De Tao te Ching, Lao Tzu – een nieuwe interpretatie, poëtische vertaling door Ursula K. Le Guin – patroonserie deel 1

BESTEL TAO TE CHING

De Tao Te Ching is na 2.500 jaar nog altijd een van de meest vertaalde en geliefde spirituele boeken. Als jong meisje raakte Ursula K. Le Guin (wereldberoemd vanwege haar veelvuldig bekroonde oeuvre van science fiction, fantasy en speculatieve fictie) gefascineerd door de bijzondere editie die haar vader bezat. Toen ze oud genoeg was om het te gaan lezen bleek het prachtige schatten te bevatten en werd het ook haar dierbaarste boek. In de ogenschijnlijk eenvoudige en korte teksten ligt het mysterie van ons hele leven besloten. Ursula K. Le Guin gaf er een nieuwe interpretatie aan in een sprankelende vertaling, waarmee dit tijdloze boek weer helemaal voor onze tijd geschreven lijkt te zijn. Dit boek is het eerste deel van de patroon-serie van uitgeverij Ankh Hermes moet poëtische wijsheid van de wereld.

VOORWOORD DOOR JULIE PHILIPS

Waar de schrijfster niet is, is waar ze bruikbaar is.

Ursula K. Le Guin begon haar literaire carrière als auteur van sciencefiction, maar ze was bijzonder huiverig voor de triomfantelijke, probleemoplossende wetenschapper als held – het soort personage dat denkt alles al te weten. Of ze nu schreef over gender, inheemse bevolkingsgroepen, economische rechtvaardigheid, ethische vragen rondom technologie of de verantwoordelijkheid van de mensheid tegenover andere soorten, ze gaf er altijd de voorkeur aan om vragen te stellen en nieuwe perspectieven open te leggen.

In haar literaire werk wees ze op de grenzen van het menselijk kunnen en de gevaren van macht. Het is dan ook niet verrassend dat toen een interviewer haar eens vroeg wat ze zou doen om de aarde te redden, ze antwoordde dat hij niet de juiste vraag stelde. ‘Wat ik zou doen om de wereld te redden als vrouw van middelbare leeftijd uit de middenklasse? Romans schrijven en me zorgen maken.’

Romans schrijven en zich zorgen maken was Le Guins invulling van wei wu wei, het taoïstische principe van ‘doen door niet-doen’. Keer op keer benadrukte ze dat schrijven voor haar meer was dan alleen haar beroep en haar roeping. Door te schrijven probeerde ze de Weg te volgen, de Tao, Lao Tzu’s paradoxale principe dat de kracht erkent van wat niet zelf van kracht is, de kracht van ontvankelijkheid en handelen door onbeweeglijkheid. Je werk doen zonder bewust te proberen veranderingen te bewerkstelligen; de waarheid in je werk laten sluipen zonder te pretenderen die al te kennen. Dit zijn enkele van de ideeën die Le Guin vond in de Tao Te Ching.

Wanneer je probeert Le Guins oeuvre te verklaren met de Tao Te Ching in de hand, glipt het door je vingers, ongrijpbaar als een stroom water. Als je met aandacht leest, welt Lao Tzu’s leer overal in haar schrijven op als een klare bron. In haar fantasy-serie Earthsea, verschenen vanaf 1968, leren studenten in de magie om niet te verlangen naar macht, maar om het evenwicht van de wereld te bewaren. The Left Hand of Darkness (1969) speelt zich af op een planeet waar mensen het grootste deel van de tijd geen sekse hebben, of allebei tegelijk, en zo yin en yang in zich verenigen in een delicaat evenwicht. Als een ten diepste morele, maar nooit dogmatische schrijfster experimenteerde Le Guin graag met utopieën. Zo schetste ze in The Dispossessed (1974) een maatschappij gebaseerd op pacifistisch-anarchistische principes en een duurzame samenleving, gevormd na een dramatische klimaatverandering, in Always Coming Home (1985).

De utopie is niet een eindpunt volgens Le Guin, geen plek die je kunt bezoeken. Net als het volgen van de Weg is het een proces van maken, verzamelen, erkennen en laten gaan. Zoals Lao Tzu zegt, is de utopie ‘niets belangrijks’ (hoofdstuk 32) en tegelijkertijd alles wat we nodig hebben. In haar korte parabel The Ones Who Walk Away From Omelas laat Le Guin ons een volmaakte samenleving zien, waarin het geluk van de bewoners afhankelijk is van het lijden van één kind. Wanneer de inwoners van Omelas worden geconfronteerd met dat leed, accepteren de meesten het, maar enkelen zijn daar niet toe in staat en besluiten te vertrekken. Waar ze heen gaan? Dat is een vraag die het verhaal stelt maar niet kan beantwoorden. Toch gaf Le Guin een mogelijk antwoord toen ze schreef: ‘Als de utopie een plek is die niet bestaat, dan is ongetwijfeld de beste weg ernaartoe (zoals Lao Tzu zou zeggen) over de weg die geen weg is.’

Zoals Le Guin in haar inleiding schrijft, kwam ze als kind in de jaren dertig van de vorige eeuw voor het eerst in aanraking met de Tao Te Ching in een Engelse prozavertaling van de filosoof Paul Carus. Ze zag het boek dikwijls beneden op de plank staan of in haar vaders handen, en nieuwsgierig geworden pakte ze het op een goede dag op en begon met lezen. Haar vader was Alfred Kroeber, een pionier op het gebied van antropologie, die werkte met de oorspronkelijke bewoners van Californië. Van hem leerde ze om zowel wetenschap als mystiek te waarderen en te beseffen dat er vele manieren van leven mogelijk zijn.

In 2007 vroeg een interviewer aan Le Guin wat ze hoopte dat haar nalatenschap als schrijver zou zijn. Ze antwoordde: ‘Oneerbiedigheid voor onverdiend gezag en een diepe passie en respect voor de kracht van het woord.’ Ze vond steun voor haar oneerbiedigheid in de Tao Te Ching en vooral in Lao Tzu’s nadruk op de kracht van het vrouwelijke. Het taoïstische concept van het evenwicht tussen yin en yang, vrouwelijke en mannelijke kenmerken, erkende naar haar idee het belang van een vrouwelijke kracht die autoritaire hiërarchieën negeert. Ze merkte op dat Lao Tzu, wanneer hij paradoxaal genoeg adviseert om te leiden door te volgen, de lof zingt van ‘de geest van yin, de water-ziel die meegeeft, volgt, ontwijkt, misleidt, dansend in de honderd valleien’.

Aan het einde van haar leven schreef ze: ‘Het stromen van de rivier is een model voor moed dat me op de been houdt – het voert me mee voorbij de slechte plaatsen en slechte momenten.’ De kracht van yin bemoedigde haar ook aan het begin van haar schrijversloopbaan, in de door mannen gedomineerde jaren vijftig. Toen uitgeverijen haar eerste po- gingen afwezen, putte ze kracht uit hoofdstuk 67, waarin Lao Tzu zijn Weg verdedigt tegenover criticasters. Le Guins vrije (en humoristische) vertaling luidt:

Iedereen zegt dat mijn weg groot is
maar onwaarschijnlijk.
Alle grootheid
is onwaarschijnlijk.

De kracht van yin gaf haar ook meer recentelijk moed. Kijkend naar ‘de valkuil van woede, haat en onverdraagzaamheid’ waar haar land in was gevallen, suggereerde ze ‘de weg van water’, van geduld, generositeit en compassie als heilzame antwoorden.

Toen Le Guin in 2008 werd gevraagd wat haar hoop gaf voor de toekomst, antwoordde ze: ‘De ouderdom, onmetelijkheid en ongekende complexiteit van de aarde en al haar bewoners. Hoe hard we ook proberen haar te reduceren tot onze maat, we zullen falen; en in ons falen ligt onze hoop.’ Het besef van de enorme omvang van het universum en de relatieve onbeduidendheid van het menselijk handelen is een les die we terugvinden in zowel Lao Tzu als in science- fiction, hoewel waarschijnlijk alleen Lao Tzu werkelijk de paradoxen omhelst van hoop in falen, succes in doortastend niet-doen.

Yin en yang, de pijl van tijd en de jager, de mand van geduld en de verzamelaar. In haar essay ‘The Carrier Bag Theory of Fiction’ uit 1986 stelt Le Guin voor om een vertelling niet te zien als het traject van een wapen naar zijn doel – de ‘verhaallijn’ – maar als een draagtas die allerlei betekenissen in relatie tot elkaar bevat. Het idee van de draagtas is door Donna Haraway en andere schrijvers over het Antropoceen, overgenomen als een voorbeeld voor duurzamere re- laties tussen mensen, dieren en de planeet – verhoudingen die niet instrumenteel zijn maar gebaseerd op wederzijdse erkenning en een gedeelde bestemming.

In die draagtas komt het beeld terug uit hoofdstuk 11, van een vat waarvan de deugd niet besloten ligt in het voorwerp zelf, maar in wat het kan vasthouden:

Uitgehold,
maakt klei een pot.
Waar de pot niet is,
is waar het bruikbaar is.

Le Guin zag in dit beeld de kracht, de wereld-reddende kracht zelfs, van het omhelzen van onzekerheid. Een tekst, merkte ze op, kan alleen waarheid overdragen op de manier dat een pot water bevat. ‘Een gedicht in de juiste vorm kan duizend waarheden bevatten. Maar het zegt er niet een’.

In 1998 publiceerde ze haar eigen vertaling van de Tao Te Ching, in een periode waarin haar vroege werk zijn top bereikt had en ander werk, zoals poëzie, vertalingen en kinderboeken, haar een nieuw publiek bezorgden. Aan haar lange en vruchtbare carrière kwam een einde met haar dood in 2018, op haar achtentachtigste. Door de Tao te vertalen als poëzie in plaats van proza wilde ze zowel de schoonheid als de betekenis van de tekst vangen. ‘In poëzie is schoonheid niet slechts een ornament; het is de betekenis. Het is de waarheid,’ schrijft ze. Maar toch wordt, volgens haar visie op het mysterie van kunst, waarheid niet gemaakt door de schrijver: ‘Een verhaal of gedicht kan waarheden aan mij openbaren terwijl ik het schrijf. Ik heb ze daar niet in gestopt.’ De schrijver kan slechts een ruimte creëren tussen haarzelf en de lezer, waarbinnen schoonheid en waarheid kunnen ontstaan.

‘Waarlijk reizen is terugkeren’ is een befaamd paradoxaal Le Guin-motto, verwant aan Lao Tzu’s suggestie dat de weg naar kracht ligt in het opgeven ervan. In haar inleiding tot de Tao Te Ching schrijft Le Guin dat ze de hoofstukken heeft gemarkeerd die ze graag voorgelezen wilde hebben op haar begrafenis (dat liep uiteindelijk anders). Eén daarvan was de zesde; het andere was de zestiende, waarin Lao Tzu schrijft:

De terugkeer naar de wortel
is vrede.
Vrede: accepteren wat moet zijn,
weten wat voortduurt.

Ze zegt over dit hoofdstuk dat het een ‘spiritualiteit waarvan de mens niet de maat is’ beschrijft. Om de wereld te redden, leerde Le Guin van de Tao, moet de mens allereerst afscheid nemen van het idee dat het de onze is.

Julie Phillips
Whidbey Island (VS) en Amsterdam, maart 2020

INLEIDING DOOR URSULA K. LE GUIN

De Tao Te Ching werd waarschijnlijk vijfentwintighonderd jaar geleden geschreven, wellicht door een man met de naam Lao Tzu, die rond dezelfde tijd geleefd zou hebben als Confucius. Niets van dit alles is zeker, behalve dat het Chinees is en erg oud en dat het mensen van overal vandaan aanspreekt alsof het gisteren is geschreven.

De eerste Tao Te Ching die ik ooit zag was een editie van Paul Carus uit 1898, gebonden in geel linnen en bedrukt met blauwe en rode Chinese figuren en karakters. Het was een eerbiedwaardig en mysterieus object, dat ik al snel onderzocht en vanbinnen nog fascinerender vond dan vanbuiten. Het boek was van mijn vader; hij las er vaak in. Op een keer zag ik hem er aantekeningen uit maken en ik vroeg hem wat hij deed. Hij vertelde me dat hij noteerde welke hoofdstukken hij graag voorgelezen wilde hebben op zijn begrafenis. We lazen die hoofdstukken inderdaad voor op zijn herdenkingsbijeenkomst.

Ik heb het boek nu, achtennegentig jaar oud en verder versierd met rood plakband om de rug bij elkaar te houden, en gemarkeerd bij de hoofdstukken die ik graag op mijn eigen begrafenis voorgelezen wil hebben. In de Aantekeningen achterin dit boek leg ik uit waarom ik het geluk had om Lao Tzu te ontdekken in die specifieke uitgave. Hier zal ik alleen zeggen dat ik het geluk had hem zo jong te ontdekken, zodat ik mijn hele leven lang met zijn boek kon leven. Ik bespreek ook andere aspecten van mijn versie in de Aantekeningen – hoe deze versie tot stand kwam.

Hier wil ik heel kort het waarom uiteenzetten.

De Tao Te Ching is deels in proza, deels in dichtvorm; maar zoals we poëzie nu definiëren, niet door ritme en rijm maar door een bewust verdeelde intensiteit van taal, is het allemaal poëzie. Ik wilde die poëzie vangen; die bondige, vreemde schoonheid. De meeste vertalingen hebben betekenis in hun net gevangen, maar zijn langdradig en laten zo schoonheid ontglippen. En in poëzie is schoonheid niet slechts een ornament; het is de betekenis. Het is de waarheid. Dat hebben we uit betrouwbare bron.

Geleerde vertalingen van de Tao Te Ching als een handboek voor heersers maken gebruik van een vocabulaire dat de uniekheid van de taoïstische ‘wijsgeer’, zijn mannelijkheid en autoriteit onderstreept. Dit taalgebruik wordt eeuwig herhaald of zelfs nog erger gemaakt in de meeste populaire edities. Ik wilde een Boek van de Weg dat toegankelijk is voor de hedendaagse, niet-wijze, niet-machtige en misschien niet-mannelijke lezer, een die niet op zoek is naar esoterische geheimen maar de oren spitst voor een stem die spreekt tot de ziel. Ik wil dat die lezer ziet waarom mensen al vijfentwintighonderd jaar van dit boek houden.

Het is de meest beminnelijke van alle grote religieuze teksten, grappig, enthousiast, bescheiden, onverwoestbaar, uitbundig en onuitputtelijk fris. Uit alle diepe bronnen, is dit het puurste water. Voor mij is het ook de diepste bron.

Ursula K. Le Guin

BESTEL TAO TE CHING

LEES MEER OVER DE PATROON-SERIE

INHOUDSOPGAVE

Bij deze editie: voorwoord door Julie Phillips
Inleiding door Ursula K. Le Guin

Lao Tzu: Tao te Ching
Boek Een: hoofdstuk
Boek Twee: hoofdstuk

Aantekeningen
Over deze versie
Bronnen
Noten over woordkeuzes
De twee teksten van de Tao Te Ching

Verantwoording

Noot van de vertaler
Over Ursula K. Le Guin

Over Julie Phillips

BESTEL TAO TE CHING

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN OVER TAO