Het pad van de boswachter – wandelgesprekken over een droombaan – 24 wandelingen in Nederland

BESTEL HET PAD VAN DE BOSWACHTER

Inspirerende gesprekken met boswachters en 24 wandelroutes verspreid over Nederland. Voor veel mensen is het een onvervulde kinderdroom: boswachter worden. Lekker vogels kijken, alle bomen uit je hoofd leren. Maar hoe romantisch is dat beroep anno 2021 nog? Over die vraag heeft Wim Huijser het boek ‘Het pad van de boswachter’ geschreven. Hij ging met een dertigtal boswachters mee op pad.

Over boswachters bestaat de misvatting dat ze de hele dag rondstruinen in de natuur. Veel Nederlanders zouden daarom graag hun ‘gewone’ kantoorbaan inruilen voor het ultieme buitenberoep. Natuurlijk ligt de werkelijkheid genuanceerder. Boswachters hebben ook gewoon een baan met vergaderingen en papierwerk. En vanzelfsprekend heb je er een passende opleiding en ervaring voor nodig.

Ook Wim Huijser droomde er in zijn jeugd van om boswachter te worden. Het leven bracht hem echter op een ander spoor. De afgelopen jaren ging hij in heel Nederland op pad met tientallen boswachters. Onderweg sprak hij met hen over het natuurgebied waarin ze werkzaam zijn, hun favoriete flora en fauna en de realiteit van een droombaan.

24 WANDELINGEN IN NEDERLAND

  1. Leudal (L)
  2. Fort de Voorn (Gld)
  3. Carnissegrienden (Z-H)
  4. Amerongse Bos (Utr)
  5. Kennemerduinen (N-H)
  6. Westerwolde (Gr)
  7. Stippelberg (N-B)
  8. Ravenvennen (L)
  9. Kroondomein (Gld)
  10. Lemelerberg (Ov)
  11. Rottige Meente (Fr)
  12. Uffelte (Dr)
  13. Waalenburg (N-H)
  14. Natuurpark Lelystad Fl)
  15. Bethunepolder (Utr)
  16. Regulieren (Gld)
  17. Kampina (N-B)
  18. Larserbos (Fl)
  19. Schaesberg (L)
  20. Amsterdamse Bos (N-H)
  21. Vossenberg (Dr)
  22. Waterdunen (Zl)
  23. Prattenburg (Utr)
  24. Biesbosch (Z-H)

INLEIDING

Al op jonge leeftijd stond voor mij vast dat ik boswachter wilde worden. Wie mij voor het eerst over het beroep heeft verteld weet ik niet meer, maar de vonk is ongetwijfeld overgeslagen tijdens een vakantie op de Veluwe. In mijn geboorteplaats onder de rook van Rotterdam kwam ik geen boswachter tegen. Toch zal ook het Kralingse Bos, waar ik met mijn ouders ’s zomers verkoeling zocht aan het water, indertijd wel een boswachter hebben gehad. Maar voor de échte bossen, waar je de geur van naaldhout rook en waar de dennenappels voor het oprapen lagen, moest je toch verder van huis. Naar de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug of de Brabantse bossen. En dat gebeurde alleen in de zomervakanties, als ik met een verrekijker, een aantekenschrift en een vogelgidsje het bos verkende.

De eerste echte kennismaking met een boswachter zal tijdens een excursie zijn geweest. Meestal stonden die aangekondigd in de krantjes van de VVV. Wat deze boswachters — het beroep kende toen alleen nog mannen — uitstraalden was rust, autoriteit en een ongelooflijke kennis van zaken. Naarmate ik ze vaker op mijn pad tegenkwam, groeide het verlangen om ook zelf boswachter te worden. Om vast warm te lopen voor mijn droombaan richtte ik met vriendjes een natuurclubje op, werd ik lid van Natuurmonumenten en schreef ik mij in voor de zomerse natuurkampen van het IVN. Gemotiveerd en blijmoedig trokken wij — natuurvrienden — jonge berkjes uit de hei en verwijderden ‘bospest’ uit de Veluwse bossen.

Worteltrekken

Maar, zoals Willem Elsschot schreef: ‘tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren’. Toen ik op de middelbare school van de schooldecaan de gegevens kreeg van de bosbouw- en cultuurtechnische school in Arnhem, en ik daarover informatie had aangevraagd, viel de droom in duigen. Om boswachter te worden had je wiskunde in je pakket nodig. En dat was nou net waar het bij mij aan mankeerde. Iemand legde mij gekscherend uit dat dit waarschijnlijk te maken had met het noodzakelijke worteltrekken.

Ofschoon mijn levenspad een gedwongen bocht maakte, bleef het bos altijd trekken. Een jaar of tien geleden was het de Nederlandse literatuur die mij steeds nadrukkelijker op het spoor van het landschap bracht. Ik schreef erover in boeken en tijdschriften. Inmiddels was ik woonachtig in de zuidwestelijke punt van de Veluwe, waar ik bij het verkennen van mijn onderwerpen steeds vaker met boswachters te maken kreeg. Toen een jaar of drie geleden het tijdschrift Hollands Glorie mij vroeg voor de rubriek ‘De boswachter’, leek ik mijn bestemming toch te hebben gevonden. Sindsdien trek ik elke twee maanden met een boswachter eropuit, het liefst in een deel van Nederland dat ik nauwelijks ken. Tijdens deze wandelgesprekken praat ik met hen over de ontwikkelingen in hun natuurgebied en over het pad dat ze hebben afgelegd om hun droombaan te verwezenlijken.

In het vroege voorjaar van 2021, toen mensen vanwege corona meer dan ooit uit wandelen gingen, de druk op veel natuurgebieden enorm toenam en boswachters vaker werden geconfronteerd met de keerzijde van hun mooie vak, besloot ik een stap sneller te gaan lopen en met nog meer boswachters uit wandelen te gaan. Het resultaat hebt u in handen: Het pad van de boswachter. Wandelgesprekken over een droombaan.

Ultiem buitenberoep

Droombanen liggen niet voor het oprapen. En dat dromen vaak ook bedrog zijn, is in allerlei varianten verwoord en bezongen. In elk geval gaan ze vaak uit van veronderstellingen die niet aan de werkelijkheid getoetst zijn. Ze vormen vaak de tegenpool van het werk dat je doet. En lang niet altijd passen ze bij je vaardigheden, eigenschappen en talenten. Wel is het zo dat de gedachte aan een droombaan mensen vaak nieuwe energie geeft. Met name managers in hun midlife, die genoeg hebben van hectiek, targets en kantoortuinen, sturen in groten getale open sollicitaties naar de grote terreinbeheerders, in de hoop kans te maken op het ultieme buitenberoep. Ook wordt er massaal op de spaarzame nieuwe vacatures gereageerd. Vaak echter niet gehinderd door kennis van wat het vak boswachter echt inhoudt.

Het leven van boswachters wordt meestal te idyllisch voorgesteld. Nog altijd is het zo dat men denkt dat ze enkel rondstruinen door de natuur om dode bomen en wild te spotten. Dat het ook gewoon een baan met computer- en papierwerk is, dringt vaak niet door. Staatsbosbeheer krijgt veel reacties van ‘vreemde eenden in de bijt’, bevestigt Riena Tienkamp, provinciehoofd Noord-Holland. De helft van de sollicitatiebrieven komt van mensen die geen opleiding hebben gedaan op dit gebied en ook geen ervaring hebben met natuurbeheer. Ze komen regelmatig uit heel andere sectoren zoals de ICT. Maar soms gebruikt Staatsbosbeheer het stereotype en romantische beeld in haar eigen personeelswerving, zoals recent voor een boswachtersfunctie in de Hoeksche Waard.

‘We zien het helemaal voor ons: met een verrekijker om je nek en kaplaarzen aan ploeter je door de polder om buizerds te tellen en omgewaaide bomen in kaart te brengen.’ Maar, zo vervolgt de advertentie: ‘Als boswachter moet je namelijk ook commerciële kansen ruiken, contracten opstellen en je aan het jaarplan houden. En als een bezoeker niet lief is voor de natuur, moet je hem bij de kladden grijpen en sommeren daarmee op te houden.’ Ook is het zo dat wie eenmaal een functie heeft bij Staatsbosbeheer daar meestal heel lang werkzaam blijft. Een dienstverband van 30 of 40 jaar was de afgelopen decennia geen uitzondering. De verwachting is ook dat de komende jaren meer jonge boswachters nodig zijn, want het beroep is momenteel flink onderhevig aan vergrijzing. Bij Staatsbosbeheer zijn veel van de huidige medewerkers inmiddels tussen 60 en 65 jaar oud.

Groenjassen

Toch heeft niet iedereen een positief beeld bij de hedendaagse boswachter. In zijn recente boek Kerken van goud, dominees van hout (2021) is bosbewoner en vogelonderzoeker Rob Bijlsma bepaald niet te spreken over de opstelling en kennis van natuurbeheerders in Nederland. Zij zouden juist de reden zijn waarom er zoveel bossen worden vernietigd en vogelsoorten verdwijnen. ‘De achteloosheid en minachting waarmee de huidige beheerder bestaande leefgebieden met de erbij behorende planten en dieren naar de knoppen helpt, zijn ronduit shockerend,’ schrijft hij. Curieus is het onderzoek dat hij uitvoerde naar de BMI van de boswachter. Het betreft een term die door ganzenonderzoekers is bedacht als maat voor conditie. Er wordt daarbij vooral gekeken naar de dikte van de buik van volgevreten ganzen voordat ze naar hun broedgebieden vliegen.

Op een vergelijkbare manier nam Bijlsma waar dat ‘de groene brigade’ van boswachters steeds dikker is geworden. Hij zette zijn gegevens zelfs uit in een grafiek. Dat heeft volgens hem vooral te maken met de afstand tot hun auto. ‘De grootste afstand tussen een boswachter en zijn auto was 260 meter,’ zo constateerde de onderzoeker in een periode van 2 jaar en 62 ontmoetingen met een ‘groenjas’. Bijlsma heeft kortom voor de huidige generatie natuurbeheerders weinig goede woorden over. De meesten beticht hij zelfs van onkunde en leugenachtige praatjes die indruisen tegen wetenschappelijke kennis.

Nieuwe generatie

Inderdaad klagen nogal wat boswachters over de vele autokilometers die ze moeten maken en het feit dat ze steeds langer aan bureau en computer gekluisterd zitten. Drie jonge boswachters in spe, die begin 2021 door middel van een stage bezig waren het vak bij Het Zuid-Hollands Landschap in de praktijk te leren, uitten zich daarentegen zeer enthousiast over hun aanstaande beroep. Volgens Stefan Poot, regiobeheerder Kuststreek, gaan ook in Zuid-Holland de komende 10 jaar verschillende boswachters met pensioen. ‘Sinds enkele jaren is er daarom budget vrijgemaakt om boswachters op te leiden. Zo hopen we in de toekomst een nieuwe generatie boswachters te hebben die al goed zijn ingewerkt in de praktijk, die wij goed kennen én die hart hebben voor de Zuid-Hollandse natuur.’

Voor de 29-jarige Jasper de Lepper uit Den Haag was het de reden om na een baan als sportinstructeur de overstap te maken naar het boswachtersvak. Via de Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL)-opleiding in Velp, solliciteerde hij bij Het Zuid-Hollands Landschap, waar hij aan de slag ging in de regio Kuststreek. Ook de 25-jarige Siebe van Rijn uit Berkenwoude bevestigt dat het zijn droombaan is. ‘Er is geen dag dat ik met tegenzin aan het werk ga.’ Na een studie rechten bleek het kantoorleven hem niet te trekken. Toen hij een advertentie zag staan voor leerling-boswachter solliciteerde hij meteen, ook al kon hij op dat moment naar eigen zeggen nog geen drie plantensoorten van elkaar onderscheiden.

Opleiding boswachter

Omdat er sinds de jaren 1970 wel wat veranderd is aan de hbo-opleiding tot boswachter, ging ik daarover in gesprek met John Raggers, manager opleidingen bij Hogeschool Van Hall Larenstein in Velp, die bachelor- en masteropleidingen biedt. Op hetzelfde landgoed is binnen Yuverta Opleidingen ook de mbo-opleiding Bos- en Natuurbeheer gevestigd. Leerlingen die niveau 1 tot en met 4 hebben afgelegd op het mbo kunnen eventueel doorstromen naar het hbo. Van Hall Larenstein leidt op tot en met niveau 6. Daarna bestaat er nog de mogelijkheid om universitair verder te studeren op niveau 7, om uiteindelijk nog te kunnen promoveren naar niveau 8.

Terwijl het begrip boswachter vroeger voornamelijk voor mbo-functies werd gebruikt, is de benaming nu ook populair op hbo-niveau. Wat vroeger nog ‘beheerteammedewerker ecologie’ heette, is tegenwoordig vaak een ‘boswachter ecologie’.

‘Er zijn legio studenten die binnenkomen met de gedachte dat boswachter een echte buitenfunctie is,’ zegt John Raggers als we een stil plekje hebben gezocht in het futuristische gebouw van Van Hall Larenstein. ‘Sommigen komen al gauw tot de conclusie dat je op hbo-niveau veel meer kantoorwerk hebt dan bij een mbo-functie. Als we hier in het eerste jaar studenten zien die beter op hun plek zijn in een uitvoerende buitenfunctie, proberen we hen naar Yuverta te begeleiden. Daar is een goede afstemming tussen.’

Natuurlijk is het niet zo dat hbo-studenten helemaal niet buiten komen. Een gedeelte van de opleiding vindt ook buiten plaats. De ecoloog is vooral in het voorjaar en ’s zomers buiten. Het analysewerk bewaart hij voor binnen in de wintermaanden.

Wat de functie van boswachter precies inhoudt heeft volgens John veel te maken met de doelstelling van de organisatie waar hij werkzaam is. ‘Staatsbosbeheer heeft een multifunctionele doelstelling waarbij ook aan houtproductie wordt gedaan. Natuurmonumenten kijkt veel meer naar natuur, recreatie en cultuurhistorie. Maar het heeft ook met de locatie te maken. In Oost-Nederland zijn grote oppervlakten natuur en is het minder druk bevolkt. In het westen is de complexiteit van het beheer groter. Daar gaat het steeds meer om communicatie. Je moet daar goed met mensen kunnen omgaan. Als je daar niet goed in bent, kun je het wel vergeten.

In de afgelopen decennia is het takenpakket van de boswachter ook behoorlijk veranderd. Je bent een vertegenwoordiger van de centrale organisatie, maar je moet ook lokaal heel actief zijn en goede contacten met veel verschillende partijen onderhouden.’ Het zijn disciplines waar de oudere boswachters niet mee zijn opgegroeid. Daarnaast is het vak behoorlijk kennisintensief en vraagt het een flinke portie bosbouw- en vegetatiekunde.

Kennis en vaardigheden

Ook John Raggers ziet dat de komende jaren veel oudere boswachters zullen uitstromen, ook omdat in de periode dat Henk Bleker staatssecretaris was op Economische Zaken, Landbouw en Innovatie veel medewerkers niet werden vervangen. ‘Er moest daardoor steeds extensiever worden beheerd. Maar nu gaan veel medewerkers met pensioen en worden er meer jongere boswachters gevraagd. Daarnaast is ook de interesse voor de bos- en beheerstudie sterk toegenomen, helemaal in de coronatijd.’

Wat veel natuurorganisaties vrezen is een kennisdrain. Die kan alleen worden voorkomen door tijdig erop te anticiperen. ‘Een tijd terug werd er heel erg gelet op vaardigheden en houding. Er werden toen veel mensen aangenomen die niet uit Velp kwamen, zoals juristen en mensen uit het verzekeringsvak, die binnen de organisaties verder werden getraind. Nu wordt er weer veel meer kennis gevraagd. De grote organisaties willen weer studenten die grondig zijn geschoold in ecologie.

‘De beheerder of boswachter op hbo-niveau was tot voor kort iemand die heel veel met plannen maken bezig was,’ erkent John. ‘Je zag nog wel eens dat het werk van de plannenmaker in de dagelijkse praktijk niet goed aansloot bij dat van de uitvoerder. Maar nu gaat het steeds meer om het aansturen van werknemers. Dan moet je wel weten wat die doen. Praktijkkennis is daarom zeer belangrijk.’

Door de groeiende aandacht voor natuur in de maatschappij en het feit dat het belang van bos steeds meer wordt ingezien, neemt het studentenaantal in Velp toe, ook het aantal studenten in deeltijd. Volgens John komt er steeds meer druk op jongeren om de gaten op te vullen. ‘Dit is geen sector waarin je echt rijk wordt. Wel zie je veel overstappers die in hun leven iets betekenisvols willen doen. Vaak schrikken zij van de terugval in salaris, want dat haalt het niet bij dat van bijvoorbeeld een ICT’er. Uiteindelijk hopen ze dat het wel mee zal vallen. En daar staat natuurlijk tegenover dat ze in een wereld kunnen gaan werken die ze als veel prettiger ervaren.’

Voldoening

Dat mag dan zo zijn, maar alles heeft een schaduwkant. Uit de tientallen gesprekken die ik in het afgelopen jaar met boswachters heb gevoerd, kwamen we ook steeds uit bij het aspect van toezicht en handhaving. Met name boswachters die tegelijk groene boa (bijzonder opsporingsambtenaar) zijn ervaren steeds vaker stress door publiek dat weigert zich aan de regels te houden. Alleen al het aantal mensen dat willens en wetens hun honden los laat lopen in gebieden waar dat verboden is, leidt tot veel frustratie. Temeer omdat waarschuwen en bekeuren veel mensen niet lijkt te deren. In veel natuurgebieden komen daar de problemen bij van het stropen, vuil storten, mountainbiken op verboden paden en illegaal feestvieren. Een ding is zeker: de coronatijd heeft daar geen goed aan gedaan.

En toch waren vrijwel alle boswachters die ik sprak het erover eens dat ze het mooiste beroep hebben dat denkbaar is. Bij bijna iedereen is de liefde voor de natuur iets wat ze al van kinds af aan met zich meedragen en wat ze zelf graag weer aan anderen overdragen. Zoals de jonge boswachter Abe van ’t Wout het mij uitlegde: ‘Daar ligt de sleutel. Je natuurbeleving wordt heel sterk bepaald door de kennis die je hebt. De liefde voor de natuur kan daarom niet vroeg genoeg worden aangewakkerd.’ Zijn collega Jerome van Abbevé op Texel bevestigt dat. ‘Niet iedereen hoeft natuurbeschermer te worden, als je het verschil maar ervaart tussen een weiland met alleen knalgroen gras en een weiland met bloemen en vogels. We zouden meer voldoening moeten halen uit de natuur die we hebben.’

Genoeg verteld. Tijd om op pad te gaan!

OPLEIDING TOT BOSWACHTER

Bij de opleiding Bos- en Natuurbeheer op Hogeschool Van Hall Larenstein in Velp leren studenten over beleven, beschermen en benutten van natuur op een duurzame manier. De vierjarige studie kent een nationale en een internationale variant. Zo kunnen studenten zich specialiseren op het gebied van ecologie, beheer, sociale aspecten (mens en natuur) of rentmeesterij. Studenten met een internationale belangstelling kiezen voor tropical forestry of international timber trade.

In de opleiding komen actuele vraagstukken aan de orde die spelen rond de natuur nu en in de toekomst. Hoe maak je het mogelijk om beheer van natuur en landschap duurzaam te bekostigen? Hoe bescherm je de zeldzame flora en fauna van het tropisch regenwoud terwijl de lokale bevolking ook genoeg inkomsten houdt? Wat kun je in Nederland doen om de achteruitgang van soorten te stoppen? Hoe gebruik je de schaarse buitenruimte optimaal, welke functies kun je combineren? Hoe krijg je mensen de natuur in zodat de zorgkosten dalen? Bos- en natuurbeheerders van Hogeschool Van Hall Larenstein leveren hun bijdrage aan deze thema’s.

De opleiding begint met kennis van het Nederlandse landschap, landgoederenbeheer en basisvakken als bodemkunde, milieukunde en wiskunde. In het tweede jaar leren studenten gebieds- en beheerplannen voor een bos en natuurgebied te maken. Maar ook is er aandacht voor inventariseren en inrichtingsvraagstukken, evenals voor goed ondernemerschap. De laatste twee studiejaren zijn voor de specialisaties. In de leerboswachterij, die in Velp gedeeld wordt met Yuverta en Wageningen University & Research, werken studenten buiten in de praktijk aan beheer- en exploitatieplannen voor bossen. Daarbij moeten wel degelijk de handen uit de mouwen worden gestoken, bijvoorbeeld voor het maken van bodemprofielen.

1 DOOR HET LEUDAL LANGS LELIETJES VAN DALEN

Het Leudal, gelegen aan de westkant van de Maas tussen de Midden-Limburgse dorpen Haelen, Heythuysen en Roggel, is vooral geliefd bij fietsers en wandelaars. Wie niet weet dat het bestaat, rijdt er via de N273 al gauw aan voorbij. Maar wie de moeite neemt bij Neer rechtsaf te slaan komt na het passeren van de aspergevelden in een afwisselend landschap terecht, dat grotendeels begroeid is met bos. In de loop van de tijd zijn in het gebied van 900 ha verschillende beekdalen zo diep uitgesleten dat ze hier en daar op ravijnen lijken. Hier stromen de Leubeek (zoals dit deel van de Tungelroyse Beek ook wordt genoemd) en de Zelsterbeek, die tussen Nunhem en Neer samenvloeien tot de Neerbeek. Een paar honderd meter verderop loopt ook de Haelense Beek. Door de hoogteverschillen stroomt het water er snel. Tegelijk dragen de metershoge zandduinen bij aan de flinke hoogteverschillen. Langs de oevers bloeit in het voorjaar een tapijt van bosanemonen, dalkruid en lelietjes-van-dalen.

Beken

Ik heb al vroeg afgesproken met boswachter Piet Zegers van Staatsbosbeheer die deze omgeving al een jaar of twintig tot zijn werkgebied mag rekenen. Zelf is hij geboren in de Randstad; via Friesland — en met name het Waddengebied waar hij jarenlang werkte — kwam hij uiteindelijk naar Midden-Limburg. Als boswachter werd hij in de eerste plaats aangesteld in De Groote Peel, een kilometer of twintig verderop, maar het aantrekkelijke Leudal kreeg hij erbij cadeau. Hoewel nooit Limburger geworden, is hij inmiddels wel vergroeid geraakt met zijn directe omgeving. Met name de beekdalen en de Leumolen hebben zijn hart gestolen.

Aan het begin van Lange Pad laat Piet op een plattegrond zien hoe de beken precies stromen. ‘Een van de mooiste stukken natuur ligt hier aan het begin van de wandelroute. Dan kijk je vanaf dat hoge slingerpaadje op velden vol speenkruid en bosanemonen langs de beek. Als het enige tijd geregend heeft kan het er flink nat zijn, maar vandaag zullen we daar geen last van hebben.’

Piet schetst in grote lijnen de geschiedenis van de omgeving. ‘De meeste beken op de Midden-Limburgse zandgrond zijn in de loop van de twintigste eeuw gekanaliseerd om de afwatering voor de landbouw te verbeteren. Met name werkverschaffing in de jaren 1930 zorgde voor goedkope arbeidskrachten waardoor de ene na de andere beek werd aangepakt. Zo stond aanvankelijk ook de Leubeek met zijn zijtakken op de nominatie om te worden rechtgetrokken. Gelukkig kwamen verschillende natuurbeschermers daartegen in het geweer.’ Het was met name dr. Jac. P. Thijsse die het nadrukkelijke advies gaf om zowel de Leubeek als de Zelsterbeek intact te laten. Hij beschouwde het bosgebied als behorend tot ‘de beste dingen van Nederland’

Meanders

‘We mogen Thijsse nog altijd dankbaar zijn voor zijn inspanning,’ stelt Piet. ‘Al bleek later ook de Leubeek niet helemaal aan kanalisering te kunnen ontkomen. Gelukkig kon het unieke middendeel behouden blijven. De laatste 10 jaar is een belangrijk stuk van de rechtgetrokken beekloop weer in ere hersteld en zijn oude meanders weer aangesloten.’ Ook bovenstrooms worden diverse beektrajecten hersteld. Bij de verschillende molens zijn ook nieuwe vispassages aangelegd.

‘Wat het gebied daarbij zo bijzonder maakt,’ vervolgt de boswachter, ‘zijn de goed bewaarde resten van het middeleeuwse kloosterlandschap. Zo is nabij het bezoekerscentrum nog de ruïne van een van de kloostermolens te vinden. De bedoeling is dat de muren binnenkort worden gerestaureerd, zodat er weer een waterrad in kan komen te hangen. Daarmee zal energie worden opgewekt voor omliggende gebouwen.

Wat maakt het Leudal voor hem als boswachter nu zo bijzonder? ‘Stromend water leeft!’ antwoordt hij met overtuiging. ‘Fietsen door het Leudal is mooi, maar om de schoonheid van het gebied echt te ervaren moet je afstappen en gaan wandelen. Anders mis je de prachtige smalle en holle wegen die alleen voor wandelaars toegankelijk zijn.’ We staan stil bij een bruggetje over de Zelsterbeek. Piet wijst ons op het grote aantal bospaden dat precies op dit punt samenkomt. Voordat de brug er was, was dit een zogenaamde ‘voorde’ (doorwaadbare plaats). Aan het kruispunt van de paden is goed te zien dat deze plek eeuwenlang gebruikt is om de beek over te steken.

Steile zandoevers

Behalve het gevarieerde natuurschoon van loof- en naaldbomen, heide en droge graslanden kent het Leudal ook een enorm gevarieerde fauna. Zo bivakkeren er vossen, dassen, marterachtigen en reeën en zwerft er in de omgeving een groep wilde zwijnen rond. Onder de vogels in de beekdalen bevinden zich minder alledaagse soorten als de zwarte en groene specht, de goudvink, de grote gele kwikstaart, de sperwer en de boomvalk. De ijsvogel is een bewoner die veel bezoekers enorm aanspreekt.

Piet wijst ons op plaatsen langs de steile zandoevers en visrijke beek die een ideaal leefgebied vormen: ‘De kans om een ijsvogel waar te nemen is vele malen groter dan dat je oog in oog komt te staan met de bever. Toch zijn daarvan een jaar of tien geleden twee paren uitgezet om de natuurlijke dynamiek van de beek te versterken. Hoe groot de populatie nu precies is weten we niet, maar we vermoeden tussen de tien en vijftien exemplaren.’

Dieper in de beekdalen treffen we bijzondere vegetatie aan: goudveil, dotterbloem en waterviolier. In poelen en moerasjes groeien slangenwortel, elzenzegge, stijve zegge, gagelstruweel en adderwortel. Op andere plekken in het beekdal bloeien in het voorjaar de slanke sleutelbloem, bosanemoon, het dalkruid en lelietje-van-dalen. Het maakt het Leudal tot een kleurrijk gebied.

Groaveberg

Terwijl we net gewend zijn aan de hoogteverschillen in het landschap, wijst Piet ons op een steile heuvel rechts van het pad. ‘Dit noemen ze hier de Groaveberg,’ zegt hij, ‘ik zal boven wel vertellen waarom.’ We beklimmen de uitgehouwen treden in de flank van de berg. Bovenop is de grond weer vlak. De plek komt voor in verschillende sagen en legendes die in de omgeving de ronde doen. Zo zou het een beruchte plaats zijn waar zich ooit heksen vertoonden. De vraag is welke van de uiteenlopende versies het meest betrouwbaar is.

Een aansprekend verhaal is dat van de gravin uit het nabijgelegen plaatsje Roggel, die bij de bevolking nogal in kwaad daglicht stond. ‘Ze maakte met haar boze oog de kinderen ziek en als ze koeien of schapen aaide, werden deze nooit meer drachtig. De gravin werd dan ook als een heks beschouwd. Toen ze stierf mocht ze niet op het kerkhof begraven worden. Daarom heeft men haar begraven in het Leudal in de zogenaamde heksenkelder. Alle boeren in de omgeving werden opgeroepen kruiwagens zand te brengen. Haar graf werd met zo’n dikke laag aarde bedekt, dat haar geest er niet meer uit kon. Zo ontstond uiteindelijk de Groavinneberg, dat later verbasterde tot Groaveberg.’

Een mooi verhaal, maar Piet Zegers kijkt er zelf wat sceptisch bij. ‘Er zijn ook meer betrouwbare verklaringen. Zo is het aannemelijker dat hier sprake is van een zogenaamde motte, een kunstmatig opgeworpen heuvel waarop meestal een mottekasteel werd gebouwd. Alleen zijn van dat laatste hier nooit resten gevonden.’

Een stukje verderop staan we boven aan de steile zandoever van de Litsberg. De plek doet idyllisch en bijna Frans aan. Al heel lang komen mensen naar deze plek om ’s zomers verkoeling te zoeken in de beek. Door erosie en menselijk handelen is het zand bloot komen te liggen. ‘Dit is echt cultuurlandschap geworden,’ zegt Piet Zegers. ‘Als de beekoever niet meer betreden wordt, zou deze weer vrij snel begroeid zijn. Over wat het mooiste is, kun je heel lang discussiëren. Het is nu in elk geval een plek waar mensen graag vertoeven.’

PrachtPlek

Het pad brengt ons uiteindelijk bij de Leumolen. Het ruisen van water is al van enige afstand hoorbaar. Ook deze molen maakte vanaf 1701 deel uit van het Elisabethklooster, evenals de aangrenzende boerderij en de graslanden. Het houten beeldje van de heilige Ursula dat in een nis in de voorgevel staat, is daarvan nog altijd het bewijs. We kijken in alle rust om ons heen en nemen de omgeving in ons op.

Piet Zegers heeft zich in 2013 enorm ingezet voor de uitverkiezing van de Leumolen als ‘PrachtPlek van Nederland’. ‘Dat de molen in de streek bekend was, wisten we wel maar dat de bewoners zich zo verbonden ermee voelen, had ik niet verwacht.’ Voor hem is de molen nog altijd een bijzondere plek. Zodra hij terugkomt van vakantie moet hij altijd even kijken of de molen er nog staat. De waarde zit vooral in de combinatie van de rijke natuur en de cultuurhistorie.

Bron: ‘Het pad van de boswachter – wandelgesprekken over een droombaan’ door Wim Huijser

BESTEL HET PAD VAN DE BOSWACHTER

LEES MEER OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN OVER BOMEN, BOSSEN EN LANDSCHAPPEN