Het innige landschap – Marcel van Ool beschrijft een kleine geschiedenis van de Plek in de natuur

BESTEL HET INNIGE LANDSCHAP

De Aarde redden? Het is de hoogste tijd. Maar Aarde is nogal veel. De meeste mensen hebben buiten, in de natuur, niet eens meer een plek waar ze zich bijzonder mee verbonden voelen. Steeds minder kinderen komen in de natuur en iedereen brengt meer tijd door achter schermen. Als we ons contact met de Aarde willen herstellen, dan gaat dat via de Plek, betoogt Marcel van Ool.

De Plek is waar je altijd naar terugkeert, een plaats waar je eventueel alleen kunt zijn en waar respect voor de niet-menselijke natuur vanzelfsprekend is. Wie geluk heeft, kent zo’n Plek een leven lang. Anderen kunnen haar nog ontdekken. Wat vooral afhangt van hoe ze zich ervoor openstellen.

Van Ool neemt de lezer mee langs de plekken van beroemde schrijvers, dichters en natuurbeschermers. Maar er is ook aandacht voor de grootschalige veranderingen in het Nederlandse landschap die verlies van de Plek betekenen. Tot slot draagt de auteur hier oplossingen voor aan.

BESTEL HET INNIGE LANDSCHAP

EEN GEDEELTE UIT HET BEGIN VAN HET BOEK

Het begon met de inleiding voor het jubileumboek 120 jaar Staatsbosbeheer. Ik schreef:

‘Als kind was ik altijd buiten. Dat was in de jaren zeventig, toen de schijnwereld van het scherm nog niet alle aandacht opslokte. Televisie overdag was er op woensdag- en zaterdagmiddag. En een programma moest wel heel goed zijn, wilde het op kunnen wegen tegen het plezier van in de bossen en velden zijn. Op zondag was alles wat braver, vaak met een wandeling in dezelfde natuur. Alleen bleef je dan op het pad. En van familie hoorde ik toen hoe hier vroeger ook al werd gewandeld. Ruimte en tijd verbonden.
Het spelen ging vanzelf; hutten bouwen, de beek afdammen, vuurtje stoken, door herfstbladeren de heuvel afrennen. Verveling bestond niet. En er was nog iets anders. Gewoon op een stronk zitten of beter: op de grond liggen met de boomkronen heel hoog boven je. Het licht vlekte erdoorheen. Je hoorde de vogels, het murmelen van de beek en bij de geringste wind het schuren en kraken van stammen en takken die tegen elkaar aankwamen – wat iets dreigends had. Er was bosmagie. De kerkklok vertelde je het uur en verbrak het moment. Tijd om naar huis te gaan, je bent al te laat.’

Nooit eerder kreeg ik zoveel reacties op iets wat ik had gepubliceerd. Terwijl het totaal niet duidelijk is waar het zich afspeelt, herkennen mensen iets in wat ik vertelde. Zij hebben ook hun Plek, meestal in het landschap van hun jeugd, soms later ontdekt. Maar het meest van al hoorde ik: ‘Steeds minder kinderen kennen deze rijkdom.’

De lijst met onderzoeken naar hoe weinig de jeugd nog buitenkomt is indrukwekkend en groeit voortdurend. Ook wordt steeds duidelijker wat (soms vermoede, soms aangetoonde) gezondheidseffecten zijn van het juist wel of niet in de natuur komen. De samenvatting luidt telkens: groen is goed voor je, of, ook in een slogan gevat: van buiten word je beter. Er is een Brits onderzoek dat het net over een andere boeg gooide en een plaatje opleverde dat in één blik helder maakt wat er aan de hand is.

Overgrootvader George Thomas mocht in 1919, toen hij acht was, overal alleen naartoe wandelen. Voor zijn favoriete stek om te vissen liep hij bijna tien kilometer. Zijn kleinzoon van acht komt in 2007 nauwelijks buiten. Vaak wordt hij met de auto gebracht en van zijn ouders mag hij zich zonder supervisie slechts 275 meter buiten de woning begeven. Zijn moeder zegt: ‘In vier generaties is onze familie er enorm op vooruitgegaan wat welvaart betreft. Maar ik betwijfel of onze levens rijker zijn.’ Wat in het leven van de kleinzoon ontbreekt, is de ontmoeting met de niet-menselijke natuur. Al die dieren en planten die je onderweg tegenkomt, de figuren die je in de wolken ontwaart (Een olifant! De kaart van Engeland!), de perfecte steen om te keilen. En er zijn de schatten die je buiten aantreft en mee naar huis neemt: veren, fossielen, slakkenhuizen, uilenballen, een kaardenbol. Wie jaar in jaar uit in dezelfde omgeving de seizoenen ervaart en de verhalen hoort die over bepaalde plekken verteld worden, ontwikkelt vanzelf een sense of place: het landschap wordt deel van de identiteit. Iets van jouw identiteit is ook in het landschap: het pad dat je duizenden keren liep, is er nog omdát je het liep. En je geeft iets door, al was het maar wanneer je aan de eigen kinderen die ene perfecte klimboom toont.

Nu kan ik deze bewering niet met onderzoek onderbouwen, maar toch: wie eenmaal zo’n sense of place heeft, hoeft later in zijn leven niet op de meest exotische plekken op zoek naar antwoorden op zingevingsvraagstukken of naar zichzelf. Die gaat gewoon naar huis, naar zijn Plek. Niet omdat de antwoorden daar zijn, maar omdat de vraag er wegvalt. Al doemt hier wel een ander probleem op. Het drama van het Nederlandse landschap is tenslotte zijn snelle verandering, waardoor Plekken verdwijnen.

In hetzelfde jaar als het Britse onderzoek, 2007, verscheen ook ‘Het laatste kind in het bos’ van de Amerikaanse journalist Richard Louv. Hij schreef: ‘Nooit zaten zoveel kinderen binnen, vaak achter een tv- of computerscherm’ en hij bracht dit opgroeien zonder natuur in verband met de verontrustende toename van overgewicht, concentratiestoornissen en depressies bij kinderen. In besprekingen van het boek werd vaak geschamperd over het advies van Louv om kinderen (weer) het bos te laten verkennen, maar ze dan wel een mobieltje mee te geven. Een decennium later introduceert Google de Family Link. Dat is een app om de accounts van de kinderen te beheren. Tegelijkertijd worden die kinderen ook traceerbaar. Zoals steeds meer, ook in het dagelijkse leven, te monitoren is vanachter een scherm. Schrijver Christiaan Weijts beschrijft heel mooi hoe het hem ineens opvalt dat het symbooltje van Google Family Link een vlieger is. ‘Nu pas zie ik de betekenis: je kinderen zijn zogenaamd vrij maar zitten aan je vast als aan een virtuele opvolger van de navelstreng.’ En hij is klaar met al die rapporterende software die in plaats van veiligheid te creëren voortdurend onrust aanwakkert.

In de dystopie van onze tijd, The Circle van Dave Eggers, is de macht van big tech zo groot dat het lukt om dé commerciële truc (ieders levenssfeer binnen te dringen), als nieuw maatschappelijk ideaal te verkopen: totale transparantie voor iedereen. De auteur geeft een duidelijke waarschuwing af om niet te denken dat socials zoals we ze nu kennen zomaar onschuldig zijn. Wie zijn privéleven voortdurend redigeert en openbaar maakt, is feitelijk altijd aan het werk. De eigen ervaring wordt een mogelijkheid voor reclame en sponsoring, en is daarmee niet meer helemaal van jou. En uiteraard is lang niet ieders zelfbeeld bestand tegen de constante mogelijkheid om geliket te worden. Stort jouw wereld in zonder like, hartje of retweet? Hoelang ga je naar het scherm staren in de hoop dat er iets op verandert? In het boek wordt totale transparantie bereikt met behulp van de SeeChange Cameras. Die kan iedereen altijd dragen, en zijn overal aanwezig, ook in natuurgebieden. Off the grid zijn wordt haast onmogelijk. De Plek, waar je onbespied bent, bestaat niet meer.

Rijksbouwmeester Floris Alkemade schrijft in zijn essay uit 2020: ‘De invloed van de digitale wereld op ons dagelijks bestaan, reikt ver. Betalen met niets meer dan onze aandacht lijkt een alleszins redelijke prijs voor alle luxe en ontzagwekkende mogelijkheden die we tot onze beschikking krijgen. Als we bijvoorbeeld de schermtijd optellen die we aan tv, computer, tablets en smartphones besteden, blijkt dat we nu gemiddeld al bijna 500 minuten per dag naar een scherm kijken […]. Goed om in dat verband te beseffen dat we per dag ongeveer 1000 minuten wakker zijn; ongeveer de helft van die tijd kijken we naar een scherm. Er is een epische strijd tussen de reële en de virtuele wereld gaande en het zal niet alleen onze ervaringen sturen maar evenzeer onze herinneringen.’

Een e-mail lijkt op zich een onschuldig en handig communicatiemiddel, maar ‘tegenwoordig is mail een synchroon medium: een programma dat je de hele dag open hebt staan en waar je direct “iets” mee moet’. De Amerikaanse informaticus Cal Newport gaat uit van 126 zakelijke mails die de gemiddelde werknemer per dag krijgt en die hem zo’n drie uur kosten om ‘weg te werken’. Dat leidt tot technostress, die ook economisch niet goed uitpakt. En dan te bedenken dat door het gedwongen thuiswerken vanwege de coronacrisis, de tijd achter het scherm ook nog aangevuld wordt met digitaal vergaderen, of voor scholieren en studenten: onderwijs via het scherm.

Ik zeg hier zeker niet: schuif de hele digitale wereld maar aan de kant – alsof dat zou kunnen. Ik zie heus wel hoe apps om vogelgeluiden of planten en insecten te herkennen de natuurbeleving zelfs kunnen verdiepen. Of dat je eindelijk eens iets van het firmament snapt omdat al die constellaties via een app heel inzichtelijk te presenteren zijn. En het is hartstikke leuk dat je al die dieren waar je verder nooit dichtbij komt, kunt volgen doordat er camera’s geplaatst zijn bij een vossenhol of oehoenest. Er bestaan nu zelfs sites om migrerende dieren zoals zeeschildpadden, witte haaien en trekvogels over de halve wereld te volgen. Heel veel boswachters twitteren over wat ze meemaken ‘in ’t veld’ en het kan een groot plezier (en soms een afschuwelijk drama) zijn met hen mee te kijken.

Schrijver Tom Cox twittert niet alleen over zijn werk, maar geeft ook updates over wat hij allemaal beleeft op het platteland. En volg je Robert Macfarlane, waarschijnlijk de bekendste nature writer van onze tijd, dan heb je al snel het idee tot een gemeenschap te behoren. Ook zijn er digitale toepassingen die de poort naar potentiële Plekken openen omdat ze het groen in de eigen omgeving in kaart brengen; van een plantje tussen de stoeptegels tot een groot natuurgebied. Maar toch, al met al brengen we (te) veel tijd door op plaatsen die uit niet meer dan pixels bestaan.

De Franse antropoloog Marc Augé rekent die virtuele wereld tot de ‘empirische non-plekken’. Hij wijst erop hoe in onze huizen de haard, als middelpunt van de woning, is vervangen door de televisie en computers. Augé noemt verder de mobiele telefoon, die naast telefoon ook camera, televisie en computer is. De gebruiker plaatst zichzelf in een vreemde situatie: zijn bezigheden (intellectueel, visueel, luisterend) hangen niet meer samen met de fysieke omgeving. Voor Augé hoort ook het in transit zijn van het vliegveld naar het historisch centrum van de stad bij de ervaring van de non-plek. Dat is van een heel andere orde dan de schermwereld, je reist tenslotte wel door een bestaand landschap, maar voor de ervaring telt het eigenlijk niet mee. Het is ‘nergens’. Alle drie de voorbeelden van Augé zijn vormen van decentrering. Bij de haard is dat duidelijk. En ook bij de grote steden met hun enorme vertakkingen aan infrastructuur kun je je iets voorstellen. De mens met mobiele telefoon, hoezeer die zich ook een bestuurder van communicatienetwerken waant, verliest snel het contact met waar hij zich bevindt én met zijn binnenwereld. Empirische non-plekken zijn harteloos.

Hoe kan het dat we die echte wereld zo makkelijk door de vingers laten glippen? Dat we de Aarde veronachtzamen? Het is heel makkelijk om op te gaan in de schermcultuur met zijn mogelijkheden om 24 uur per dag te winkelen (8), in games fantasiewerelden te veroveren, films, muziek, series en porno altijd ter beschikking te hebben, en geleid door algoritmes eindeloos meer informatie over wat dan ook tot ons te nemen. Maar is dat hele gebeuren misschien onderdeel van een groter proces? Er is een lange rij filosofen en historici die erop wijzen hoe de westerse beschaving de natuur, of beter de Aarde, op afstand plaatste van zichzelf. Zij beschrijven kantelpunten in de geschiedenis of benoemen invloedrijke denkers die die afstand bestendigden. Denk bijvoorbeeld aan het ontstaan van de geld- economie in de Noord-Italiaanse en Vlaamse renaissancesteden of de publicaties van René Descartes.

Dierenliefhebbers en natuurbeschermers houden niet van Descartes. Deze Franse filosoof (1596-1650) zei namelijk dat dieren, omdat ze geen ziel of geest hebben, geen pijn voelen. Dierlijk gejammer en gekerm zijn geen echte uitingen van leed, maar slechts automatismen. Alleen de mens beschikt over een geest en die is onstoffelijk en eeuwig, in tegenstelling tot het stoffelijke en tijdelijke lichaam. Wat Descartes hier doet is tegenstellingen creëren: lichaam tegenover geest, mens tegenover dier. Descartes bouwde zijn redeneringen op vanuit twijfel. Ik kan aan alles twijfelen, behalve aan het feit dat ik twijfel. Twijfel is een eigenschap of activiteit van een denkend wezen waaruit volgt: ik denk dus ik besta. Deze waarheid is alleen te ontdekken met de geest, dus lichaam en geest moeten gescheiden zijn én de geest of het denken is superieur. Uiteindelijk leidde het redeneren vanuit deze basis tot de idee of het zelfbeeld van de mens die met zijn zuiver verstand de natuur beziet en haar van buitenaf als een uurwerk – een groot mechaniek dus – ontleedt.

Een van de belangrijkste artikelen over het westers wereldbeeld en zijn gevolgen voor de natuur verscheen in 1967. In dat jaar publiceerde de Amerikaanse mediëvist Lynn White, jr. in Science een lezing die hij het jaar ervoor gaf. White, zelf overigens kerkelijk, zette uiteen hoe volgens hem de ecologische crisis die zich toen steeds sterker begon af te tekenen, geworteld is in de (joods-) christelijke traditie die zo lang dominant is geweest in het Westen en nog steeds de structuren van het seculiere denken bepaalt. Terwijl er zeker wel voorbeelden zijn van natuurverwoesting uit de klassieke tijd, gaat White ervan uit dat in voorchristelijke tijden het geloof in een genius loci, een (bescherm) geest van de plek, mensen ervan weerhield – op z’n minst op sommige plaatsen – in te grijpen in de natuur. Met de komst van het christendom verdween het bestaan in een bezielde wereld. Voeling met een boom, een bron, een vallei of een berg (of de geestelijke entiteit die daar huist) werd heidens, ouderwets en later bespottelijk gevonden.

Het christendom verkondigde dat alles in de schepping de mens dient en dat de mens naar Gods evenbeeld is geschapen. ‘Het is de meest antropocentrische godsdienst ooit,’ volgens White. Deze religie kenmerkt zich door een strikte scheiding tussen mens en natuur, waarbij de eerste als heerser vrijelijk kan beschikken over de tweede.

Vervolgens legt de auteur uit hoe het christendom ook een mal vormde waarin honderden jaren lang de wetenschap gegoten werd. Zag men eerst bijvoorbeeld een regenboog als een symbool van hoop (dat herinnert aan Gods belofte nooit meer een zondvloed te zenden), vanaf de late dertiende eeuw, met het ontstaan van de optica, stelde men ook de vraag hoe de regenboog ontstaat. Dat gebeurde wel in een strikt religieuze context.

Het gaat erom ‘Gods gedachten na hem [opnieuw] te denken’. White maakt een sprong in de tijd naar de periode rond 1850 toen wetenschap en techniek een huwelijk aangingen dat de mens zoveel macht gaf dat hij enorme delen van de natuur kon overheersen. Daarin hoefde hij niet terughoudend te zijn: de natuur was hem immers gegeven. Zelfs wanneer de hedendaagse mens niet meer beseft waar zijn gedrag vandaan komt, is dat nog steeds zijn grondhouding, aldus White, en het is de oorzaak van de ecologische crisis.

Wat we nu ecomodernisme noemen wijst White af: ‘Ik betwijfel of de rampzalige ecologische terugslag vermeden kan worden door eenvoudigweg nog meer wetenschap en techniek in te zetten voor onze problemen.’ Veel meer heil ziet hij in een andere (verstand)houding tot de Aarde. Want ondanks Copernicus draait de kosmos om de aarde, en de aarde om ons. Ondanks Darwin zijn we ten diepste geen deel van het natuurlijk proces (mijn parafrasering).

De sleuteltekst van White vinden we ook bij de Franse socioloog en wetenschapsfilosoof Bruno Latour. Die had al flink naam gemaakt met zijn Parlement van de Dingen. Dat is, kort door de bocht, een pleidooi om veel bredere afvaardigingen te organiseren in bestaande politieke en bestuurlijke structuren. De niet-menselijke natuur zou bijvoorbeeld door wetenschappers vertegenwoordigd moeten worden. In 2015 stelde Latour een aantal lezingen op schrift in de bundel Oog in oog met Gaia. Deze publicatie is wederom een pleidooi en wel om te onderkennen dat de Aarde handelingsvermogen heeft. Dat wil volgens Latour niet zeggen dat het systeem Aarde bezield is, of leeft als een groot organisme, maar wel dat ze niet dood is.

Volgens Latour beschouwt zowel de religieuze mens als de mens die zichzelf rationeel en modern noemt, de Aarde als een dood en inert object. Dat uitgangspunt is niet langer houdbaar nu de Aarde merkbaar (retro)ageert op ons handelen. Heel concreet noemt de filosoof de rampzalige gevolgen van de overmatige uitstoot van CO2 door de mens. ‘De aarde is geen schouwspel meer waarvan we op afstand kunnen genieten. We maken er deel van uit.’ Zo sterk zelfs dat het nieuwste geologische tijdperk naar ons genoemd is: het antropoceen. Dit kenmerkt zich door het feit dat de menselijke aanwezigheid op planeet Aarde overal meetbaar is. Daar zijn meerdere voorbeelden van, zoals de radioactiviteit, hoe licht ook, na de atoomtesten. Of dit: geen enkel strand ter wereld is vrij van plasticdeeltjes.Daarnaast werd in 2020 bekend dat het geheel dat de mens heeft geproduceerd het gewicht van de biomassa overtreft.

Latour volgt de stelling van White dat de wetenschap tussen de dertiende en achttiende eeuw doortrokken was van christelijke uitgangspunten, en vult die aan. De wetenschap zou volgens hem ook de idee hebben overgenomen van het bestaan van absolute zekerheden en vaststaande kennis, waardoor het geloof zich steeds sterker ging kenmerken nadat de grote godsdienstoorlogen in de zeventiende eeuw waren beslecht. Dat bleef zo, ook nadat vanaf het einde van de achttiende eeuw de wetenschap een niet-religieus karakter kreeg. Volgens Latour nam in dit proces de mens, die dacht definitief met vroeger gebroken te hebben en zo ‘modern’ werd, toch twee elementen uit de religie over. Het eerste is de idee van een eindtijd. Hieraan is de niet-religieuze mens voorbij, hij is immers ‘in een andere wereld terechtgekomen via een absolute breuk met de oude tijden’. Het tweede element is de eerdergenoemde absolute en definitieve zekerheid daarover.

De modern geworden mens voorhouden dat er een ecologische apocalyps dreigt heeft geen zin omdat hij zich al ‘aan de overzijde’ waant, ‘niets kan hem nog overkomen’. Voor wie zich in de seculiere versie van het vervulde hiernamaals denkt te bevinden, geldt vooral één regel: ga zo door. En steeds zullen die personen teleurgesteld zijn, omdat het alledaagse aardse de belofte van het hiernamaals helemaal niet kan invullen. Met als resultaat een afkeer en veronachtzaming van die Aarde. In feite gaat het om ontevredenheid waarvoor, zo vermoed ik, onmiddellijke behoeftebevrediging de vermeende remedie is. En laat de schermcultuur daar nou voor een groot deel op gebouwd zijn. Niet alleen lijkt met één klik alles mogelijk, er worden ons ook op gigantische schaal nieuwe behoeftes aangepraat. In 2020 is door adverteerders voor 57,7 miljard euro aan advertenties geplaatst bij onlinevideo’s. Bijna de helft van dat geld werd uitgegeven op twee platforms: YouTube en Facebook.

In zijn analyse van de post-religieuze mens wijkt Latour overigens behoorlijk af van een gangbaarder idee dat de moderne mens uit het christendom dat hij achter zich liet, wel het geloof in een schitterende toekomst overnam. Voor religieuzen bestond die uit de door God beloofde hemel, voor ‘contrareligieuzen’ kunnen dat modernistische utopieën zijn of een wat vager vooruitgangsdenken (in feite een seculiere heilsverwachting) dat gekoppeld is aan een maakbaarheidsideologie. Die zien we terug in de geo-engineering die grossiert in de wildste technologische oplossingen voor bijvoorbeeld het klimaatprobleem. Denk aan het voorstel om gigantische hoeveelheden olivijn in de oceanen te dumpen om CO2 vast te leggen, of reflecterende deeltjes in de stratosfeer te spuiten om zonlicht te weerkaatsen en zo de temperatuur op aarde te laten dalen. Het betreft vaak ideeën die in een laboratoriumopstelling werken, maar waarvan de gevolgen niet te overzien zijn wanneer ze op grote schaal worden toegepast.

Latour en ook denkers met een gebruikelijkere opvatting, constateren dat voor de modernen geldt dat de enige weg voorwaarts is. Steeds verder weg van de Aarde, waardoor de mens – het woord ligt voor de hand – ontaardt. De grote vraag is natuurlijk of intellectuelen als Latour en opiniërende historici als White een ander perspectief bieden. Hoe zien zij een terugkeer naar de Aarde? Latour gaat hierbij zeer omzichtig te werk. In navolging van schrijver en opiniemaker Clive Hamilton is hij terughoudend met hoopvolle boodschappen. Simpel gezegd omdat die niet leiden tot verandering maar tot voortgaan op de oude weg. Een voorspelde crisis zet niet aan tot een nieuwe omgang met de Aarde, pas een aan den lijve gevoelde crisis doet dat. Een kwestie van kalf en put.

Ook klimaatactiviste Greta Thunberg zegt (tegen de leiders bij het World Economic Forum): ‘Ik wil niet uw hoop, ik wil dat u in paniek raakt […] en handelt.’ Latour schrikt er zelf van, maar hij kan er niet omheen dat een uitzicht geboden wordt door een heilige – weliswaar de meest ketterse, maar toch. ‘Ik had gezworen nooit de Heilige Franciscus te citeren; te veel sentiment, te veel goede bedoelingen,’ schrijft Latour. Maar hij las de encycliek Laudato si’ uit 2015 en vond een ‘schrikbarende’ parallel met zijn eigen denken, zeker toen hij op de volgende passage stuitte: ‘Wees geprezen, mijn heer, door onze zuster, moeder aarde, die ons voedt en leidt, en allerlei vruchten voortbrengt, bonte bloemen en planten.’ Het betreft een zin uit het beroemde Zonnelied (waarschijnlijk uit 1225) van Franciscus dat de gelijknamige paus als belangrijkste uitgangspunt nam voor zijn zendbrief.

Een beetje flauw van Latour is het wel dat hij niet meldt dat White, die hij zo nodig moet verbeteren, óók de leer van Franciscus opvoerde als exempel voor een nieuwe (maar in feite dus heel oude) natuurethiek en omgang met de Aarde. White verwerpt de idee dat alles in de natuur er is om de mens te dienen en hij bepleit de gelijkwaardigheid van alle schepselen – met ‘broeder mier, zuster vuur’ van Franciscus in het achterhoofd. Wat de radicale (van ‘radix’, dat wortel betekent) paus overigens eveneens doet. Die laatste geeft ook ronduit toe dat de mens een puinhoop heeft gemaakt van zijn rentmeesterschap. De mens als tuinier van God, die in Zijn opdracht de Aarde bewerkt én moet bewaren, heeft gefaald.

BESTEL HET INNIGE LANDSCHAP

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN OVER BOMEN EN BOSSEN