Met bijzondere trots gewagen de Atheners van hun beroemde stadsgenoot Daidalos, de duizendkunstenaar van de sagentijd, uitvinder, architect en beeldhouwer tegelijk. Daidalos is de Leonardo da Vinci van de Griekse sagen, hij vindt alles uit en weet zijn gaven bovendien goed te verkopen! Zijn afkomst uit Athene verhoogde niet weinig de historische betekenis van de stad. Men rekende hem tot het geslacht van Kekrops, zijn vader heet soms Eupalamos (=Goedhand), soms Metion, kleinzoon van Erechtheus.
De naam Daidalos betekent ‘schepper van kunstige dingen’. Op zijn naam staan de uitvindingen van vele nuttige zaken zoals de passer en de pottenbakkersschijf, en vooral het timmermansgereedschap: de bijl, de boor, het schietlood en de lijm. Het Erechtheion bewaarde in historische tijd nog een klapstoel van zijn hand. Als beeldhouwer bracht hij het eerst actie en beweging in zijn beelden. De oudste goden beelden tonen een stijve houding, de armen plat teen het lijf, de benen tegen elkaar. Later kreeg het lichaam een vrijere stand: de armen kwamen los van het lichaam de benen los van elkaar. Deze ‘uitvinding’ werd aan Daidalos toegeschreven, men sprak van zijn ‘bewegende’ beelden.
Concurrentie duldde deze Daidalos niet. Toen zijn neef en leerling Talos de zaag uitvond na de kaken van de slang te hebben bestudeerd, slingerde hij hem van de Acropolis af! Daidalos moest in verbanning gaan; hij begaf zich naar Kreta, naar de almachtige koning Minos en diens gemalin Pasiphaë.
De listige Athener voerde de opdrachten van dit koningspaar alle uit, zonder het minste gewetensbezwaar; hij maakte alles wat ze van hem verlangden. Als het sterkste staaltje van zijn kunnen leeft in de sage de vervaardiging van de kunstkoe voor, die moest dienen ter bevrediging van Pasifaë’s onnatuurlijke verlangens naar de beroemdste stier van het eiland. Voor het resultaat van haar wellust, de Minotaurus, het menselijk gedrocht met de stierenkop, dat Minos vol afgrijzen uit de samenleving wilde verbannen, bouwde Daidalus daarop het zo beroemde labyrint met de honderd kronkelgangen.
Daidalos viel in ongenade, toen hij Minos dochter Ariadne een middel had bezorgd om de Athener Theseus met diens lotgenoten, alle Atheners, heelhuids uit dit labyrint te laten ontsnappen. Daidalos en zijn zoon en helper Ikaros werden opgesloten. Ontsnapping van het eiland was onmogelijk door de waakzaamheid van de bronzen reus Talos, die voor Minos de kust van het eiland bewaakte door driemaal per dag de ronde te doen.
Om van Kreta te kunnen ontkomen, vond Daidalos het vliegtuig uit: voor zichzelf en voor zijn zoon construeerde hij een stel vleugels met veren, die met was tezamen werden gehouden. Lange tijd onderwees hij zijn jonge zoon in het gebruik van het vliegtuig; in het bijzonder vermaande hij hem niet te hoog te vliegen. Dan zou de zon de was in de vleugels doen smelten en de vleugels zouden uiteenvallen. Ook moest hij oppassen niet te laag over het water te scheren, omdat het zoute water de vleugels kon vernietigen. De jongen beloofde ernstig goed op te passen, zoals elke jongen in het vooruitzicht van zulke opwindende gebeurtenissen zou doen!
Kort voor zonsopgang vond de start van de eerste vliegtuigen ter wereld plaats. Met hun wiekend vliegtuig stegen beide mannen op, zonder dat Minos het hun kon verhinderen. De zon kwam op. Beneden was de glinsterende zee, alles ging goed! Ze voelden zich zo vrij als een vogel in de lucht! Dat steeg de jongen naar het hoofd: ondanks de scherpe waarschuwingen van zijn vader vloog hij al hoger en hoger.
Het ging steeds beter en mooier, maar Icaros lette niet op de zon, die hij voortdurend dichter naderde. De was in de vleugelverbindingen werd warm en smolt weg. De vleugels vielen uit elkaar en in pijlsnelle vaart stortte Ikaros voor de ogen van zijn machteloze vader in zee dichtbij het eiland Samos, bij een eilandje, dat nu de naam kreeg van Ikaria. De zee in dit gebied heet sindsdien de Icarische zee. Ondanks dit ongeluk heette voor 1940 de luchtvaatmaatschappij van Griekenland ‘Ikaros’!
Naar Griekenland durfde Daidalos niet meer te gaan, hij landde een eind verderop in Sicilië. De Romeinse dichter Vergilius meent, dat Daidalos eerst nog in Cumae landde om er uit dankbaarheid zijn vliegtuig aan de god Apollo te wijden. In ieder geval kwam hij op Sicilië, waar hij in Camicus onderdak en bescherming vond bij koning Kokalos.
Intussen had Minos vanuit Kreta een speurtocht naar de verblijfplaats van Daidalos ingezet. Minis begreep heel goed, dat Daidalos zich meesterlijk schuil zou weten te houden. Daarom bediende hij zich van een even geniale als eigenaardige methode voor het opsporen van de vluchteling. Overal, waar hij kwam, liet hij een spiraalvormige schelp zien en loofde een grote beloning uit voor degene, die er een draad doorheen kon rijgen. De man die hiertoe in staat zou blijken, kon alleen maar Daidalos zijn.
Geduldig bezocht Minos stad na stad. Hij arriveerde tenslotte ook aan het hof van koning Kokalos en haalde ook daar zijn schelp tevoorschin. Kokalos nam de opdracht dadelijk aan; hij rende met de schelp naar Daidalos. Die wist meteen raad. Hij pakte een mier, bond het diertje een draad om het lijf, boorde een gaatje in de punt van de schelp en liet de mier vervolgens binnenmarcheren met de draad achter zich aan! Triomfantelijk bracht Kokalos de schelp aan de draad naar Minos terug, die nu zeker wist, dat Daidalos zich hier ophield.
Hij zei dat aan Kokalos en eiste de uitlevering van zijn onderdaan. Kokalos beloofde het direct. Als afscheid bood hij de machthebber van Kreta een luisterrijk onthaal. Daarna liet hij de op vrouwen zo beluste koning een bad nemen met assistentie van zijn dochters. Lachend en stoeiend duwden zij de argeloze Minos in het badvertrek, waar ze hem doodden. Volgens anderen vond Minos in dat badvertrek een ontijdig einde door een truc van Daidalos, die boven het dak van het vertrek een pijp had aangebracht, waaruit grote massa’s kokend water of zelfs brandend pek op de niets vermoedende bader neerkwamen. Voor zijn redder legde Daidalos zich daarna in het bijzonder toe op het bouwen van schepen.
Bron:‘Mythologie der Grieken’ door H.H. Diephuis