José van Emmerik: eeuwenoude Egyptische beeldtaal als universele receptuur voor het leven

LEES OVER HET SYMPOSIUM OVER TIJD EN EEUWIGHEID OP ZONDAG 17 OKTOBER 2021

BESTEL MYSTERIËN VAN EGYPTE, € 12,50

Op zaterdag 22 juni 2019 organiseerde Stichting Rozenkruis het symposion Egypte – tempels, mens, magie op het conferentiecentrum Renova in Bilthoven. De video toont de één van de voordrachten die toen zijn gehouden: die van José van Emmerik met de titel ‘Uit Noen’. De tekst en de afbeeldingen van de presentatie zijn opgenomen in het symposionboek Mysteriën van Egypte: tempels, mens, magie.

Als ik kunstschatten of schilderingen zie die gemaakt zijn in de tijd van de Egyptische oudheid, dan word ik altijd weer getroffen door de grote schoonheid die ervan uit gaat. Schoonheid – dat vonden ze in de kosmos, in de natuur en in de mensen ook. Ze waren meesters in het weergeven van die schoonheid. In hun beelden en teksten tonen ze een veelomvattend idee over het ontstaan van de ordening van de schepping. In zorgvuldig gekozen beelden hebben zij hun idealen en perspectieven opgetekend op muren en in tempels en in tombes. […]

Dit is het begin van alles: duisternis en water. Koel en stil als zwart marmer. Niets beweegt in deze inktzwarte stilte. Er is geen begin of eind, geen boven of beneden, geen richting of grens. Dit is Noen, het ongeschapene. In deze oersubstantie ligt een grondgedachte verzonken, een plan dat aan alles ten grondslag ligt. Maar alle dingen zijn in Noen nog latent, in een staat van hulpeloosheid. Atoem, de niet-bestaande, wil dat veranderen. Hij spreekt de naam en schept daarmee zichzelf als god, de god Khepri. Uit het verborgene brengt hij zichzelf voort. Dan ordent hij de gedachten in zijn hart en opnieuw spreekt hij de naam.

Uit Noen rijst een berg vruchtbare aarde op, de oerheuvel Benben. Vanuit die oerheuvel neemt de eeuwige wording een aanvang. Met het spreken van de naam wordt een ontwikkelingsveld gecreëerd dat zich kenmerkt door licht, leven en wording. Spreken is creëren, een scheppende handeling. Khepri betekent hij die ontstaat. Zijn naam bestaat slechts uit één hiëroglief: de scarabee of mestkever. En hier zie je die.

Ze heeft een bal gevormd en verstopt daarin haar ei en achterwaarts rolt zij de bal omhoog naar een veilige plaats waar het ei zich rustig en beschermd kan ontwikkelen. En op een vergelijkbare manier brengt de goddelijke maker de zon in zijn baan, in de kosmos en brengt daarmee die kosmos in beweging. De zonnegod Atoem stijgt omhoog. Atoem Re wordt hij ook genoemd. Het is de eerste zonsopgang. Er is licht. Vanuit dit punt stroomt het goddelijke licht in de kosmos. Het is de bron van alle leven. En de levensadem van Re, van de zonnegod, is Maat, het principe van de universele harmonie. Zij is er vanaf het eerste begin en brengt ordening en waarheid in de kosmos. Met veer en sokkel als symbolen vormt zij het fundament waarop het goede rust. En tegelijk met de universele harmonie is daar ook de eeuwige liefde-wijsheid, de ibis-god Thot.

De goddelijke wil. De universele harmonie en de liefde-wijsheid zijn de helpende krachten die uitgaan van de universele goddelijke zon. Met deze krachten kan de idee die aan de schepping ten grondslag ligt gerealiseerd worden. Dan brengt Atoem Re uit zichzelf goden voort. Hij schept Sjoe en Tefnoet, de god van de lucht en de godin van het vochtige. En Sjoe en Tefnoet openbaren uit zichzelf twee kinderen: Geb, god van de aarde, en Noet, godin van het uitspansel. Het zijn twee geliefden en Sjoe moet die twee uiteen houden, opdat er ruimte ontstaat waarin die schepping zich ontvouwen kan.

En Noet draagt haar sterrenkleed. Zij spant zich op handen en voeten over de aarde en begrenst de ruimte waarin alles geopenbaard is. Zo sluit zij ook de wanorde en chaos buiten. Aan het eind van elke dag slikt Noet de zon in. In het westen sterft de zon als die achter de horizon verdwijnt. In de nacht reist de zon door het lichaam van Noet om in het oosten opnieuw geboren te worden. Een nieuwe dag vangt dan aan.

Toen wendde de zonnegod Atoem Re zich tot Noet en hij sprak: geen kind van jou zal mijn schepping bederven of mijn troon ontnemen. Op geen enkele dag van het jaar zul jij leven schenken aan een kind. Maar er gebeurde iets anders. Thot, de liefde-wijsheid, had mededogen met Noet. Jij zult kinderen krijgen, fluisterde hij. Ik zal extra dagen voor jou vinden om kinderen te baren. Zo gebeurde het ook Thot vond vijf extra dagen en op deze dagen kreeg Noet haar kinderen: Osiris, Isis, Set en Nephthys.

De mythes werden in het oude Egypte, zoals in veel oudere culturen ook, mondeling overgedragen. Ze smeden het besef van wie we zijn, hoe we hier zijn gekomen en waarom alles is zoals het is.

Egypte ligt in de Sahara, de grootste woestijn op aarde en wordt wel genoemd: het geschenk van de Nijl. Als je op die rivier of langs de oevers ervan reist, dan voel je nog heel goed dat deze echt de levensader is van het land. Je hebt steeds maar een smalle strook van land aan weerszijden van de oever die vruchtbaar is, voor irrigatie geschikt en dus in cultuur gebracht kan worden. Vanaf het water zie je het groene land en daar direct achter zie je overal de woestijn, die ontzettend aanwezig is. Als langgerekte bergketens lopen ze langs de rivierbedding en daarachter zijn weer eindeloze en zinderende vlaktes van zand en stenen.

Het is niet verwonderlijk dat de vroegere priesterschappen van Egypte gekozen hebben voor de Nijl als image voor Noen. Noen, dat ongemaakte, waaruit alles dat is gemaakt is ontstaan, en waarnaar alles ook terugkeert. Alles komt voort uit de Ene, de Verborgene, de Eeuwige – een voortdurende wording in de tijd-ruimte. Het is schepping, op schepping op schepping.

In Egypte kende men veel goden. En goden kun je zien als personificatie van een principe of een werkzame kracht. Ze konden verschillende gedaantes aannemen. Elke specifieke gedaante van een godheid vertegenwoordigt een ander aspect, heeft een eigen bedoeling.

Osiris neemt onder de goden een bijzonfere positie in. De schepper geeft hem namelijk een speciale gave. Hij maakt hem van gelijke substantie als zichzelf. En als Atoem Re zich terugtrekt in de hemelse sferen stelt hij dan ook Osiris op zijn plaats. Osiris is de zichtbare levende schepper op aarde en regeert beide landen: Opper-Egypte en Neder-Egypte. Maar dat wekt de woede van Set. Dan ontstaat er een broederstijd en uiteindelijk wordt Osiris door een list van Set gedood, waardoor het hiernamaals ontstaat. Osiris wordt hierdoor de heerser van het dodenrijk.

Osiris is ook het gecultiveerde, vruchtbare land. Zijn huid is groen. Hij is de god van de gewassen, met op de eerste plaats het graan. En hier zie je hoe het graan opkomt uit het dode lichaam van Osiris. En de tekst die daarbij staat is: ‘Ik ben Osiris, ik leef en groei als het graan dat de verheven goden voortbrengen opdat ik de aarde mag bedekken, hetzij ik leven of dood ben. Ik ben het graan, ik ben niet vernietigd’.

Het ontkiemen van het graan is de overwinning van de dood en het terugkerende leven. Het verwijst naar het opstaan van de ware, pure mens, die zijn hart heeft gereinigd van alle onzuiverheden. Door liefde en intelligentie van Isis lukt het haar om Osiris weer tot leven te brengen. En hij die dood was leeft en heeft daarom de gedaante van een mummie. Osiris is heer van beide werelden geworden: heer van leven en dood. 

De Egyptenaren waren zich bewust van de tijdelijkheid op aarde. Hun huizen noemden zij herbergen omdat ze er maar voor korte tijd woonden. Het ware leven werd gezien als het leven met de goden in de hemelse velden. En het sterven was de poort, de doorgang naar dat eeuwige leven.

In haar boek Het mooie westen gaat Corina Zuiderduin uitvoerig in op het proces van leven, sterven en opnieuw leven. Dit sterven en weer levend worden duidt ook op een innerlijk proces van de mens. Een innerlijk proces waarbij de mens verbinding kan zoeken en de eigen innerlijke godheid zoekt en daarmee één wil worden.

BESTEL HET MOOIE WESTEN – MYTHEN EN SYMBOLEN IN EGYPTE

Osirius was dus de levende godheid op aarde. Zijn zoon Horus is het zuiverse kernbeginsel in de mens. Hij is de rechtmatige troonopvolger van Osiris. In de tempel van Seti in Abydos staat Osiris op een wandreliëf afgebeeld en offert dan wijn aan Horus. De tekst die daarbij hoort is: ‘Mijn zetel en mijn troon, dat gij moge heersen over dit land, gelijk ik zelf’.

Maar we weten dat die troon bezet gehouden wordt door Set. Set is het tijdelijke en meer praktische deel van de persoonlijkheid. Eén van zijn namen is: groot van kracht. In sarcofaagteksten wodt de naam van Set vaak vervangen door een hiëroglief dat scheiden of afscheiden betekent. Seth is afgescheiden van die zuivere innerlijke kern die verbonden is met de zonnegod. 

Voor het ware koningsschap met een bewustzijnsstaat van een levende, moet de grote kracht van Set, van de persoonlijkheid, beheerst worden. Deze innerlijke strijd is de strijd tussen Set en Horus. Zij raken in een voortdurend spanningsveld waarin ze elkaar meerdere malen treffen. In de mythe wordt een ideaalbeeld voorgespiegeld. In die mythe is de overwinning aan Horus, het meest zuivere kernwezen in de mens. Dit Horus-principe neemt de leiding over het bewustzijn en beïnvloedt direct het denken, willen en handelen, wat hier prachtig is afgebeeld: de horus-valk heeft direct invloed op het hoofdheiligdom van de mens, in dit geval een koning.

Opnieuw verbonden met zijn innerlijke kern kan Set zijn goede kracht weer tonen, is niet langer meer de afgescheidene. Het evenwicht wordt hersteld. Zowel Horus als Set dienen de koning. En wie deze balans in zijn leven realiseert, is zowel koning als priester. Zijn leven en handelen getuigt van een verbondenheid met de universele bron waaruit alles is ontstaan.

In de Egyptische samenleving was de farao, de koning dus, verantwoordelijk voor het welzijn van het volk. In principe had hij de absolute macht. Hij was echter gebonden aan de hoge norm van de kosmische ordening: de goddelijke wil, de liefde-wijsheid en de universele harmonie. De koning diende zijn volk en land door bewust kennis, inzicht, wijsheid en liefde te bewijzen door zijn handelingen. En zo realiseerde hij Maat, en liet haar dagelijks als een offer opstijgen in de zonnebark van Re. De zonnegod ademt dat in en leeft daardoor.

Deze eeuwenoude Egyptische beeldtaal zou je kunnen zien als een universele receptuur voor het leven. Die beeldtaal wijst de mens van Thot en Maat. Wie Thot en Maat, de helpende krachten van de zonnegod, in zijn hart toelaat, is waarachtig. Hij, zij is vol van liefde en wijsheid en daardoor een zegen voor de mensen.

Maar hoe komt de mens nu aan zo’n levenshouding? Naast het stoffelijke lichaam heeft de mens ook een lichaam van ijlere substantie. En dat lichaam heeft dezelfde vorm als het stoflichaam. De Egyptenaren noemden dit ijlere lichaam de ka. De ka geeft weer hoe iemand is, de karaktertrekken en de neigingen. Het is het deel van de mens dat zich kan ontwikkelen en dat kan leren. Het stoffelijke lichaam groeit door het te voeden. En dat geldt ook voor de ka. Maar welk voedsel heeft de ka nodig? Wat verlangt zij te leren. Kiest zij haar voeding uit het menu van het tijdelijke bestaansveld of hongert ze naar het eeuwige? De aard van het voedsel bepaalt haar groei en ontwikkeling.

De ba is de vogel met het mensengezicht. Het is het meest zuivere deel van de ka. In de ba uiten zich de hoogste deugden zoals liefde en wijsheid en oprechtheid, kwaliteiten die aansluiten bij de goddelijke afkomst van de mens. De ba hoort daarom ook bij de hemelsfeer. 

En de mens die de binding met de innerlijke godheid heeft hersteld is niet langer afgescheiden. Hij  leeft vanuit het besef van waarheid, wijsheid en liefde, en dit is dan zichtbaar in zijn handelingsleven. En daar krijgt de ba zijn gouden glans van, en wordt dan een ach. Een ach is ook wel een levende of een stalende. Een ander woord voor Ach is ook Ankh, wat ook leven betekent. En de gouden zonneschijf, de nimbus, duidt op die verlichte staat van zijn.

Een beeltenis van een persoon die een ach geworden was, werd bekleed met bladgoud. Het was het teken dat hij het ideaalbeeld in zijn leven had bereikt. Hij is een levende straal van de innerlijke zon geworden. In dit beeld is het ook nog eens aangegeven met het beeld van een obelisk op de plaats van de ruggengraat. De punt van die obelisk is de oerheuvel. Het verbeeldt de oerheuvel van waaruit alles ontstaan is. En daarvanuit straalt het licht van Re. Zo ontvouwt de kosmos zich in een voortdurende wording. En de stralende en lichtende mens, de wijze en liefdevolle, is een sterke, werkzame kracht in dat wordingsveld. Het licht van Re vloeit dan door hem heen en van hem uit.

In dit bijzonder dubbelportret zie je links de troon van Osiris, en rechts de troon van de zonnegod in zijn gedaante van Re Horakhty: de valk met de zonneschijf op zijn hoofd. Het zijn allebei gedaanten van de zonnegod. Samen vormen zij een eenheid. Je ziet de ach voor de troon. Hij heeft zijn hart leeg gemaakt. Aardse hartstochten en begeerten horen bij het leven in de tijd-ruimte. Zijn enige verlangen is erop gericht om door de poort te gaan en de hemelse velden te betreden. En thans biedt hij zijn oogst, de essentie van zijn handelingsleven aan als voedsel en als reukoffer. Dit vreugdeoffer is levensadem en voedsel voor zijn zuiverste innerlijke kern. Het verbindt hem voor eeuwig met de zonnegod. Hij wordt een Re-Osiris. […]

De Egyptenaren waren ervan overtuigd dat het leven te belangrijk is om zomaar voorbij te laten gaan. Het vraagt erom om uitbundig geleefd te worden in waarheid en harmonie, in liefde en wijdheid, in verbinding met elkaar. Ik dank u wel.

BESTEL MYSTERIËN VAN EGYPTE, € 12,50