de val der oorspronkelijke zonen Gods de zo wonderlijke toestand ontstaan, dat in myriaden sterfelijke entiteiten het zaad van de geest gedifferentieerd is. En dat al die myriaden entiteiten in wie het zaad Gods aanwezig is, samen het volk van de kinderen Gods zullen kunnen doen groeien tot een schare die niemand tellen kan. 
Maar wil die zegen inderdaad gestaltenis krijgen, dan moet er krachtig worden ingegrepen. Dan moet er heel wat geschieden. Maar hierin is dan ook de geweldige mogelijkheid gelegen, dat uit een val, dat uit zonde en schuld, zo’n zegen kan resulteren, als bewijs dat de geest, de liefde, altijd overwinnaar is. Wie tot inzicht komt wat betreft de aard van zijn natuurgeboren wezen, wordt in staat gesteld zich vrij te maken van zijn tweevoudigheid en tot zijn oorspronkelijke goddelijkheid terug te keren. 

J. van Rijckenborgh, De Egyptische Oergnosis, deel I, 3e dr., hfst. VIII, blz. 69/70) 

‘O, gij volkeren, gij mensen die uit de aarde zijt geboren, en u aan de roes en de sluimer en aan de onwetendheid aangaande God hebt overgegeven, wordt toch nuchter, en houdt op u te wentelen in de liederlijkheid, betoverd als ge zijt door een dierlijke slaap!’
Toen zij dat hoorden, kwamen zij eenparig tot mij. En ik sprak verder: ‘O gij aardgeborenen, waarom hebt ge u aan de dood overgegeven, terwijl gij macht hebt de onsterfelijkheid deelachtig te zijn? Komt tot inkeer, gij die in dwaling wandelt, en de onwetendheid als leidsman hebt aanvaard! Bevrijdt u van het duistere licht, en neemt deel aan de onsterfelijkheid, door voor altijd afscheid te nemen van het verderf.’ En ik zaaide in hen de woorden der vrijheid en zij werden gevoed met het water der onsterfelijkheid. 

Corpus Hermeticum, boek 1, verzen 68, 69, 70

De Geest der Waarheid kwam 
en rukte ons los van de waan van deze wereld. 
Hij bracht ons een spiegel. 
Wanneer wij daarin zien, schouwen wij het universum. 
Hij toont ons dat er twee natuurorden zijn; 
de orde van het Licht en die van de duisternis. 
De orde des Lichts doordringt die der duisternis. 
Toch is van de aanvang af 
het duister van het Licht gescheiden. 

Mani’s Lichtschat

Hoe komt de mens  tot zelfkennis, opdat de verlichting zijn deel wordt? Om deze vraag te kunnen stellen moet de mens een zekere ervaring rijk zijn en moet hij uit de bittere lijdenskelk gedronken hebben. Want aan de hand van die ervaring woelen in het mensenhart de vragen naar boven: Wat is het doel van mijn leven? Wat is in feite de mens? Waartoe is hij bestemd? 
Als deze vragen door u niet intellectueel worden gesteld, maar als dit werkelijk van binnen uit problemen bij u zijn, als deze vragen uit het diepste diep van uw wezenheid omhoog drijven, dan komt vanzelf in u de neiging tot onderzoek. Het is een neiging die, als men met dat onderzoek aanvangt, gevoeld wordt als een levensnoodzakelijkheid, als een zijn of niet zijn. En dan, dan gaat voor de mens heel de Universele Leer open, heel het plan Gods met wereld en mensheid. 

J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri, De Chinese Gnosis, 2e dr., hfst. 33-1, blz. 451) 

De al-doordringende, alomtegenwoordige stralingen van het alleen-goede, ze zijn, ze  existeren. En u kunt met die stralingen in binding treden. En tussen die stralingen van het alleen-goede en u zelf staat niets! Geen schepping, geen schepsel, geen theoloog en geen geestelijk leider van een geestesschool. U staat daar als een autonoom schepsel uitsluitend tegenover ‘het’. Uit de stralingen van het alleen-goede te leven en te zijn is mogelijk. 

J. van Rijckenborgh, De Egyptische Oergnosis, deel III, 2e dr., hfst. III, blz. 25) 

Dan komt hij tot de ontdekking dat het ik-bewustzijn slechts de motorische activiteit is om de persoonlijkheid op z’n best in leven te houden. En dat de persoonlijkheid slechts de halve schepping genoemd kan worden, slechts de basis tot werkelijke menswording. Voorts dat het leven van de persoonlijkheid zoals hij dit kent, geen leven is in menswaardige staat, maar slechts betrekking heeft op een zuiver animaal bestaan. 
Zodra de student dat verstaat – en hij zál het verstaan als hij door levensnood bewogen wordt – zal er een latent aanraakpunt in zijn persoonlijkheid ontwaken, opengaan en tot bloei komen: het is de roos des harten. 
Wanneer nu het plan Gods van binnen uit voor de leerling klaar wordt, en het niet slechts verstandelijk wordt begrepen, en de mens zich daardoor binnenleeft en binnengroeit in het bedoelen Gods met hem of haar, dan is daar tegelijkertijd de verlichting. Want dan is daar de zelfkennis en het God kennen. Dan is daar het weten: “Het koninkrijk Gods is binnen in u.” Dat nu is het verlicht worden. En in en door die verlichting kan het pad van de overwinning, de zelfoverwinning, betreden worden. 

J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri, De Chinese Gnosis, 2e dr., hfst. 33-1, blz. 451/452) 

Uit de aarde en op de aarde komt heel ons persoonlijkheidsleven tot ontwikkeling, maar ook niet meer dan dat. En dat leven stelt, zoals wij uit ervaring weten, een voortdurend opgaan, blinken en verzinken, een komen én een gaan, in alle aanzichten van het aardse bestaan. Maar nu is er tegelijkertijd ook een ander leven dat ons aanraakt. Dat andere leven is ons zeer nabij. Het is om ons en in ons. Het is een leven dat niet uit de aarde te verklaren is. Wij spreken van de microkosmos met de daarin aanwezige geestkern, de monade. 
De microkosmos komt tot ons vanuit het goddelijke zonnelichaam, de persoonlijkheid komt uit de aarde. Er zijn dus in feite twee levenstoestanden, die zich op een zeker moment met elkaar verbinden; een leven vanuit de aarde, en een leven vanuit het goddelijke zonnelichaam. Het spreekt vanzelf dat waar deze twee samengevoegd worden tot een machtig doel, wij zeker niet mogen zeggen: “Dat aardeleven van ons heeft helemaal niets te betekenen, het is van geen enkel nut.”  Want ons aardeleven heeft een uiterst belangrijke taak te vervullen en wel in het proces van de twee die tot één moeten worden. Door het bezit van de levende zielestaat wordt het hele menselijke stelsel tot een geestelijk systeem van leven opgebouwd. 

J. van Rijckenborgh, Reveil!, 2e dr., blz. 34

Alle astrale stromen waar u uit leeft, zetten zich om in etherische krachten. Heel uw zintuiglijke organisme werkt, brandt, functioneert op ethers. De ethers vormen de brandstof voor het zintuiglijke apparaat. De ethers worden geëxtraheerd uit astrale stoffen en daarom zult u begrijpen dat u steeds de natuurgeboren mens blijft die u van het begin af was, wanneer deze astrale stoffen, die uw wezen beheersen, van de natuur des doods komen. Daarom dient de mens, die waarlijk naar een oplossing, naar bevrijding zoekt, allereerst in de ongehechtheid te gaan staan. 

J. van Rijckenborgh, De Egyptische Oergnosis, deel III, 2e dr., hfst. VI, blz. 52

Het hart wordt van oudsher ‘het heiligdom van de liefde’ genoemd. Daarmee wordt bedoeld een hart dat toebereid is voor een levenskracht, een levensmogelijkheid, die met recht de naam liefde kan dragen. Alles wat zich in de dialectische natuur ónder deze hoge norm van liefde bevindt, is een toestand van begeerte, van ik-centraliteit.De liefde die hier bedoeld wordt, de liefde die deze naam waardig is, is in het wezen van de dialectische natuur niet te vinden. Zij is van een hogere orde, zij behoort tot het ware leven, tot het nieuwe leven, zij is geest, zij is God. Daarom zegt Pymander in het Corpus Hermeticum: “Richt nu het hart op het lichten ken het.” 

J. van Rijckenborgh, De Egyptische Oergnosis, deel I, 3e dr., hfst. V, blz. 49

Lao Zi  zegt: “Wie kan de onzuiverheden van zijn hart verreinen tot rust?” De ademhaling van het hartheiligdom is de poort tot de ziel. Het hartheiligdom ademt op de u bekende wijze door middel van het longenstelsel, maar er is ook een ademhaling door middel van het sternum. Het sternum is tevens een magnetisch ademstelsel. Alle verlangens worden door het sternum uitgestraald en de reacties daarop door het sternum opgenomen. Alles wat op deze wijze uw stelsel binnenkomt, bepaalt voorts de aard van uw bloed, het vibratiepeil van uw bloed. Werkelijke rust, werkelijke zielerust is uitgesloten zolang het zenuwstelsel al die gewone bewogenheden kent, die eigen zijn aan de dialectische levensstaat. 

J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri, De Chinese Gnosis, 2e dr., hfst. 15-II, blz. 156/157

Reeds sedert onafzienbare tijden is er bij de mens geen sprake meer van zuivere rede. Ons denken is zeer hypothetisch en speculatief geworden en in overeenstemming daarmee staat het wilsleven op een zeer laag plan. In de oorspronkelijke staat van het menselijke leven, in zuiverheid en heiligheid, was het denkvermogen in staat de absolute, goddelijke rede te omvatten. 
Het menselijk denken is dus van de goddelijke wijsheid verbroken, de wil en het begeren zijn daardoor in hoge mate speculatief, met alle vreselijke gevolgen daaraan verbonden. Zodra de mens de binding met de goddelijke rede, die eerstehands en direct met het denkvermogen tot stand kwam, verloor, was hij overgeleverd aan het experimentele leven. Hij ging niet meer ‘aan de hand Gods’, maar was op avontuur. De mens forceerde zichzelf en verloor de binding met de Logos. 

J. van Rijckenborgh, Het christelijke inwijdingsmysterie – Dei Gloria Intacta, 3e dr., hfst. II-4, blz. 48/49

Uw verstand heeft een kracht nodig om de vooroordelen te herkennen – uw hart of uw wil heeft een macht nodig om de misvattingen en hartstochten te kunnen weerstaan – en uw handelingen hebben een geest nodig die u tot ordening aanzet en die u de vaste ordening aller dingen onthult. 
Kracht, macht en geest ontvangt u echter alleen van de Ene. Die Ene is Hij die alles één maakt, die kwam tot dat wat Hem behoort, maar die door de zijnen niet werd aangenomen. Hun echter die Hem wel hebben aangenomen gaf Hij macht kinderen van het licht te worden. 

Karl von Eckartshausen, Enkele woorden uit het Binnenste, blz. 31

De wijsheid bezitten die van God is, is niet zoals sommigen zeggen het bezitten van een theoretisch weten zonder studie, maar het indrinken van de Gnosis, krachtens een nieuwe biologische zijnstoestand. Tengevolge daarvan vervult deze wijsheid, die één is met de adem des levens, het gehele wezen en verleent daaraan nieuwe vermogens. 

J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri, De Chinese Gnosis, 2e dr., hfst.15-I, blz. 151

Het gaat om de ontsluiering, de geboorte, van het nieuwe denkvermogen. Een deel van de hemelse gestalte wordt verwekt en gaat inbreken in zijn tegenbeeld van de oude mens. En een van de vervaarlijkste consequenties daarvan is de openbaring van de befaamde eerstehands kennis, het direct toegang hebben tot de Universele Leer. Deze inwijding wordt niet verleend door een leraar, een oudere broeder, maar het gaat hier om een veroveringsproces ‘van-onderen-op’, een erfenis die op iedereen ligt te wachten. Deze uitspraak wil niet zeggen dat bij alle ’ups en downs’ in dit proces de hulp van en de samenwerking met eventueel zeer verheven derden uitgesloten is, maar hier moet met nadruk worden verklaard, dat de principiële voorwaarde van inwijding altijd ‘zelfvrijmetselarij’ is. In deze zin moet men ook de bekende woorden uit de Bergrede:  ‘Zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal worden opengedaan’ verstaan. 

J. van Rijckenborgh, Het christelijke inwijdingsmysterie – Dei Gloria Intacta, 3e dr., hfst. IV-5, blz. 73/74

Wat is het volstrekte leven? Het is het leven van de oorspronkelijke mens, het leven der ware zielemensheid. Het volstrekte leven is iets groots, iets heerlijks, iets onmetelijks! Het is uw volstrekte, uw allesomvattende roeping! U bent in uw noodordelichaam, in deze natuur des doods geboren om, langs de ervaringsweg der tegenstellingen, tot bewustzijnsontwaken rijpend, op te stijgen tot die volstrektheid. Alleen op die wijze kunt u de glorie Gods openbaar maken. Daarom dient er in u te zijn (en als de basis goed is, dan is zij er) een machtige hunkering, een allesoverheersende drang, tot waarlijk leven, waaraan tenslotte alles, al het verdere dat u heeft en kent, ondergeschikt is. 

J. van Rijckenborgh, De Egyptische Oergnosis, deel II, 2e dr., hfst. XVII, blz. 134

Hoewel wij in een verdorven tempel wonen en, om tot bevrijding te komen, een nieuwe tempel zullen moeten bouwen, dienen wij, daar de oude tempel vooralsnog ons enig bezit is, deze als voorlopige basis te aanvaarden. In en door de dialectische tempel heen, moeten wij aan de nieuwe tempel bouwen, mét de nieuwe tempel werken. Christus achtte het daarom niet gering ‘de gestalte van een dienstknecht aan te nemen’ en, uitgaande van een dialectische persoonlijkheid, ons de weg van de bevrijding voor te leven. (…) Ook de aanvangende leek dient, de realiteit van zijn staat inziende en aanvaardende, de oude tempel in een zodanige toestand te brengen dat de krachten van de natuur zo min mogelijk weerstand zullen bieden. 

J. van Rijckenborgh, Elementaire Wijsbegeerte, 3e druk, hfst. V, blz. 49/50

DOWNLOAD FLYER ROZENKRUIS EN GNOSIS 2020 (PDF, 2 A4)