Waar haalden de gnostici hun wijsheid vandaan? – over de bronnen, de doelgroep en de tegenstanders van de gnostische beweging

BESTEL WAAR HAALDEN DE GNOSTICI HUN WIJSHEID VANDAAN ?

Waar haalden gnostici hun wijsheid vandaan? Wat bezielde hen? Wat zijn typische kenmerken van het gnostisch gedachtegoed? Hoe is gnostiek ontstaan en bestaat gnostiek tegenwoordig nog? Dat zijn vragen waarop in dit boek antwoord wordt gegeven.  De aandacht voor gnostiek is zeer versterkt doordat in 1945 in Egypte een groot aantal tot dan toe onbekende vroegchristelijke teksten gevonden werd, waaronder het Evangelie van Thomas, het Evangelie van Filippus en het Geheime Boek van Johannes. Sinds de ontdekking van deze zogenoemde Nag Hammadi-geschriften is de overtuiging gegroeid dat het christendom al in de eerste eeuwen van zijn bestaan een diversiteit aan stromingen moet hebben gekend. In dit boek laten deskundigen uit verschillende disciplines hun licht schijnen over uiteenlopende aspecten van deze ‘gnostische’ geschriften.

1.  EEN BIJZONDERE LIEFHEBBERIJ: EEN WERKGROEP GNOSTIEK

prof.dr. A.P. Bos

De hier bijeengebrachte studies zijn het resultaat van een samenwerking van een groep onderzoekers met een bijzondere liefhebberij. Meer dan vijftien jaar lang hebben zij vijf zaterdagen per jaar besteed aan het onderzoek van het verschijnsel van de gnostiek. Zij deden dat eerst ten huize van één van hen op een idyllisch gelegen landgoed annex boomkwekerij in Heerde, gesierd met de Bijbelse zinspreuk ‘ARBORI SEMPER SPES’, met prachtige eeuwenoude bomen en bloeiende rododendrons als decor, en later in de Oosterkerk in de historische stad Zwolle. Begonnen met iets meer dan tien deelnemers op initiatief van twee hoogleraren, breidde de groep zich geleidelijk uit tot een dertigtal leden, van wie geregeld vijftien tot twintig personen aan de discussies meededen. Hun verband heeft zichzelf getooid met de prozaïsche naam ‘Landelijke Werkgroep Gnostiek’.

Wat is ‘Gnostiek’?

Gnostiek is de naam van een beweging die van de eerste eeuwen van onze jaartelling af haar sporen heeft nagelaten en sindsdien langs velerlei wegen invloed is blijven uitoefenen en mensen is blijven boeien. Maar zij is heel lastig te definiëren of te omschrijven. En het is al evenzeer moeilijk om te bepalen wie haar centrale figuren of groepen aanhangers waren. Umberto Eco heeft in zijn roman ‘De Slinger van Foucault’ de indruk gewekt dat de meest uiteenlopende groeperingen, van de Orde van de tempeliers tot aan de alchemisten, als varianten van gnostiek geduid kunnen worden. Hoewel hij overdrijft, signaleert hij een reëel probleem.

Er zijn in de loop van de tijd, al sinds de tweede eeuw na Christus, pogingen gedaan om bepaalde doctrines als typisch ‘gnostisch’ of bepaalde personen als grondleggers en leidinggevenden aan te wijzen. Maar dat heeft ook altijd weer verzet en alternatieve voorstellen uitgelokt. Op een grote conferentie in Messina op het Italiaanse eiland Sicilië in 1966 heeft een commissie geprobeerd zoveel mogelijk steun te krijgen voor een ‘Einddocument’ in vier moderne talen over wat ‘Gnostiek’ is en welke auteurs als ‘gnostisch’ kunnen worden aangemerkt. Maar na de verschijning van dat stuk was er direct weer kritiek op en de discussie is onverminderd doorgegaan. M.A. Williams, die een groot kenner van deze gedachtewereld is, heeft er zelfs voor gepleit de term ‘gnostiek’ niet meer te hanteren. Maar in dit boek gebeurt dat toch rustig wel weer.

In de bijdragen van A.P. Bos (hfdst. 4) en G.C. Schaeffer (hfdst. 6) worden ook weer lijstjes gegeven van zaken die zij als kenmerkend voor ‘gnostiek’ beschouwen. Schaeffer begint zijn bijdrage bovendien met een voorstel om scherp te onderscheiden tussen ‘gnosis’ en ‘gnosticisme’. ‘Gnosis’ is volgens hem een religie. ‘Gnosticisme’ een denkstroming waarin de gnosis geradicaliseerd is onder invloed van filosofische motieven. Geen van de andere auteurs van deze Bundel neemt deze onderscheiding voor haar/zijn rekening.

De bijdrage van H. en W. van Rietschoten (hfdst. 12) is zelfs geheel gewijd aan de moderne discussie onder geleerde auteurs over wat onder ‘gnostiek’ verstaan moet worden. Hun conclusie is, dat de zaken die als typische karakteristieken van ‘gnostiek’ worden aangemerkt door onderzoekers, geheel bepaald zijn door de keuzes die diezelfde onderzoekers gemaakt hebben. Net zo worden begrippen als ‘christelijk’ en ‘vrijzinnig’ of ‘ketters’ verschillend ingevuld door deelnemers aan een discussie over de grenzen van groeperingen en stromingen al naar gelang de eigen positie in dat debat. L. Roig Lanzillotta (hfdst. 2) kaart nog de kwestie aan, vanaf wanneer het mogelijk was om ‘christelijk’ en ‘gnostisch’ te onderscheiden.

Wat bewoog de gnostici?

De schrijvers van de hier gebundelde bijdragen, afkomstig uit uiteenlopende vakgebieden en deskundigheden (theologen, classici, filosofen, koptologen, historici, maar ook sociologen, psychologen en ingenieurs), deels beroepsacademici en anderzijds academisch gevormd en breed geïnteresseerd, hadden gemeenschappelijk dat ze meer zicht wilden krijgen op de motieven van die oude gnostici en op de redenen van hun populariteit bij zeer uiteenlopende groepen lezers en volgelingen – tot in China toe – , maar ook op het verzet dat zij bleken op te roepen in sommige kringen van (andere) christenen. Soms waren dat tegenstellingen die in vrede leidden tot een scheiding van wegen.

Marcion, een rijke scheepsbevrachter afkomstig uit de streek rond de Zwarte Zee, die de Joodse Bijbel afwees en van de vier evangeliën alleen een gereviseerde versie van dat van Lucas plus tien Brieven van Paulus wilde aanvaarden als basis voor kerkelijke gemeenschap, kon de gemeente van Rome niet voor zijn opvattingen winnen en heeft zich toen in het jaar 144 afgescheiden. Het geld dat hij aan de gemeente geschonken had, werd hem zelfs netjes terug gegeven. Met de katharen in de middeleeuwen ging het heel anders. Zij werden door de Inquisitio Sancta van de toen machtige katholieke kerk in Zuid-Frankrijk te vuur en te zwaard vervolgd en uitgeroeid. Hun naam, die eigenlijk ‘de zuiveren’ betekende, is later de standaarduitdrukking geworden voor ‘ketters’, dat wil zeggen de mensen die uit de kerkelijke gemeenschap werden weg-‘gezuiverd’.

De leden van onze groep voelden zich aangetrokken door de tegenstellingen die zij in het werk van gnostische auteurs meenden aan te treffen. Bijvoorbeeld, omdat gnostici grote belangstelling hadden voor de joodse heilige boeken, terwijl geen van hun voormannen van Joodse origine was. Vaak kenden zij een belangrijke rol toe aan de Jezus wiens leven en onderricht ons bekend zijn uit de beschrijving van de vier evangeliën van Marcus, Mattheüs, Lucas en Johannes. Zij aanvaardden hem vooral als bemiddelaar van goddelijke kennis.

Meer dan eens legden zij ook een verband tussen hun opvattingen en die van apostolische getuigen, zoals Petrus en Matthias (de vervanger van Judas, op wie de gnosticus Basilides zich beriep) en Johannes de zoon van Zebedeüs (die de openbaring van Jezus in het Geheime Boek van Johannes ontvangt). Maar ze schreven aan hem wel leringen toe van een opvallend ander karakter; en ze ontkenden soms ook dat hij zou hebben geleden door een dood aan een kruis te ondergaan. Voor hen stond ook niet de geboorte van Jezus als Zoon van God centraal, maar de doop in de Jordaan en de neerdaling van de Heilige Geest tijdens die gebeurtenis. En ze probeerden te vermijden dat hun leidsman Jezus werd voorgesteld als ‘Gezalfde’ in de betekenis van ‘de grote profeet’, ‘Messias’ zoals in oudtestamentische geschriften was aangekondigd. Wanneer er over ‘zalving’ gesproken werd in gnostische kring, dan was dat in de betekenis van ‘begenadigd met Kennis’ en ‘gezalfd met de Heilige Geest’.

Ze leken soms ook opvallend moderne trekken te vertonen, in zoverre ze Maria Magdalena voorstelden als meer geestelijk ingewijd dan haar mannelijke medeleerling Petrus; maar in het Evangelie van Thomas (logion 114) zegt Jezus over diezelfde Maria van Magdala:‘Ik zal haar zó leiden, dat ik haar mannelijk maak.’

Aandacht vroeg ook hun opvallend vermijden van openlijke discussie met de Griekse filosofie, terwijl ze er toch duidelijk door beïnvloed leken te zijn. En hun opvatting dat ze een volstrekt overtuigende boodschap hadden voor hun toehoorders, hoewel ze die vaak als resultaat van openbaring presenteerden en soms als niet voor iedereen bestemd of als niet voor iedere lezer begrijpelijk. Er zijn zelfs gnostische teksten die pretenderen de sleutel van de kennis aan te reiken, maar op zo’n manier dat alleen degenen die al ingewijd zijn, de deur tot die tekst open kunnen krijgen (hoewel zij dan die sleutel eigenlijk niet meer nodig zouden hebben).

2. HET VEELKLEURIGE CHRISTENDOM VAN DE EERSTE EEUWEN

Het getuigenis van de Nag Hammadi geschriften en van de apocriefe Handelingen van Apostelen
dr. L. Roig Lanzillotta

Tot ver in de 20e eeuw werd het christendom van de eerste eeuwen gezien als een onverdeeld geheel. Er zou nog geen sprake zijn van onderlinge meningsverschillen. Alles wat niet in dit beeld van het ‘nog onvervalste christendom’ paste, gold als ketterse vervorming, al dan niet ontstaan onder invloed van religieuze en filosofische ideeën uit de toenmalige heidense omgeving. Het ideaalbeeld van een christendom dat door Jezus aan zijn leerlingen en door de leerlingen met apostolisch gezag aan hun opvolgers zou zijn doorgegeven, is al in het Nieuwe Testament, met name in de Pastorale Brieven, te vinden.

Het is in de eeuwen daarna verder ontwikkeld door vroeg-kerkelijke verdedigers van het christendom annex ketterbestrijders als Justinus de Martelaar en Irenaeus van Lyon.
Maar onze oudste bronnen lijken dit beeld niet te bevestigen. Wie Paulus’ eerste brief aan de Korintiërs leest, komt al in het begin de partij-slogans tegen die in de door Paulus gestichte christelijke gemeenschap werden geuit: ‘Ik ben van Paulus’, ‘Ik van Apollos’, ‘Ik van Kefas’, ‘Ik van Christus.’

Het christendom van de eerste jaren werd waarschijnlijk meer gekenmerkt door pluraliteit dan door eenheid. Maar het latere katholicisme en het protestantisme zouden blijven vasthouden aan de gedachte dat er in het begin eenheid was en daarna pas diversiteit. Omdat het gebaseerd is op de Grieks-filosofische gedachte die eenheid met harmonie en diversiteit met chaos associeert, heeft dit ideaalbeeld retorische kracht.

De kerkvaders gebruikten het graag in hun strijd tegen gnostici en later tegen manicheeërs. Het latere katholicisme zou het gebruiken in zijn poging elke afwijking van het dogma als een (van buiten afkomstige) aanpassing, vervorming of zelfs bewuste vervalsing voor te stellen. In de negentiende eeuw deed het protestantse nieuwtestamentische onderzoek iets dergelijks door het teloorgaan van het apostolische christendom toe te schrijven aan de invloed van het platonisme en/of van mysterie-cultussen (waarmee men het katholieke christendom graag in verband bracht).

De protestantse nieuwtestamenticus Walter Bauer betoogde al in 1934 dat dit oorspronkelijk ene christendom nooit heeft bestaan. Hij stelde dat elke belangrijke stad in het Romeinse Rijk, met uitzondering van Rome, aanvankelijk een pluriform christendom kende. Latere studies hebben laten zien dat dit zelfs voor Rome gold. De ontdekking van de Nag Hammadi geschriften heeft de hypothese van de vroegchristelijke pluriformiteit verder bevestigd.Toch kan men het idee van een onverdeeld vroeg-christendom nog in allerlei studies tegenkomen. Hetzelfde geldt voor studies van de vroegchristelijke apocriefe (buiten-canonieke) literatuur. Hoewel recent onderzoek heeft aangetoond dat de diversiteit die we in bijvoorbeeld de apocriefe Handelingen van Apostelen aantreffen, niet principieel afwijkt van wat er in andere bronnen van het vroege christendom aan verschillende opvattingen te vinden is, wordt het getuigenis van deze teksten vaak als een vorm van ‘populair’,‘vulgair’,‘naïef’ of ‘laat’ christendom uitgelegd.

In mijn bijdrage zal ik deze visie op het vroegste christendom tegenspreken en beargumenteren dat christelijke bronnen uit de eerste twee eeuwen getuigen van een gevarieerd en veelkleurig christendom en dat deze diversiteit niet pas in de tweede eeuw is ontstaan, maar al onder de eerste generatie volgelingen van Jezus voorkwam. Dit hing samen met de veranderende omstandigheden waarin de volgelingen terechtkwamen. Mijns inziens kan worden aangetoond dat diverse vormen van christendom naast elkaar zijn ontstaan vanuit verschillende interpretaties van één en dezelfde boodschap van Jezus.

Mijn artikel bestaat uit drie delen. Allereerst bespreek ik de manier waarop orthodoxe ketterbestrijders over hun tegenstanders spreken. Daarna vestig ik de aandacht op studies die ten grondslag liggen aan de nieuwere visie op het vroege christendom. Tenslotte wil ik de variëteit waarnaar ik verwijs, met enkele representatieve teksten illustreren.

Het beeld dat vroege ketterbestrijders geven van het vroegste christendom

Het ideaalbeeld van een onverdeeld en onveranderlijk christendom wordt goed weerspiegeld in de allegorie van de stenen toren uit de ‘Visioenen en Gelijkenissen’ van de tweede-eeuwse Herder van Hermas. In dit verhaal worden alleen volmaakt egale en reguliere stenen voor de constructie van de toren gebruikt; wat kapot is of onregelmatig van vorm, wordt als onbruikbaar aan de kant gelegd. Het doel van Hermas was blijkbaar de kerk te reinigen van alle kwaad en alle gebrek aan moraliteit. Maar wat we vaker zien is dat achter dergelijke beschuldigingen aanvallen tegen andersgelovigen schuilgaan. Dit is al het geval in de nieuwtestamentische Pastorale brieven, waarin we achter de beschuldigingen van gebrek aan moraal in feite de verwerping vinden van ‘dwaalgeesten’ en van ‘wat demonen leren’. Volgens Hermas moet de Kerk evenals de toren schoongemaakt worden:

Maar zoals je zag dat er stenen uit de toren werden weggehaald en aan de boze geesten overgeleverd (….) en dat de gezuiverde stenen één lichaam zullen vormen, zoals ook de toren als uit één steen gevormd verscheen nadat hij gezuiverd was, zo zal ook de kerk zijn, nadat zij gezuiverd is en de bozen, de schijnheiligen en de wankelmoedigen en degenen die allerhande boosheid hebben begaan, zijn verworpen. Wanneer die uitgeworpen zijn zal de Kerk van God één lichaam zijn, één inzicht, één verstand, één geloof, één liefde.

3. GNOSTISCHE MYTHEN

dr.J.Brankaer

Inleiding

In het 10e boek van de Republiek had de Griekse filosoof Plato geen hoge dunk van de mythen en verhalen van dichters uit het verleden en uit zijn eigen tijd. In hun werken vond hij een onwaardige voorstelling van de goden, die al te menselijk werden afgeschilderd met talrijke gebreken, bedenkelijke karaktertrekken en een buitensporig libido. Bovendien was ze een mimesis, een na-apen, van de fenomenale werkelijkheid en niet van de eeuwige Ideeën. Daarom moesten deze verhalen volgens Plato uit de ideale opvoeding van de burgers van de Staat worden geweerd.

Voor menig filosoof staat mythos voor een manier van spreken en denken die aan de logos voorafgaat. Het is het concrete, het toevallige, het na-apende discours dat men achter zich laat wanneer men het discours van de logos beheerst, de systematische, analytische, waarheidszoekende rede. De rede die de wereld niet omschrijft als het resultaat van spectaculaire verhalen over goden, halfgoden, demonen en dergelijke, maar die zoekt naar de universele principes achter de werkelijkheid.

Met de opkomst van de filosofie in de 7e eeuw voor Christus bekijkt de mens het universum voor het eerst op een wetenschappelijke manier, en beschouwt hij het niet langer als een speelbal van hogere machten. De logos doet zijn intrede en lijkt de mythe daarbij overbodig te maken. We hebben geen verhalen meer nodig over goden en andere bovennatuurlijke wezens, als we de verschijnselen op een rationele manier kunnen verklaren. De logos is kritiek op de mythos. Hij stelt de kosmische en maatschappelijke orde die in de mythos waren vastgelegd, ter discussie en denkt zelf verder over de structuur van de wereld (kosmologie), van de maatschappij (politiek), van het menselijke handelen (ethiek). De logos wordt ook tot onderwerp van zijn eigen zoektocht (logica).

Mythos in deze betekenis is wat aan de rede, de logos voorafgaat: hij is pre-logisch en wordt in zekere zin door de logos, een systematisch of universeel discours, opgeheven.

Toch grijpen heel wat filosofen – onder wie ook Plato – terug naar mythen om bepaalde elementen van hun leer te verbeelden. Deze mythen zullen we verder post-logische mythen noemen, omdat zij geschreven zijn op een moment dat een logische manier van denken en spreken al voorhanden was. Het gaat hierbij dus niet om een vorm van archaïsch denken, dat aan de logos voorafgaat, maar om een weloverwogen uitdrukkingsmiddel, gekozen door iemand die de logos al machtig is, namelijk de filosoof.

De filosoof kan om verschillende redenen zijn toevlucht nemen tot mythen. Het kan een strategie zijn om een breder publiek aan te spreken, want mythen waren populaire lectuur in de Oudheid. Het kan een manier zijn om te spreken over die dingen, die de logos niet kan vatten, die buiten onze waarneming en buiten ons denken vallen, zoals het ontstaan en einde van de wereld, de val en redding van de ziel. Het kan erom gaan bepaalde elementen van het denken aanschouwelijk voor te stellen om pedagogische redenen. De mythe kan ook een weg naar het abstracte zijn, al wordt ze dan zelf nog in aanschouwelijke termen voorgesteld.

Ook de gnostische mythologie komt na een meer systematisch denken, dat het veronderstelt. De gnostici waren vertrouwd met filosofische voorstellingen van mens en kosmos, maar besloten toch naar verhalen terug te grijpen – en zelf verhalen te ontwerpen – om deze voorstellingen uit te drukken. Het gaat hierbij niet in de eerste plaats om het interpreteren van eeuwenoude verhalen, maar er wordt een heel nieuw complex van verhalen uitgedacht, waarvan sommige onderdelen wel geïnspireerd zijn door bekende literatuur (voornamelijk de verhalen van het Bijbelboek Genesis).Vertrouwd met logos én mythos hebben gnostici er toch voor gekozen hun wereldbeeld (en mensbeeld!) uit te drukken in mythen. Zij kunnen hierbij dezelfde overwegingen hebben gehad als filosofen.

INHOUDSOPGAVE

1. Een bijzondere liefhebberij: een Werkgroep Gnostiek, prof.dr.A.P.Bos

A. De oorsprong van de gnosis

2. Het veelkleurige christendom van de eerste eeuwen 29 Het getuigenis van de Nag Hammadi geschriften en van de apocriefe Handelingen van Apostelen, dr. L. Roig Lanzillotta

3. Gnostische mythen, dr. J. Brankaer

4. Silenus als bemiddelaar van gnostische kennis in Aristoteles’ dialoog Eudemus, prof.dr.A.P.Bos

5. De gnostische houding tegenover de God van het Oude Testament, prof. dr. G.P. Luttikhuizen

6. Simon de Tovenaar: ‘Vader van alle Ketters’, dr. G.C. Schaeffer

B. Aanhangers en tegenstanders

7. De antignostische polemiek van Origenes, dr. F. Ledegang

8. Manichese kosmologie en verlossingsleer, L. Zwollo M.A.

9. Waar komt het kwaad vandaan? Augustinus tegen de Manicheeërs, drs. G. Groenewoud

10. Gnostiek en magie 179 Barbelo en de vier hemelse lichten, prof. dr. J. van der Vliet

11. De Rozenkruisers van het Lectorium Rosicrucianum, Een hedendaagse gnostiek-hermetische beweging, drs. E. Bruijnis

12. Gnostiek: de discussie over haar karakteristieken en haar grenzen, dr. H. en W. van Rietschoten

C. De grote ontDekking: Nag Hammadi

13. De verborgen betekenis van ‘Het Koninkrijk binnen in jullie en buiten jullie’ in het Evangelie van Thomas, prof. dr. G.P. Luttikhuizen

14. De betekenis van Gilles Quispel voor de studie van de gnostiek. dr. J. van Amersfoort

15.‘Hebben jullie het begin dan al ontdekt?’ Professor Gilles Quispel, Koningin Juliana en het Evangelie van Thomas, drs. G.K. Bos

Noten

Bijlage: Overzicht van onderwerpen besproken in de Landelijke Werkgroep Gnostiek

BESTEL WAAR HAALDEN DE GNOSTICI HUN WIJSHEID VANDAAN ?

LEES MEER OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN OVER GNOSIS