De deur achter de sluier – hoofdstuk 2 van ‘Het universele pad’ door J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri

 

BESTEL HET UNIVERSELE PAD

De onderstaande tekst is hoofdstuk 2 uit het boek Het universele pad dat J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri publiceerden aan het einde van de de jaren veertig in de twintigste eeuw. Daarin geven deze stichters van de geestesschool van het Rozenkruis hun visie op De deur achter de sluier.

De aard van het menselijke bewustzijn wordt bepaald door het bloed. De esoterici van alle tijden hebben dit axioma bij voortduring aan hun leerlingen overgedragen, zonder daarbij ook maar enig spoortje van onzekerheid over te laten. ‘Het Koninkrijk Gods is binnen in u, ‘ zo verklaart met nadruk de Bijbel, en de sleutel tot dit Onbeweeglijk Koninkrijk moet worden gesmeed, of dient te worden vrijgemaakt in uw bloed, in die rode levenssubstantie die iedere vezel van uw bestaan doordrenkt. Dat is het grote wordingsgeheim dat alle bonafide geestesscholen bij hun leerlingen trachten ingang te doen vinden. Het bloed bepaalt de mate en de hoedanigheid van het menselijke bewustzijn.

De Universele Leer ziet het menselijke levensfluïde in drie vormopenbaringen:

  • als het gewone bloed;
  • als het zenuwfluïde;
  • als de lymfe.

Deze drievoudige levenssubstantie wordt geproduceerd in en door het stoffelijke lichaam. De benodigde grondstoffen voor deze productie zijn eveneens drievoudig van aard. De mens voedt zich met vaste stoffen en vloeistoffen van scheikundige geaardheid, met gassen van atmosferische samenstelling, en met planetaire oersubstanties van etherische hoedanigheid. Deze drievoudige levenssubstantie, geproduceerd door het lichaam en mede te verklaren uit zulk een drievoudige voeding, onderhoudt op haar beurt het gehele stoffelijke organisme, aldus de biologische cirkelgang volkomen makend.

De motorische activiteit in dit gehele proces wordt mogelijk door een kracht, door een vitaliteit, waarvan de kern, het brandpunt, gelegen is achter het voorhoofdsbeen, tussen de beide wenkbrauwbogen. Door deze kern, dit brandpunt, wordt in het gehele levensfluïde een zeker bewustzijn uitgestraald, een bepaalde geestelijke vibratie teweeggebracht. Het bewustzijnsbrandpunt in zijn enkelvoudigheid noemen wij de biologische geest; de bewustzijnsradiatie daarvan in het bloed duiden wij aan als ziel. Aldus kunnen wij de samenhang schouwen tussen geest, ziel en lichaam naar de natuur.

Nu moet u erop letten dat de bewustzijnsradiatie of ziele-vibratie wel uitgaat van de biologische geest, doch dat de intensiviteit daarvan, de kwaliteit, de actieradius en de gevolgen worden bepaald door het bloed. Ook de functies die ondenkbaar zijn zonder orgaanstructuren en zenuwwerkzaamheid — zoals denken, voelen, willen, begeren en het gehele handelingsleven — worden in hun uitgebreidheid of hun beperking gedirigeerd door het bloed. Wij kunnen bijgevolg concluderen dat, zodra de menselijke persoonlijkheid in het leven wordt getild door geboorte, de biologische geest in een zekere gevangenschap verkeert. De geest dirigeert het levensstelsel niet, doch hij wórdt geleefd, hij wórdt gehouden. Opgesloten, gevangen in de materiële persoonlijkheid, wordt hij gebruikt als bloeds-levensfactor, doch alle initiatieven en alle levenshandeling zijn te verklaren uit het bloed.

De mens in de dialectische natuur leeft niet uit de geest, hij leeft volkomen uit het bloed. Als eenmaal de levenscirkel is ingezet, als eenmaal de mens gebonden is aan het rad, als eenmaal de ziel, het bloed, belevendigd is, met leven begiftigd, onderhoudt het zichzelf, de geest in gevangenschap met zich voerend, alle overige noodzakelijke levensfactoren in een ontzaglijke bestaansbrand begerend en grijpend. Daarom constateert de ingewijde Paulus terecht dat de mens in de natuur een levende ziel is en geen levende geest.

Het zou onjuist zijn de geest in dit proces als een neutrale factor te beschouwen, in pure onschuld het kind van de rekening wordend. De biologische geest is een flits van de oorspronkelijke geestelijke wezenswerkelijkheid, die eerst met recht aangeduid zou kunnen worden als ‘mens’. Deze geestflits is van het oorspronkelijke menselijke geesteswezen in de pre-tijd uitgegaan, als een speculatieve en forcerende poging het grote wordingsplan Gods in eigenzinnigheid te beïnvloeden.

De gevolgen waren dramatisch. De opponerende geestflits dreef het gehele stelsel van de mikrokosmos in een onjuiste richting, de oorspronkelijke ontwikkeling werd ingekapseld en de geestflits werd krachtens haar wezen tot openbaring gedreven.

Daarom leeft in de biologische geest wel het beeld van de volmaakte mens, die alles is en alles kan en alles weet, doch hij ervaart een tegennatuur, een voortdurende dialectiek, een onbereikbaarheid, een gevangenschap, een totale initiatief beroving, een gebondenheid aan het rad van geboorte en dood, een overgeleverd zijn aan het door hem geschapen zielewezen, dat schijnbaar sterft om toch weer te leven, dat hem vergezelt van wieg tot graf, en van graf tot wieg.

Dat is de smart van de geest, zijn lijden, zijn wanhoop en zijn verbijstering. Een gil om verlossing vibreert door de gehele microkosmos, doch deze kreet om hulp spreekt slechts met een uiterst zwakke stem in de ziel, vanwege de bestaansdrang van het levende zielewezen.

In zeer vele gevallen kan de geest zich niet meer in de ziel openbaren, vanwege haar grove condities. Het voormalige zielewezen — dat is een mens waarin naast het bloedsbewustzijn ook de stem van de geestflits zich min of meer kan doen gelden — is dan een entiteit geworden met uitsluitend een bloedsbewustzijn. De esoterie spreekt dan van zielloosheid. De geestkern van zulke mensen wordt in dat geval, evenals bij het dier, uitwonend, alle individualiteit gaat verloren en er ontwikkelen zich, evenals bij de dieren, groeps- en soortgewoonten, met onberekenbare gevolgen.

Wij onderscheiden dus ten eerste het bloedsbewustzijn, waarin alleen de stem van het bloed, de soort, de groep, de stem van de voorgeslachten spreekt. Het is de mens, geheel en al tot biologisch schepsel verworden, geheel en al gebonden aan ‘bloed en bodem’.

Ten tweede is daar het zielebewustzijn, het bloedsbewustzijn, waarin, naast de biologische geestelijke werkzaamheid, ook de stem van de geestelijke bewustzijnskern nog spreken kan, zijn hoop, zijn verlangen, en idealen uiten kan. De mens met zielebewustzijn streeft op alle terreinen van het leven naar culturele wording. Hij tracht van deze wereld en van deze mensheid een levensveld en een levensgemeenschap te maken, die aan ethische en (of) religieuze normen voldoen.

Ten derde is er een geestelijk bewustzijn, het van het bloed gesepareerde bewustzijn van de dialectische geestkern. De mensen die dit van het bloed vrijgemaakte geestelijke bewustzijn bezitten, beseffen hun gevangenschap bij en hun afhankelijkheid ván het bloedswezen en zijn in staat in het geestelijke bewustzijn impulsen op te vangen van hoger orde, ten gevolge waarvan in deze mensen het inzicht met betrekking tot de staat van hun gevallenheid tot een klare wetenschap wordt.

En ten vierde is daar het oorspronkelijke bewustzijn, of het microkosmische bewustzijn. Sommige auteurs spreken ook kortweg van kosmisch bewustzijn of hemels bewustzijn, het bewustzijn van de oorspronkelijke wezenswerkelijkheid van de mens. Als wij aan de hand van deze wetenschap van het bewustzijn de gedragingen van de mensheid beschouwen, kunnen wij enkele leerzame conclusies trekken. In overeenstemming met de vier bewustzijnstoestanden is er sprake van een viervoudige mentaliteit, van een viervoudig mystiek leven, van een viervoudige levenshandeling. Ieder mens kan zich alleen maar gedragen in overeenstemming met zijn bewustzijnstoestand en zal slechts als zodanig beoordeeld kunnen worden.

Zo zal het mystieke leven van de mens met bloedsbewustzijn geheel en al ingesteld zijn op de natuur en op de wenteling van de jaargetijden. De religieuze feesten zijn bij hem gericht op spijs, drank en vreugde. De treinreiziger kan in de paastijd, wanneer hij door de eenzame landen van Drenthe en Overijssel voortsnelt, in de steeds donker wordende avond aanschouwen hoe overal de paasvuren worden ontstoken. De zozeer met lijf en ziel aan het land gebonden boerenbevolking groept rondom de vlammenkern in de lichtcirkel. Zo zendt de bloedsbewuste mens zijn dank naar omhoog voor de weer tot opstanding gekomen natuur.

De zielbewuste mens geeft in zijn mystieke leven blijk van een grote gespletenheid. Zijn religieuze bestaanscirkel is wijder getrokken. De roep van de goddelijke boodschappers, die niet van deze wereld zijn, heeft hem geraakt en hij houdt er ernstig rekening mee. Doch hij vindt zichzelf staan te midden van de natuur, hij is één met de zwarte aardkluit; hij moet erop leven en ervan eten. Aldus zoekt en maakt hij een compromis. In zijn diepste natuurwezen voelt hij alles voor het paasvuur en het joelfeest, doch naar zijn wijdere mystieke bestaanscirkel schaamt hij zich daarvoor en daarom viert hij zijn natuurfeesten thuis. Hij maakt zich voor de rest een moraaltheologie en sluit zich gestreng op binnen de muren van zijn bedehuizen. De strijd tussen stof en geest wordt voor deze mens meestal alleen een sterfbedscène. Als u weleens zo’n zielbewuste mens hebt zien heengaan uit dit dal der natuur, dan weet u wat wij bedoelen.

Bij de mens in de derde bewustzijnsfase, de mens met geestelijk bewustzijn, wordt de gespletenheid van de zielbewuste mens tot een intens levensdrama. Deze leeft niet meer
— hij lijdt. Hij ondergaat diep de staat van zijn gevallenheid. Krachtens zijn bewustzijnscirkel kent hij, weet hij, van het oorspronkelijke leven. Hij ziet het lichtende land als in de verte, doch hij heeft er geen deel aan. Zijn geloof in de heilige verten van het Onbeweeglijk Koninkrijk is volkomen tot ontplooiing gekomen.

Het is bij hem zoals Hebreeën 11 het stelt: ‘Het geloof is de zekerheid der dingen die men hoopt en het bewijs der dingen die men niet bezit.’ In en door dit geloof is hij tot veel in staat en kan hij een levensgaafheid tot ontwikkeling brengen, die door velen bewonderd wordt. Hij kan, evenals de geloofsgetuigen die in Hebreeën 11 opgesomd worden, levensverzaking demonstreren, een bloedsoffer brengen in liefde voor de mensheid en zich een verbijsterende inspanning voor het grote werk getroosten. Wat zou iemand al niet kunnen in de kracht van het geloof!
Maar toch, al deze geloofsgetuigen al deze geloofshelden, hebben — en wij citeren opnieuw Hebreeën 11 — ‘de belofte niet verkregen, slechts uit de verte hebben zij die gezien.’ En dit is het dramatische. Waarom, zo vragen wij, is al die inspanning tevergeefs, naar de ervaring van de geloofskrachtigen, en naar het woord van alle heilige taal?

Omdat het geestelijke bewustzijn opgesloten is in een gevangenis, in de gevangenis van de dialectische mens. Omdat het geestelijke bewustzijn een persoonlijkheid mist, een organisme om de reis naar het Onbeweeglijk Koninkrijk aan te vangen, door te zetten en te voleinden. Omdat het geestelijke bewustzijn in een onheilige tempel woont en gevangen is in het bloed der natuur.

Daarom is er dit conflict van deze mens — zich toespitsend in deze ene vraag: ‘Hoe kom ik van dit bloed en zijn duister drijven af, fundamenteel en structureel?’ Hier helpt geen joelfeest en geen paasvuur, hier helpt geen mystieke begoocheling en geen muzikale roes. Hier kan de moraaltheologie niet van dienst zijn. Hier staat de leerling voor het alternatief: sterven in het geloof, het nieuwe leven in de verte schouwend en in dat geloof in zoverre behouden wordend dat hij de gelegenheid ontvangt het een volgende maal opnieuw te proberen — óf door revolte, door positief doorgevoerde zelfrevolutie, door te breken tot het nieuwe leven in het Onbeweeglijk Koninkrijk. Het gaat voor deze mens hierom: staan blijven in het geloof — óf het gaan wagen met het universele Rozenkruis. Is zulk een revolutie, zulk een doorbraak naar het nieuwe leven mogelijk? Hoe verkrijgt de leerling het microkosmische bewustzijn?

De bonafide geestesscholen van alle tijden hebben deze weg, dat pad gewezen. Nodig is de afbraak van de oude tempel der lagere natuur, liquidatie van de dialectische persoonlijkheid, en de bouw van een nieuwe persoonlijkheid, een nieuwe tempel. Alleen in de nieuwe tempel kan het kosmische bewustzijn wonen.

Zij die dit bewustzijn bezitten en in het nieuwe tehuis Sancta Spiritus wonen, zij duiden de drie hoogtepunten in het proces, dat naar de overwinning voerde, aan als: ‘Door de geest Gods ontstoken — in Jezus de Heer ondergegaan — door de Heilige Geest wedergeboren.’ Deze woorden vinden wij geschreven onder het elogium van het Boek T, dat in de graftempel van Christiaan Rozenkruis werd gevonden. De leerling met het geestelijke bewustzijn is door de geest Gods ontstoken. Hij is vol van kennis en vol van geloof. Hij ziet, al naar zijn staat-van-zijn, het nieuwe leven tot in zijn finesses glanzen aan diverse horizonten.

Om nu de deur tot dat nieuwe leven te vinden, wordt zijn aandacht gevestigd op het eigen levensstelsel. Immers, hij moet ‘ondergaan in Jezus de Heer.’ De leerling moet het oog richten op het eigen bloedswezen, op de persoonlijkheid naar de natuur. Deze persoonlijkheid, dit gehele levenssysteem moet ‘ondergaan’. Niet door penitenties, door boetedoening, door mystieke lichaamsteisteringen en al die dingen die in het verleden zo rijkelijk beoefend werden, doch door magische alchemie, door een spontane, directe methode, die in alle hogere bewustzijnsscholen werd en wordt onderwezen.

Door de toepassing van deze methode, van deze hogere levensverwerkelijking, ontvangt de leerling een goddelijke kracht, die in de gewijde taal van de Bijbel wordt aangeduid als het bloed Christi. Met behulp van deze kracht sterft de leerling om te kunnen leven. Hij sterft niet de vrijwel nutteloze dood van de natuur, om daarna met zijn schamele resten naar de spiegelsfeer te verhuizen. Nee, hij sterft de procesmatige structurele dood in Jezus de Heer.

U moet dit goed verstaan. Een van de mystieke verzen zegt: ‘Wie in ’t geloof op Jezus ziet, die vreest de dood en helle niet.’ Inderdaad, dat is mogelijk! Het geloof maakt immuun voor zorg, angst en vrees. De geloofsbinding is inderdaad een sterke kracht. Doch zij is het begin. Zij is geen oplossing in zichzelf. De leerling moet niet slechts in het geloof op Jezus zien, hij moet in die kracht ondergaan en daardoor het geweldige alchemische herscheppingsproces mogelijk maken. Daar waar de mystieke mens stagneert, gaat het Rozenkruis verder.

Daarom is het Rozenkruis en zijn Broederschap, die dit heilsproces stelde voordat de kerk geboren was en vóór de eerste dominee zijn theologische zelfmoord nog moest voltrekken, geen misleidende geest, doch een dóórleidende geest.

Een onbegrijpelijk aantal miljoenen ziet in het geloof op Jezus en is alleszins religieus en zingt zijn liederen van geloof en weten. Maar met dat al zijn zij van de aarde-aards. Zij zien wel, maar zij bouwen niet en waden tot aan de enkels in het bloed en de zelfgemaakte wereldverschrikking. Wie in het geloof op Jezus ziet — die neemt zo’n grote ben-
de niet! Die zoekt een oplossing — die zoekt een doorbraak — die grijpt de geboden hand en viert zijn afscheid.

Daarom blijft de leerling niet in zijn geloofsfase staan, doch hij zoekt de weg, de methode, met behulp waarvan hij het eigen bloedswezen naar de natuur open kan maken voor de levenssubstantie van de godsnatuur, het bloed Christi, dat inderdaad reinigen kan, als een vuur louteren van alle zonden. De mens die dit geheim in zichzelf oplost, wordt opgenomen in het proces van de alchemische herschepping. Hij opent de deur achter de sluier; hij treedt binnen in het Onbeweeglijk Koninkrijk.

Zo jagen wij elkaar de dood der natuur in. En Hij, die u, na het zien, moet grijpen met uw gehele wezen, Hij spreekt: ‘Ik ben de deur, de deur achter de bloedrode sluier van de begoocheling.’

INHOUDSOPGAVE VAN ‘HET UNIVERSELE PAD’

  1. Religieuze reclame
  2. De deur achter de sluier
  3. De tempel van Osiris
  4. Het mysterie van het adytum
  5. De tempel van de geest
  6. De tempel van de natuur
  7. Midzomernachtsdroom
  8. De verheven wijsheid van LaoTse
  9. Spiralengangenvibratie
  10. Idealiteit en realiteit
  11. Het mysterie en de roeping van Hiram Abiff, de meester-bouwer
  12. Gevaren op het pad

Bron: Het universele pad door J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri, hoeksteenserie 2

BESTEL HET UNIVERSELE PAD

LEES MEER OVER DE HOEKSTEENSERIE