In een van de beroemdste Griekse mythen verraadt Ariadne haar vader, koning Minos, door Theseus te helpen de Minotaurus te verslaan. Theseus op zijn beurt verraadt Ariadne. Dit is haar verhaal, herverteld door Jennifer Saint.
Als prinses van Kreta en dochter van de machtige koning Minos, groeit Ariadne op met het angstaanjagende geluid van het schrapende hoefgetrappel van de Minotaurus, die in het labyrint onder het gouden paleis van Knossos gevangen wordt gehouden. De Minotaurus – half mens, half stier en broer van Ariadne en haar zus Phaedra – eist elk jaar bloed.
Wanneer Theseus, prins van Athene, op Kreta arriveert als offer aan het monster, wordt Ariadne verliefd op hem. Als ze Theseus wil helpen om de Minotaurus te doden, zal Ariadne haar familie en haar land moeten verraden. En Ariadne weet maar al te goed dat in een wereld die wordt geregeerd door grillige goden, het trekken van hun aandacht je duur kan komen te staan.
Ariadne heeft al te veel verhalen gehoord over vrouwen die zijn gestraft voor de daden van mannen – zij is vastbesloten haar eigen lot te bepalen. Maar zal haar beslissing om Theseus te helpen haar verzekeren van zijn liefde? Of zal Theseus haar gebruiken voor zijn eigen ambities?
PROLOOG
Laat me je het verhaal vertellen van een rechtschapen man.
De rechtschapen man uit het verhaal is koning Minos van Kreta, die het plan opvatte om oorlog te voeren tegen Athene. Zijn oorlog was een vergelding voor de dood van zijn zoon, Androgeos. Die machtige atleet had triomfantelijk gezegevierd tijdens de Panathenaia, maar werd door een dolle stier op een eenzame Atheense heuvel aan stukken gescheurd. Minos achtte Athene verantwoordelijk voor het verlies van zijn triomferende zoon en dorstte naar een bloedige straf voor hun falen om de jongen te beschermen tegen het woeste beest.
Toen Minos zijn toorn op de Atheners ging botvieren, vernietigde hij onderweg het koninkrijk Megara om zijn kracht te tonen. De koning van Megara, Nisus, stond algemeen bekend om zijn onoverwinnelijkheid, maar zijn reputatie was geen partij voor de machtige Minos, die de purperrode haarlok afsneed waar Nisus’ macht van afhing. Beroofd van die bloedkleurige lok werd de onfortuinlijke man gedood door de zegevierende Minos.
Hoe had hij geweten dat hij Nisus’ haar moest afsnijden? Minos vertelde me vrolijk hoe de dochter van de koning, de mooie prinses Scylla, hevig en hopeloos verliefd op hem was geworden. Terwijl ze haar zoete beloften in zijn ontvankelijke oor fluisterde en hem vertelde dat ze graag haar thuis en haar familie zou opgeven in ruil voor zijn liefde, liet ze zich ontglippen wat de sleutel was tot haar vaders ondergang.
Natuurlijk walgde Minos, terecht, van haar gebrek aan dochterlijke toewijding en zodra het koninkrijk was gevallen door de bloederige aanval van zijn bijl, bond hij het smoorverliefde meisje aan de achterkant van zijn boot en sleurde haar devoot naar haar waterige graf terwijl ze gilde en haar tedere vertrouwen in de liefde beweende. Ze had haar vader en haar koninkrijk verraden, vertelde hij me, nog nagloeiend van de overwinningsroes, bij zijn terugkeer na het verslaan van Athene. En wat zou mijn vader, koning Minos van Kreta, nu met een onbetrouwbare dochter aan moeten?
DE BOVENSTAANDE AFBEELDING KOMT UIT ZIEN DAT BLIJFT
HOOFDSTUK 1
Ik ben Ariadne, prinses van Kreta, al brengt mijn verhaal ons heel ver weg van de rotsachtige kust van mijn thuis. Mijn vader, Minos, vertelde me graag dat verhaal over zijn onbetwistbaar deugdzame gedrag, dat hem heel wat had opgeleverd: Megara, de onderwerping van Athene en de kans om een schitterend voorbeeld te tonen van zijn onberispelijke oordeel.
Volgens de geruchten was Scylla op het moment dat ze verdronk veranderd in een zeevogel. Dat bood bij lange na geen verlichting voor haar gruwelijke lot, want ze werd onmiddellijk opgezadeld met een eindeloze achtervolging door een purpergestreepte adelaar die zon op eeuwige wraak. Ik kon heel goed geloven dat dat waar was, want de goden hielden wel van een langdurig schouwspel vol pijn.
Maar als ik aan Scylla dacht, dacht ik aan het dwaze en o, zo menselijke meisje dat naar adem snakte tussen het schuim van de golven die in het kielzog van mijn vaders boot kolkten. Ik zag haar in het woelige water omlaag worden getrokken, niet alleen door de ijzeren kettingen waarmee mijn vader haar had vastgebonden, maar ook door de vreselijke waarheid dat ze alles wat ze kende had opgeofferd voor een liefde die zo vluchtig en vergankelijk was als de regenbogen die door het opspattende zeewater heen glinsterden. Mijn vaders bloedige beproevingen waren niet beperkt tot Scylla of Nisus, dat weet ik. Hij eiste van Athene een afschuwelijke prijs voor vrede.
Zeus, de almachtige en meedogenloze heerser van de goden, hield van krachtige stervelingen en gunde zijn lievelingetje Minos het pleziertje van een verschrikkelijke plaag die door Athene woedde in een storm van ziekte, foltering, dood en rouw. Er moet heel wat gejammer hebben geklonken toen moeders zagen hoe hun kinderen voor hun ogen ziek werden en stierven, soldaten over het slagveld strompelden en de machtige stad – die merkte dat ze, net als alle andere steden, slechts sterk werd door zwak, menselijk vlees – weg begon te zakken onder de opgestapelde lijken van de plaag die mijn vader had gebracht. Ze hadden geen andere keus dan aan zijn eisen te voldoen.
Toch verlangde Minos geen rijkdom of macht. Hij wilde een offer: zeven Atheense jonge mannen en zeven Atheense maagden die elk jaar over de golven naar Kreta gebracht moesten worden om de eetlust te bevredigen van het wangedrocht waardoor mijn familie door schande vernietigd dreigde te worden, maar dat ons uiteindelijk tot legendarische hoogte liet stijgen. Het schepsel wiens gebrul de vloeren van ons paleis deed schokken en sidderen als de tijd voor zijn jaarlijkse voederbeurt naderde, hoewel hij ver onder de grond begraven was, in het midden van een schemerlabyrint dat zo duizelingwekkend was dat niemand die er binnenging ooit nog de weg terug kon vinden naar het daglicht..
Een labyrint waarvan alleen ik de sleutel had. Een labyrint waarin iets was ondergebracht wat tegelijk Minos’ grootste vernedering en zijn grootste troef was. Mijn broer, de Minotaurus.
Als kind vond ik de bochten en wentelingen van het paleis in Knossos eindeloos fascinerend. Ik zwierde door de verbijsterende hoeveelheid kamers en liet mijn hand over de gladde, rode muren glijden terwijl ik door kronkelende gangen dwaalde. Mijn vingers volgden de omtrek van de labrys – de dubbele bijl die in elke steen gegraveerd stond. Later leerde ik dat de labrys voor Minos de kracht van Zeus vertegenwoordigde, die hij gebruikte om de donder aan te roepen – een machtig vertoon van dominantie. Ik vond het, terwijl ik door het doolhof van mijn huis rende, op een vlinder lijken. En ik stelde me de vlinder voor toen ik vanuit de schemerige cocon van de binnenkant van het paleis opdook op de schitterende vlakte van de zonovergoten binnenplaats. In het midden glansde een enorme, glanzende cirkel en daar bracht ik de gelukkigste dagen van mijn jeugd door. Ik spon en ik weefde een duizelende dans, ik maakte een onzichtbaar tapijt met mijn voeten op de dansvloer: een uit hout gesneden wonder, een voortreffelijke prestatie van de vermaarde ambachtsman Daedalus. Hoewel dit natuurlijk niet zijn beroemdste creatie was.
Ik had gezien hoe hij de dansvloer maakte: een gretig meisje dat ongeduldig om hem heen hing tot hij klaar was, zonder te beseffen dat ik keek naar het werk van een uitvinder wiens roem door heel Griekenland weerklonk. Misschien zelfs in de wereld daar voorbij, hoewel ik daar maar weinig vanaf wist – eigenlijk wist ik maar heel weinig van wat er achter onze paleismuur lag.
Hoewel er sindsdien meer dan tien jaar zijn verstreken, zie ik, als ik aan Daedalus denk, een jonge man vol energie en met het vuur van creativiteit. Terwijl ik hem zag werken, vertelde hij me dat hij zijn ambacht reizend van plaats naar plaats had geleerd, tot zijn buitengewone vaardigheden de blik van mijn vader hadden getrokken, die het hem de moeite waard maakte om op één plek te blijven. Daedalus was overal geweest, leek het wel, en ik hing aan zijn lippen toen hij de verzengende, zanderige woestijnen van Egypte en de onmogelijk verre koninkrijken Illyrië en Nubië beschreef. Ik kon de schepen weg zien zeilen vanaf de kust van Kreta, met hun masten en zeilen die waren gebouwd onder Daedalus’ vaardige supervisie, maar ik kon me alleen maar voorstellen hoe het voelde om de oceaan over te steken aan boord van een ervan, en de planken onder mijn voeten te voelen kraken terwijl de golven klotsten en tegen de zijkanten beukten.
Ons paleis stond vol met Daedalus’ creaties. Zijn beeldhouwwerken leken zo vol van leven dat ze met een ketting aan de muren waren vastgemaakt voor het geval ze er op eigen houtje vandoor zouden gaan. Zijn schitterende strengen van ranke, gouden kettinkjes glommen om mijn moeders hals en polsen. Op een dag gaf hij me, na het zien van mijn begerige blik, een klein gouden hangertje voor mezelf: twee bij- en, ineengestrengeld rondom een stukje honingraat. Het glinsterde in het zonlicht, zo rijk en glanzend dat ik dacht dat de piepkleine honingdruppeltjes in de hitte zouden smelten en wegglijden.
‘Voor jou, Ariadne.’ Hij sprak altijd serieus tegen me, wat ik fijn vond.
Ik voelde me geen lastig kind, geen dochter die nooit het bevel zou voeren over een scheepsvloot of een koninkrijk zou veroveren en dus niet erg bruikbaar of interessant was voor Minos. Als Daedalus me alleen maar een plezier deed, kwam ik dat nooit te weten, want ik had altijd het gevoel dat we als twee gelijken spraken.
Ik nam de hanger overrompeld aan, liet hem door mijn vingers glijden en verwonderde me over de schoonheid ervan. ‘Waarom bijen?’ vroeg ik. Hij hield zijn handpalmen omhoog en haalde met een glimlach zijn schouders op. ‘Waarom niet?’ vroeg hij. ‘Bijen zijn geliefd bij alle goden. Het waren bijen die Zeus, toen hij klein was, honing voerden in zijn verborgen grot, terwijl hij sterk genoeg werd om de machtige Titanen ten val te brengen. Bijen produceren de honing die Dionysos met zijn wijn vermengt om hem zoeter en onweerstaanbaar te maken. Sterker nog, er wordt gezegd dat zelfs de monsterlijke Kerberos, die de onderwereld bewaakt, getemd kan worden met honingtaart! Als je deze hanger om je hals draagt, kun je iedereen vermurwen.’
Ik hoefde niet te vragen wie ik zou moeten vermurwen. Heel Kreta was onderworpen aan Minos’ onverbiddelijke oordeel. Ik wist dat er meer voor nodig was dan de machtigste bijenzwerm om hem ook maar een centimeter te doen wijken, maar toch was ik verrukt over het geschenk en ik droeg het altijd. Het glansde trots om mijn hals toen we Daedalus’ bruiloft bijwoonden, een geweldig feestmaal dat georganiseerd werd door mijn vader, die zeer verheugd was dat Daedalus een verbintenis aanging met een dochter van Kreta. Weer iets wat hem daar hield, zodat Minos kon opscheppen over zijn verheven uitvinder.
Hoewel zijn vrouw stierf toen ze na een jaar huwelijk van hun zoon beviel, vond Daedalus troost bij baby Icarus en ik vond het heerlijk om hem rond te zien lopen met het kind in zijn armen, terwijl hij het onwetende jongetje de bloemen, de vogels en de vele wonderen van het paleis liet zien. Mijn jongere zus, Phaedra, hobbelde in vervoering achter hem aan en toen ik het beu werd om haar weg te loodsen bij elk gevaar dat ze maar kon vinden, liet ik hen allebei bij Daedalus en sloop terug naar de grote cirkel van mijn dansvloer.
Heel in het begin danste mijn moeder, Pasiphaë, met me; sterker nog, zij had het me geleerd. Geen formele, vaste passenpatronen; ze schonk me juist de gave om vloeiende, grillige vormen van gekke, chaotische bewegingen te maken. Ik keek hoe ze zich in de muziek wierp en die transformeerde tot een gracieuze warboel, en ik volgde haar voorbeeld. Ze maakte er een spelletje van, riep sterrenbeelden die ik dan met mijn voeten op de vloer moest vormen, formaties van sterren waar ze verhalen en dansen omheen weefde. ‘Orion!’ zei ze dan, en ik hopte verwoed van de ene plek naar de andere, waarbij ik me de lichtpuntjes voorstelde die de vervloekte jager in de lucht maakte. ‘Artemis heeft hem daar gezet zodat ze elke nacht naar hem kon kijken,’ vertelde ze me vertrouwelijk toen we samen neerploften om op adem te komen.
‘Artemis was een maagdelijke godin die vurig haar kuisheid beschermde,’ had Pasiphaë uitgelegd. ‘Maar ze was dol op Orion, een sterveling, als jachtkameraad die bijna haar vaardigheden kon evenaren.’ Een precaire positie voor een mens. Goden vonden het leuk als stervelingen bedreven waren in jagen, muziek of weven, maar ze waren altijd beducht voor hoogmoed – en wee de mens wiens vaardigheden in de buurt kwamen van die van het goddelijke. Als er iets was wat onsterfelijken niet konden verdragen, was het om in enig opzicht onder te doen voor wie dan ook.
‘Gedreven om Artemis’ buitengewone vaardigheden bij te benen, wilde Orion haar wanhopig graag imponeren,’ vervolgde mijn moeder. Ze wierp een blik op Phaedra en Icarus, die aan de rand van de houten vloer zaten te spelen. Ze waren het grootste deel van de tijd onafschei- delijk, en Phaedra was opgetogen omdat ze de oudste was en voor de verandering ook eens bevelen kon uitdelen aan iemand die kleiner was dan zij. Toen Pasiphaë zag dat ze opgingen in hun spel en niet naar ons luisterden, hervatte ze haar verhaal.
‘Misschien hoopte hij dat ze afstand wilde doen van haar kuisheidsgelofte als hij maar genoeg levende wezens doodde om haar bewondering te wekken. Dus kwamen ze met zijn tweeën hiernaartoe, naar Kreta, voor een geweldige jacht- partij. De ene dag na de andere werkten ze zich door de dieren van het eiland heen en stapelden ze die torenhoog op als getuigenis van hun bekwaamheid. Maar Gaia, de moeder van alle dingen, werd uit haar zachte dromen gewekt door het bloed dat haar aarde doordrenkte en ze was vol walging vanwege het bloedbad dat Orion met alle geweld wilde aanrichten naast zijn aanbeden godin.
Gaia was bang dat hij alles wat leefde zou vernietigen, zoals hij in zijn vlaag van extase po- chend tegen Artemis zei. Dus reikte Gaia naar haar verborgen onderaardse vertrekken en riep een van haar scheppingen erbij – de kolossale schorpioen, die ze losliet op de snoeverige Orion. Niemand had ooit zoiets gezien. Zijn pantser glansde als gepoetst lavaglas. Zijn ontzagwekkende scharen waren elk zo lang als een volwassen man en zijn afgrijselijke staart boog omhoog naar de wolkeloze hemel, schoof voor Helios’ licht en wierp er een duistere, monsterlijke schaduw overheen.’
Ik huiverde bij haar beschrijving van het legendarische beest en kneep mijn ogen dicht toen ik hem voor me zag verrijzen, onvoorstelbaar afzichtelijk en wreed.
‘Orion was niet bang,’ vervolgde Pasiphaë. ‘Of hij wilde zijn angst niet tonen. Hoe dan ook, hij was geen partij en Artemis kwam niet tussenbeide om hem uit de machtige scharen van de schorpioen vandaan te plukken…’ Hier zweeg ze, en haar stilte schilderde een levendiger beeld van Orions vergeefse strijd dan haar woorden ooit zouden kunnen doen. Ze pakte het verhaal even later op, en intussen zag ik hoe het leven uit hem werd geknepen en zijn menselijke zwakte eindelijk werd blootgelegd toen hij zich overgaf, uitgeput nadat hij de goden zo lang had proberen bij te benen binnen zijn sterfelijke mogelijkheden. ‘Artemis rouwde om haar metgezel, dus raapte ze de resten van zijn lichaam op, die verspreid lagen over heel Kreta, en zette ze aan de hemel, waar ze in het donker brandden en ze er elke nacht naar kon kijken als ze in haar eentje met haar zilveren boog op pad ging, terwijl haar oppermacht en capaciteiten nog steeds onbetwist waren.’
Er waren veel van dat soort verhalen. Het leek wel of de nachtelijke hemel bezaaid was met stervelingen die de goden tegen het lijf waren gelopen en daar nu stonden, voor de wereld onder hen, als lichtende voorbeelden van wat de onsterfelijken konden aanrichten. Destijds stortte mijn moeder zich in die verhalen zoals ze ook in haar dansen deed, vol wilde overlevering, voordat ze wist dat haar onschuldige pleziertjes als bewijs zouden dienen voor haar onbeheerste excessen. Niemand was er toen op uit om haar onvrouwelijk te noemen of haar te beschuldigen van losbandige en onnatuurlijke gevoelens zodat ze ongeremd met me kon dansen terwijl Phaedra en Icarus samen speelden, altijd verdiept in een ander spel, een andere wereld die ze zelf geschapen hadden. Het enige oordeel dat we te vrezen hadden was de kilte van mijn vaders emotieloze rationaliteit. Samen konden we de angst wegdansen als moeder en kind.
Maar als jonge vrouw danste ik alleen. Het tikken van mijn voeten op het glanzende hout creëerde een ritme waarin ik mezelf kon verlie- zen, een wervelende dans waar ik in op kon gaan. Zelfs zonder muziek dempte dat het gerommel in de verte, grommend onder onze voeten, en het gekletter van ontzagwekkende hoeven, ver onder de grond in het hart van het bouwwerk dat Daedulus’ roem werkelijk had bestendigd. Dan strekte ik mijn armen uit, reikte omhoog naar de vredige lucht en vergat, zolang de dans duurde, de gruwelen die diep onder ons huisden.
Dat brengt ons bij een ander verhaal, een dat Minos niet graag vertelde. Toen hij nog maar net koning van Kreta was, wilde hij als een van drie rivaliserende broers wanhopig graag bewijzen wat hij waard was. Hij bad tot Poseidon om hem een gigantische stier te sturen en zwoer vastberaden dat hij het dier zou offeren om de god van de zee een grote eer te bewijzen, waarmee hij in zich in één klap ver- zekerde van Poseidons genegenheid en het koninkrijk Kreta.
Poseidon stuurde de stier, de goddelijke goedkeuring van Minos’ recht om over Kreta te heersen, maar diens schoonheid was zo groot dat mijn vader dacht dat hij de god wel om de tuin kon leiden en een ander, inferieur schepsel kon offeren en de Kretenzische stier voor zichzelf kon houden. Beledigd en woedend vanwege deze minachting zon de zeegod op wraak.
Mijn moeder, Pasiphaë, is een dochter van Helios, de grote god van de zon. Anders dan de verzengende, felle vuurgloed van mijn opa glinsterde zij door een zachte, gouden straling. Ik herinner me de zachte stralen van haar vreemde, bronsgetinte ogen, de zomerwarmte in haar omhelzing en de gesmolten zonneschijn in haar lach. In mijn kindertijd keek ze echt naar me, niet door me heen. Ze bezielde de wereld met haar licht, voordat ze een doorschijnende vensterruit werd waar het licht door werd gebroken, maar waar nooit meer de dierbare stralen van helderheid uitstroomden. Voordat ze de prijs voor de misleiding van haar man betaalde.
Zilt en vol zeepokken verrees Poseidon in een machtige nevel van zout en razernij uit de diepten van de oceaan. Hij richtte zijn sluike, zilveren wraak niet rechtstreeks op Minos, de man die had geprobeerd hem te bedriegen en te schande te maken, maar wendde zich in plaats daarvan tot mijn moeder, de koningin van Kreta, en dreef haar tot waanzin door passie voor de stier. Vervuld van dierlijke lust haalde ze, doortrapt en sluw van verlangen, de nietsvermoedende Daedalus over om een houten koe te maken die zo echt leek dat de stier erin trapte en zowel de koe als de koningin die erin verstopt zat besteeg.
De verbintenis was het verboden onderwerp voor de roddelaars van Kreta, maar de geruchten bereikten me toch en kronkelden om me heen als ranken van venijn en spot. Het was een geschenk voor wrok- kige edellieden, lachende kooplui, zwartgallige slaven, meisjes die huiverden van gefascineerde, griezelende afschuw, jonge mannen die in vervoering raakten door de gewaagde excentriciteit ervan: het gefluister, het gemompel, het afkeurende gesis en de gniffelende schimpscheuten werden op de wind meegevoerd naar elk hoekje van het pa- leis. Poseidon leek weliswaar zijn doel gemist te hebben, maar had wel dodelijk accuraat toegeslagen. Zonder Minos aan te raken, maar door zijn vrouw op zo’n groteske wijze te schande te maken, had hij de man vernederd – hij was bedrogen met een dom beest en getrouwd met een vrouw die uitzinnig was door onnatuurlijke verlangens.
Pasiphaë was mooi, en haar goddelijke afkomst maakte haar voor Minos tot een fantastische trofee om mee te trouwen. Juist haar raffinement, haar verfijndheid en haar bekoorlijkheid maakten hem trots, en daardoor vond Poseidon haar ontaarding ongetwijfeld kostelijk. Als je iets had om trots op te zijn, waardoor je verheven was boven je medestervelingen, leek het wel of de goden er plezier in schepten om het aan diggelen te slaan. Op een ochtend niet lang na Pasiphaës ondergang dacht ik daarover na. Terwijl ik de zijdeachtige haarlokken van mijn zusje aan het kammen was – die we allebei van onze stralende moeder hadden – begon ik te huilen; ik beschouwde elke gouden krul als aas voor de goddelijke kolossen die langs de hemel schreden en onze kleine triomfen zo konden weggrissen om ze tussen hun onsterfelijke vingers tot stof te verpulveren.
Mijn dienstmaagd, Eirene, trof me snikkend tussen het haar van een verbouwereerde
Phaedra aan. ‘Ariadne,’ zong ze zacht. Ze had vast en zeker medelijden met me vanwege de buitengewoon groteske manier waarop de onschuld van mijn kindertijd aan het wankelen was gebracht. ‘Wat is er?’
Ze dacht ongetwijfeld dat ik huilde uit schaamte voor mijn moeder, maar ik was zoals elk kind vooral met mezelf bezig en maakte me dus vooral zorgen om hoe het mij nu zou vergaan. ‘Stel dat de goden…’ Ik slikte mijn tranen weg. ‘Stel dat ze mijn haar afpakken en me kaal en lelijk achterlaten?’
Misschien onderdrukte Eirene een glimlach, maar dat liet ze me niet zien. In plaats daarvan schoof ze me zachtjes bij Phaedra vandaan en pakte zelf de kam. ‘Waarom zouden ze zoiets doen?’
‘Als vader hen weer boos maakt!’ huilde ik. ‘Misschien pakken ze mijn haar dan wel af zodat hij zich schaamt voor zijn afzichtelijke dochter.’
Phaedra trok haar neus op. ‘Prinsessen mogen niet kaal zijn,’ zei ze gedecideerd.
Een kale prinses zou nutteloos zijn. Minos had altijd gesproken over het huwelijk dat ik op een dag zou sluiten: een glorieuze verbin- tenis die Kreta tot eer zou strekken. Hij had er niet over moeten opscheppen. Het voortsluipende besef verkilde mijn botten. Hoe kon ik mezelf verdedigen tegen zijn wangedrag? Als de goden door hem gegriefd waren en zijn vrouw te grazen hadden genomen, waarom dan niet zijn dochter?
Ik voelde iets in Eirene veranderen terwijl ze naast me zat. Mijn woorden hadden haar verrast. Ze had ongetwijfeld verwacht dat ik van streek was vanwege een wissewasje, een niemendalletje dat ze kon wegvegen als mist die oploste in de rozige vingers van de dageraad. Wat ik niet wist, was dat ik op een waarheid van het vrouw-zijn was gestuit: al leidden we nog zo’n smetteloos leven, de passie en de heb- zucht van mannen konden ons te gronde richten zonder dat we daar iets tegen konden doen.
Die waarheid kon Eirene niet ontkennen. Dus vertelde ze ons een verhaal. Over een achtenswaardige halfgod, Perseus, geboren uit de gouden regen van Zeus die een bezoek bracht aan de eenzame, bekoorlijke Danaë, die opgesloten zat in haar dakloze bronzen kamer, met slechts de hemel om naar te kijken. Hij groeide op tot een zoon die zijn schitterende vader waardig was en zoals helden nu eenmaal moeten doen, versloeg ook hij een verschrikkelijk monster en bevrijdde de wereld van haar verwoestingen. We kenden het verhaal over hoe hij het hoofd van de Gorgo, Medusa, afhakte en vonden het spannend om te horen hoe de slangen, die uit haar afgrijselijke hoofd groeiden, kronkelden en spuwden en sisten toen hij met zijn wonderbaarlijke zwaard zwaaide. Het nieuws van zijn daad had pas onlangs ons hof bereikt en we waren allemaal verbluft geweest door zijn moed en huiverden als we ons zijn schild voorstelden, waar nu het hoofd van de Gorgo op prijkte, zodat iedereen die ernaar keek op slag veranderde in steen.
Maar Eirene vertelde ons vandaag niet over Perseus. Ze vertelde ons hoe Medusa aan haar kroon van slangen en haar verstenende blik gekomen was. Het was een verhaal dat ik vroeg of laat had kunnen verwachten. Mijn wereld bestond niet langer uit dappere helden; ik leerde maar al te gauw over de pijn van vrouwen die onuitgesproken door de verhalen over hun wapenfeiten sijpelde.
‘Medusa was mooi,’ vertelde Eirene. Ze had de kam neergelegd en Phaedra klom bij haar op schoot om te luisteren. Mijn zusje zat zelden stil, maar verhalen konden haar altijd boeien. ‘Mijn moeder heeft haar een keer gezien op een groot feest voor Athena, van een afstandje, maar ze herkende Medusa aan haar prachtige haar. Het glinsterde als een rivier en niemand kon het meisje met een ander verwarren. Ze groeide op tot een betoverende jonge vrouw en bezwoer zichzelf dat ze rein zou blijven, en ze lachte om de aanbidders die om haar hand kwamen vragen…’
Eirene zweeg alsof ze haar woorden zorgvuldig wilde wegen. Dat moest ook wel, want ze wist dat het geen geschikt verhaal was voor jonge prinsesjes. Maar om redenen die alleen zij kende, vertelde ze het ons toch. ‘In de tempel van Athena kwam er een aanbidder naar haar toe die ze niet kon beschimpen of ontvluchten. De machtige Poseidon wilde het mooie meisje voor zichzelf en wilde niets horen van haar smeekbeden of kreten, noch liet hij zich weerhouden om de heilige tempel waar ze waren te bezoedelen.’ Eirene hield langzaam en nadrukkelijk haar adem in.
Mijn tranen waren nu gedroogd en ik luisterde aandachtig. Ik kende Medusa alleen als monster. Ik had niet gedacht dat ze ooit iets anders was geweest. De verhalen over Perseus lieten geen ruimte voor een Medusa met een eigen verhaal.
‘Athena was boos,’ vervolgde Eirene. ‘Als maagdelijke godin kon ze zich zo’n schaamteloze misdaad in haar eigen tempel niet laten welgevallen. Ze moest het meisje straffen omdat ze zo onbeschaamd was geweest om zich te laten overmeesteren door Poseidon en om Athena zo voor het hoofd te stoten met de smerige aanblik van haar verderfelijke daad.’
Dus moest Medusa boeten voor Poseidons daad. Dat sloeg echt nergens op, en toen hield ik mijn hoofd scheef en zag het met de logica van de goden. De puzzelstukjes vielen op hun plek: een vreselijk plaatje als je het bekeek vanuit ons sterfelijke perspectief, als de schoon- heid van een spinnenweb dat er zo gruwelijk uit moet zien voor de vlieg.
‘Athena haalde uit naar Medusa’s haar en kroonde haar met levende slangen. Ze pakte haar schoonheid af en maakte Medusa’s gezicht zo afschuwelijk dat wie het zag in steen veranderde. Dus ging Medusa als een dolle tekeer en liet overal waar ze kwam standbeelden achter, standbeelden met gezichten die voor eeuwig verstard waren in walging en afgrijzen. Zo vurig als mannen haar hadden begeerd, zo vreesden ze haar nu en vluchtten voor haar weg. Ze wreekte zich honderd keer voordat Perseus haar hoofd afhakte.’
Ik schudde mijn onthutste stilte van me af. ‘Waarom heb je ons dat verhaal verteld, Eirene, in plaats van de gebruikelijke verhalen?’
Ze streelde mijn haar, maar haar ogen waren op een punt in de verte gericht. ‘Ik vond dat het tijd werd dat je iets anders te horen kreeg,’ antwoordde ze.
Ik nam dat verhaal de komende dagen met me mee en dacht er steeds weer over na, als de pit in een rijpe perzik: die plotselinge, on- verwachte hobbel die overal middenin zat. Ik kon niet om de parallel- len tussen Medusa en Pasiphaë heen. Ze betaalden allebei de prijs voor de misdaad van een ander. Maar Pasiphaë kromp en werd elke dag kleiner, al rekte haar buik uit en werd ze vreemd misvormd door haar rare baby. Ze keek niet meer op van de vloer, ze deed haar mond niet meer open om te praten. Ze was geen Medusa, die haar pijn in gillende slangen droeg die zich woedend vanaf haar hoofd ontrolden.
Nee, ze trok zich terug in een onbereikbaar hoekje van haar ziel. Mijn moeder was niets meer dan een dunne schelp die, bijna transparant, op het zand lag en door de beukende golven werd uitgesleten tot vrijwel niets.
Ik zou Medusa zijn als het erop aankwam, besloot ik. Als de goden mij op een dag aansprakelijk zouden stellen voor de zonden van een ander, als ze achter mij aankwamen om me te straffen voor wat een man gedaan had, zou ik me niet verstoppen, zoals Pasiphaë. Ik zou die krans van slangen dragen en de wereld zou voor mij ineenkrimpen.