Sonnetten van Shakespeare – integrale tweetalige versie van de 154 sonnetten van dichter-vertaler Jules Grandgagnage

 

BESTEL SONNETTEN VAN SHAKESPEARE

Met deze integrale tweetalige versie van de 154 sonnetten wil dichter-vertaler Jules Grandgagnage het Nederlandstalig lezerspubliek een eigentijdse, frisse vertaling aanbieden die recht doet aan Shakespeares populaire sonnettenbundel. Hiermee is hij na vier eeuwen de vijftiende die alle sonnetten naar het Nederlands heeft vertaald. De oogst aan nieuwe vertalingen is begin 21e eeuw reeds veelbelovend. Jules Grandgagnage laat in dit gezelschap zijn eigen stem klinken, met respect voor de grote schrijver uit de Engelse renaissance. Om te beginnen eerbiedigt hij de inhoud van elk gedicht, en hij maakt gebruik van de gereedschapskist van de meester: de jambische pentameter (tien lettergrepen per versregel) en het rijmschema van het Engels sonnet. Omdat ook Shakespeare zichzelf de nodige vormvrijheid gunde, zijn enkele sonnetten in vloeiende blanke verzen vertaald. Ter vergelijking en voor verdere studie is de oorspronkelijke Engelse tekst naast de vertaling afgedrukt. Deze tekstgetrouwe moderne vertaling is de ideale start voor iedereen die wil kennismaken met Shakespeares sonnetten.

OVER DEZE VERTALING

Een goede poëzievertaling tracht drie aspecten te verenigen die eigenlijk onverenigbaar zijn: ten eerste dient zij inhoudelijk zo precies mogelijk weer te geven wat de oorspronkelijke dichter bedoelde; ten tweede respecteert zij de vorm van het oorspronkelijk gedicht; en ten derde (voor mij zwaar doorwegend!) moet het vertaalde gedicht voor de moderne lezer genietbaar zijn door de poëtische verwoording en klankrijkdom. Met andere woorden: een vertaling is steeds een compromis, de ene al wat geslaagder dan de andere.

Voor ik aan de vertaling van een gedicht begin, besteed ik veel tijd aan research om het eerste aspect zo goed mogelijk te doorgronden. Bij het vertalen respecteer ik die inhoud, al hoeft het voor mij geen letterlijke vertaling te zijn van wat er staat. De vorm – in dit geval een Engels sonnet met veertien versregels, samengesteld uit jambische pentameters – respecteer ik, al mag het rijmschema niet te dwingend zijn. Zo vervang ik regelmatig volrijm door halfrijm, en in één geval (Sonnet 50: “How heavy do I journey on the way”) verving ik de jambische pentameter door de anapestische pentameter om de drietelgang van de galop van het paard in het sonnet te imiteren. Ik herinner me nog toen ik aan die vertaling bezig was, dat ik dacht: “Verdorie! Dit past veel beter in het Nederlands!”

Tienlettergrepige versregels zijn in het Engels blijkbaar geen probleem, maar in het Nederlands kun je beter sonnetten knutselen met zesvoeters of (zoals ik met Sonnet 50 zo brutaal deed!) gebruikmaken van het drijvende ritme van de anapest.

Over de poëtische verwoording kan ik kort zijn: die moet de lezer zelf beoordelen. Ik ben het met Arie van der Krogt eens dat je gekunsteldheid moet vermijden. Hij geeft, als dichter-zanger, de nuttige raad om je vertaald gedicht luidop te lezen of te zingen. Struikel je ergens over, dan deugt het niet.

Voor mijn vertaling heb ik volledig mijn eigen stem laten spreken. Dat is altijd beter dan te proberen iemands stijl of visie te imiteren. Als dichter-vertaler werk ik onder meer aan websites over Shakespeare, John Donne, Montaigne en Marie de France. Daarnaast werk ik belangeloos mee aan online projecten zoals Wikisource, Wikibooks en Wikipedia om deze auteurs bekender te maken bij het grote publiek. Dat is overigens ook de belangrijkste taak van een literair vertaler: het werk van bekende en minder bekende auteurs beschikbaar maken in de eigen taal en zo de wereldliteratuur mee helpen verspreiden. Ik hoop dat mijn vertaling van de Sonnetten hiertoe een steentje kan bijdragen.

Jules Grandgagnage, 29 januari 2021

INLEIDING

“Shakespeare’s sugared sonnets”

Vanaf The Taming of the Shrew in 1590 tot The Two Noble Kinsmen in 1613 schreef Shakespeare bijna 40 toneelstukken. In 1593-1594 werden de Londense theaters regelmatig gesloten vanwege uitbraken van de pest, en het is in deze periode dat Shakespeare twee lange verhalende gedichten schreef: Venus and Adonis, en Lucrece. Mogelijk ging hij over tot publicatie in druk van deze gedichten omdat hij op die manier hoopte de aandacht van rijke patroons te vangen. De sonnetten werden omstreeks dezelfde tijd geschreven. De eerste melding ervan vinden we in Francis Mere’s Palladis Tamia uit 1598. Hierin verwijst Mere naar “Shakespeare’s sugared sonnets among his private friends”. Sonnetten 138 en 144 werden in 1598 of 1599 gedrukt en opgenomen in de door W. Jaggard uitgegeven collectie The Passionate Pilgrim, maar de eerste volledige publicatie van de sonnetten was de Quarto-editie van 1609.

De sonnetten van William Shakespeare (1564-1616) werden gepubliceerd in 1609 door de boekhandelaar-uitgever Thomas Thorpe, vermoedelijk zonder toestemming van de auteur. Het is echter heel waarschijnlijk dat, zoals met bijna alle lyrische poëzie van deze periode het geval was, het reeds eerder als manuscript circuleerde binnen een kring van aristocratische poëzieliefhebbers.

Het sonnet beleefde zoals in de rest van Europa ook in Engeland een gouden tijdperk in de jaren 1580-1590 – met het werk van Sir Thomas Wyatt en Henry Howard, Earl of Surrey. Op het ogenblik van publicatie van Shakespeares boek was deze dichtvorm dus reeds uit de mode. Dat Shakespeare niet zelf de druk van de sonnetten overzag, was in die tijd voor een ‘gentleman’ normaal: poëzie werd een nobeler occupatie geacht dan theater en het was ‘not done’ voor een heer om eigen werk te laten drukken.

Alles wijst erop dat deze bundel, een dunne quarto met 154 sonnetten en het langere gedicht A Lover’s Complaint, in de jaren 1590 werd samengesteld. Velen wilden er het meest persoonlijke werk van Shakespeare in zien, ja, het zelfs als zijn poëtische autobiografie beschouwen. Er werd ook druk gespeculeerd op de identiteit van de protagonisten, om te beginnen “de heer W. H.” aan wie de bundel opgedragen was. Verder lijken de eerste 126 sonnetten te gaan over een bepaald persoon, mogelijk Henry Wriothesley, de graaf van Southampton – de mecenas aan wie Shakespeare zijn verhalend gedicht Venus and Adonis (1593) had opgedragen.

En dan was er nog de mysterieuze “Dark Lady”, aan wie de sonnettenreeks 127-152 is gewijd en waarbij men denkt aan Emilia Lanyer, Mary Fitton en andere vrouwen die Shakespeare gekend heeft. Toch is het helemaal niet zeker of we hier te maken hebben met een getrouwe weerspiegeling – een soort autobiografisch drama – van gebeurtenissen uit Shakespeares liefdesleven. Pogingen om er fasen uit het leven van de bard in te ‘lezen’ worden nog eens bemoeilijkt doordat de volgorde van de sonnetten willekeurig lijkt. Mogelijk doordat Shakespeare zelf geen toezicht heeft gehouden op de manier waarop ze gedrukt werden, wie zal het zeggen? Het maakt het mysterie van de sonnetten nog groter: zoals met elk groot kunstwerk blijft veel verborgen en voor interpretatie vatbaar. Zo komt het dat 4 eeuwen na hun ontstaan de sonnetten van Shakespeare ons blijven boeien. Ze tonen ons welke thema’s de nog jonge Shakespeare dierbaar waren, ze tonen ons bovenal zijn lyrische kracht en universaliteit. Zijn vriend Ben Jonson sprak na de dood van Shakespeare deze visionaire woorden:
“He was not of an age, but for all time!”

DE SONNETVORM

Een sonnet (It. sonetto, Fr. Oudoccitaans sonet, ‘liedje’) is een gedicht van gewoonlijk 14 versregels, geschreven in een regelmatig rijmschema waarvan ook verschillende variaties bestaan.

Italiaans sonnet

Het sonnet ontstond in de 13e eeuw in Italië. Dante Alighieri was de eerste grote dichter die er gebruik van maakte. Aan Petrarca komt de eer toe de eerste sonnettencyclus te hebben geschreven. Deze dichtvorm leent zich uitermate goed tot kernachtige expressie van beschouwingen en emoties. Het Petrarca-sonnet (of Italiaans sonnet), waar ook John Milton van gebruikmaakte, bestaat uit een octet volgens het rijmschema abba waarop een sextet volgde met 2 of 3 te kiezen rijmen.

Engels sonnet

Het shakespeareaans sonnet (ook elizabethaans of Engels sonnet genoemd) bestaat uit 3 kwatrijnen abab cdcd efef of abba, en een couplet gg. Dit Engels sonnet bestaat gewoonlijk uit tienlettergrepige versregels (vaak in jambische pentameter). Het Italiaans sonnet is opgebouwd met elflettergrepige regels, een Frans sonnet met versregels van twaalf lettergrepen.

DE SONNETTEN

Zo er sprake is van een “plot” in Shakespeares 154 sonnetten, dan zou die er zo kunnen uitzien:

  1. Sonnetten 1-17 (de voortplantingssonnetten) vormen de proloog tot het drama, waarin de dichter een jongeman aanmaant om te zorgen voor nageslacht;
  2. Sonnetten 18-126 beschrijven de liefde van de dichter voor een jongeman: vanaf de aanvankelijke extase, naar de eerste achterdocht, de ontrouw, en ten slotte het bittere einde van de relatie;
  3. Sonnetten 127-152, waarin nu een donkere dame zijn minnares is, maar die liefde blijkt slechts lust te zijn;
  4. Sonnetten 153 en 154 maken geen deel uit van de plot.

Fair Youth Sonnets

Fair Youth Sonnets verwijst naar de naamloze jongeman aan wie sonnetten 1-126 zijn gericht. De eerste 17 ervan worden tot de Procreation sonnets gerekend. Sommige commentatoren stellen de relatie tussen de spreker en de jongeman voor als een seksuele relatie. Daarbij beroepen ze zich vooral op de romantische en liefdevolle taal waarvan de dichter zich in deze reeks bedient. Anderen interpreteren het als een platonische liefde. De eerste gedichten in de reeks bevelen de voordelen van het huwelijk en het krijgen van kinderen aan. Met het beroemde Sonnet 18 (“Shall I compare thee to a summer’s day”), verandert de toon dramatisch in de richting van romantische intimiteit.

De sonnetten die traditioneel worden aangeduid als de Rival Poetreeks (waarin een dichter-rivaal optreedt) zijn sonnetten 78-86 uit de Fair Youth-reeks. Sonnet 21 lijkt de rival poet al aan te kondigen. De namen die met deze persoon geassocieerd worden zijn vooral die van Christopher Marlowe en van George Chapman.

Procreation Sonnets

De eerste 17 sonnetten zijn 17 verschillende uitgewerkte argumenten om de jonge man te overhalen te huwen en kinderen te krijgen. Het is de enige manier om ervoor te zorgen dat zijn schoonheid voor het nageslacht bewaard blijft. Deze reeks staat bekend als the procreation sonnets. Sonnet 18 (Shall I compare thee to a summer’s day?) is een passionele liefdesverklaring. Door hem hartstochtelijk te prijzen tracht de dichter de jonge man te overtuigen van zijn gelijk. Doorheen de sonnettenreeks zien we hoe de lof die hij hem toezwaait geleidelijk verandert in liefde.
De eerste hint die de spreker ons geeft komt in Sonnet 8:

“Music to hear, why hear’st thou music sadly?
Sweets with sweet war not.”
Vervolgens in Sonnet 10:
“Shall hate be fairer lodged than gentle love? Make thee another self for love of me.”
En nog sterker in Sonnet 13:
“Dear my love, you know
You had a father. Let your son sy so.”
Zo staan er nog een aantal hints dat het om meer dan gewone vriendschap gaat. In Sonnet 5 gebeurt dat heel expliciet, als de spreker zegt dat hij in oorlog is met de Tijd “for love of you”. Die gevoelens culmineren in Sonnet 18, als de spreker passioneel voor deze liefde uitkomt.
Samen vormt de reeks procreation sonnets een introductie tot de plot van de sonnetten.

Rival Poets Sonnets

De spreker van de gedichten ziet in deze reeks (78-86) een rivaal- dichter als een concurrent voor roem, rijkdom en patronage. Het valt niet aan te tonen of dit personage gebaseerd is op een echte persoon
uit Shakespeares kring. De beste kandidaten zijn Christopher Marlowe en George Chapman, twee collega-dichters en toneelauteurs.

Dark Lady Sonnets

The Dark Lady Sonnets is een reeks die begint met de introductie van ’the Dark Lady’ in sonnet 127. De geliefde jongeman van de voorgaande sonnetten verdwijnt naar de achtergrond en een minnares, traditioneel bekend onder de naam ‘Dark Lady’, komt op het voorplan.

Hoewel de term in geen enkel van Shakespeares sonnetten gebruikt wordt, is de benaming “The Dark Lady Sonnets” wel blijven hangen, omdat de beschreven vrouw zowel een donker uiterlijk als een donker karakter heeft. Terwijl de voorgaande ‘Fair Youth Sonnets’ betrekking hebben op een dubbelzinnige homoseksuele relatie tussen de dichter en de mooie jongeling, is het thema van de Dark Lady Sonnets de seksuele affaire die de dichter heeft met een getrouwde vrouw. Hij is volledig in haar ban, en bemint en haat haar tegelijk, dit laatste vooral vanwege haar minder aantrekkelijke kwaliteiten. Als hij beseft hoe destructief hun relatie is, begint hij zichzelf te verachten. Als klap op de vuurpijl heeft de donkere dame midden deze emotionele storm een affaire met de ‘Fair Youth’…

De Dark Lady-reeks onderscheidt zich van de Fair Youth-reeks door de openlijk seksuele, passionele toon. Zo heeft Sonnet 151 (“Love is too young to know what conscience is”) de reputatie “liederlijk” te zijn, en het wordt bij moderne onderzoekers ook aangehaald om het verschil te illustreren tussen de spirituele liefde voor de Fair Youth en de seksuele liefde voor de Dark Lady. Het onderscheid wordt vaak gemaakt in de inleiding van moderne edities van de sonnetten. The Dark Lady wordt zo genoemd omdat uit de gedichten blijkt dat ze zwart haar en een gekleurde huid heeft. Net als bij de Fair Youth zijn er veel pogingen geweest om haar te verbinden met een echte historische persoon. Onder meer Lucy Negro, Mary Fitton, Emilia Lanier en Elizabeth Wriothesley werden als kandidaten gesuggereerd.

Sonnet 1

From fairest creatures we desire increase,
That thereby beauty’s rose might never die,
But as the riper should by time decease,
His tender heir might bear his memory:
But thou, contracted to thine own bright eyes,
Feed’st thy light’s flame with self-substantial fuel,
Making a famine where abundance lies,
Thyself thy foe, to thy sweet self too cruel.
Thou that art now the world’s fresh ornament
And only herald to the gaudy spring,
Within thine own bud buriest thy content
And, tender churl, mak’st waste in niggarding.
Pity the world, or else this glutton be,
To eat the world’s due, by the grave and thee.

Samengevat
Je leeft er maar op los en denkt alleen maar aan jezelf, maar de wereld heeft recht op je nageslacht. Nu ben je nog mooi, maar als je zo verder leeft, neem je alles wat je was mee in je graf.

Een mooie mens moet ons zijn kinderen geven,
Zijn gratie mag niet als een roos vergaan,
Het is het kind dat hem doet verder leven
Als hij allang van ons is heengegaan.
Maar jij, gevangen door je eigen beeld,
Jij voedt je vlam met eigen vlees en wezen
Tot niets ons rest, niets dat je hebt gedeeld.
Je zoete zelf hoeft slechts zichzelf te vrezen.
Je siert de aarde als een frisse blom,
De bode van een kakelbonte lente,
Je eigen knop blijft echter dicht en stom
Jij lieve dwaas, bewaart het als een krent.
Verteer jezelf en wat de wereld toebehoort
Niet in het graf, het ware kindermoord.

Sonnet 2

Na veertig winters, je gezicht doorploegd
Van tijd en weer waar is je schoonheid nu?
Versleten als een kleed dat je eens droeg!
Verdwenen met je praal, jij parvenu!
Waar ligt je ware schoonheid dan verborgen,
Als iemand er om vraagt dan weet je ’t niet.
Of wijs je dan op je verzonken ogen,
Waar schaamt’ en spijt verteert wat niemand ziet?
Een zonde is het dat je zo verspilt
Wat voor je toekomst zoveel had betekend.
Als je kon zeggen: dit kind heb ik gewild,
Het gaf een zin en richting aan mijn leven:
Zo vindt je bloed een warme levensstroom,
Waar anders koude wacht als stervensloon.

Samengevat
Je uiterlijk is als een mooie jas die zal verslijten, en dan draait niemand zich nog om om je te bewonderen. Zorg dus voor een kind, waarvan de schoonheid op je oude dag en na je dood een herinnering aan die van jou zal zijn.

When forty winters shall besiege thy brow,
And dig deep trenches in thy beauty’s field,
Thy youth’s proud livery, so gaz’d on now,
Will be a tatter’d weed, of small worth held:
Then being ask’d where all thy beauty lies,
Where all the treasure of thy lusty days,
To say, within thine own deep-sunken eyes,
Were an all-eating shame and thriftless praise.
How much more praise deserv’d thy beauty’s use,
If thou couldst answer, ‘This fair child of mine
Shall sum my count, and make my old excuse,’
Proving his beauty by succession thine!
This were to be new made when thou art old,
And see thy blood warm when thou feel’st it cold.

Sonnet 3

Look in thy glass, and tell the face thou viewest
Now is the time that face should form another;
Whose fresh repair if now thou not renewest,
Thou dost beguile the world, unbless some mother,
For where is she so fair whose unear’d womb
Disdains the tillage of thy husbandry?
Or who is he so fond will be the tomb
Of his self-love, to stop posterity?
Thou art thy mother’s glass, and she in thee
Calls back the lovely April of her prime;
So thou through windows of thine age shalt see,
Despite of wrinkles, this thy golden time.
But if thou live, remember’d not to be,
Die single, and thine image dies with thee.

Samengevat
Kijk in de spiegel en vertel je gezicht dat het zich moet voortplanten. Welke man maakt een einde aan zijn bestaan door een te grote eigenliefde, waardoor hij geen nageslacht heeft? Als je ongehuwd en kinderloos sterft, sterft je beeld met jou.

Wat zegt de spiegel waar je nu in kijkt?
Dat je gelaat nu gauw een ander maakt,
Voordat je eens geroemde schoonheid wijkt.
Een dief ben je als je hierin verzaakt.
Want waar is zij wier ongebruikte schoot
Het planten van jouw schone zaad versmaadt?
En wie is die narcist die in de dood
Ons in zijn zelfzucht geen kind nalaat?
Je bent je eigen moeders spiegelbeeld,
En in jouw jeugd ziet men haar schoonheid prijken:
Zo zal ook jij door ouderdom vereelt
Doorheen je rimpels naar jezelf kijken.
Maar ben je met dit leventje tevree,
Sterf dan eenzaam, en neem je schoonheid mee.

Sonnet 4

Unthrifty loveliness, why dost thou spend
Upon thyself thy beauty’s legacy?
Nature’s bequest gives nothing, but doth lend,
And being frank, she lends to those are free:
Then, beauteous niggard, why dost thou abuse
The bounteous largess given thee to give?
Profitless usurer, why dost thou use
So great a sum of sums, yet canst not live?
For having traffic with thyself alone,
Thou of thyself thy sweet self dost deceive:
Then how, when Nature calls thee to be gone,
What acceptable audit canst thou leave?
Thy unus’d beauty must be tomb’d with thee,
Which used, lives th’ executor to be.

Samengevat
Jij mooie verkwister, verkwanselt het cadeau van schoonheid dat de natuur je schonk. Denk eraan dat ze het je slechts in leen gaf: ze wil dat je het met anderen deelt. Als je sterft, laat je niets na; maak dus een kind om je schoonheid verder te laten leven.

Waarom verspil jij dit legaat alleen?
Jouw schoonheidserfenis duurt slechts één leven.
Wat je bezit gaf de natuur in leen,
Met gulle hand, aan hen die zelf geven.
Ik snap niet dat een vrek met mooie snoet,
Van haar royaal geschenk zo misbruik maakt,
Die som op som leent waar hij niets mee doet,
En toch niets vindt dat hart en leven raakt.
Wie slechts zichzelve mint in het verkeer
Verraadt daardoor zijn eigen mooie ziel,
Want, komt de laatste dag, hoe haal je eer,
Als je niets nalaat, want je bleef steriel?
Je onbenutte schoonheid sterft in ‘t graf
Tenzij je die op tijd aan anderen gaf.

Sonnet 5

Those hours, that with gentle work did frame
The lovely gaze where every eye doth dwell,
Will play the tyrants to the very same
And that unfair which fairly doth excel;
For never-resting time leads summer on
To hideous winter, and confounds him there;
Sap check’d with frost, and lusty leaves quite gone,
Beauty o’ersnow’d and bareness everywhere:
Then, were not summer’s distillation left,
A liquid prisoner pent in walls of glass,
Beauty’s effect with beauty were bereft,
Nor it, nor no remembrance what it was:
But flowers distill’d, though they with winter meet,
Leese but their show; their substance still lives sweet.

Samengevat
De schoonheid die je nu bezit, blijft niet eeuwig. Tijd zal haar laten verdwijnen. Je moet zorgen voor nageslacht, en zoals bloemen in parfums verder leven.

Dezelfde uren die met zachte handen
Jouw aanblik vormden tot ons oogfestijn,
Zullen daarop tekeer gaan als tirannen,
Tot alle schoonheid in die blik verdwijnt.
Want slapeloze Tijd drijft zomer voort
Naar gruwelijke winter, en bedwingt
Het sap met vorst, die ‘t groene blad vermoordt,
Gratie sterft waar barre sneeuw nu blinkt.
Ware het niet dat ‘s zomers distillaat
Haar overleeft, gevangen in het glas,
Dan zou noch haar parfum, noch haar gelaat
Ons nu herinneren aan wat ze was.
Zelfs als de vorst het bloemschoon heeft vernield,
Leeft nog het zoet parfum dat haar bezielt.

BESTEL SONNETTEN VAN SHAKESPEARE

LEES OVER VIJF UITGAVEN VAN OF OVER WILLIAM SHAKESPEARE