De taak en het werk van de Geestesschool in de nieuwe era – hoofdstuk 16 uit ‘Het christelijke inwijdingsmysterie’

 

BESTEL HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE

Het boek Het christelijke inwijdingsmysterie (pdf) van J. van Rijckenborgh biedt een esoterische ontsluiting van de zeven brieven uit het Openbaringenboek. De zeven ‘gemeenten’ tot wie Johannes op het eiland Patmos zich richt in het boek Openbaringen van de Bijbel, maken deel uit van Ashia: het deel van de mensheid dat rijp is voor vernieuwing. Beschreven wordt een door de Christuskracht geleide weg van inwijding. In drie fasen, gekoppeld aan de zeven planeetsferen, voltrekt zich een proces van wedergeboorte van lichaam, ziel en geest. Naarmate het bewustzijn van de lezer zich uitbreidt, zal het boek een steeds grootser perspectief voor het innerlijk oog ontvouwen. Hieronder volgt de tekst van het laatste hoofdstuk met de titel ‘De taak en het werk van de Geestesschool in de nieuwe era’. 

Als men de verschillende arbeidsvelden in deze wereld, waarin de menselijke ambities zich uitvieren, bestudeert, dan komt men tot de ontdekking, dat het steeds weer dezelfde methode is, met behulp waarvan men tracht zijn oog-merken te volvoeren. Politieke partijen, humanistische verenigingen, kerkelijke organisaties en de diverse esoterische gezelschappen, zij stellen hun programma, maken dat bekend en trachten door diverse activiteiten hun greep op het publiek te versterken en zoveel mogelijk leden te verkrijgen.

Men zou kunnen spreken van de horizontale methode. Deze methode geeft altijd succes, als men maar psychologische momenten afwacht, belangstelling weet te wekken door vlotte literatuur en organisatorisch verantwoord optreedt. Met een behoorlijke portie wetenschappelijke tactiek, kan men de meest afgeleefde instelling nieuw leven inblazen en deze, zonder zich belachelijk te maken handhaven.

Zoals in de handel het meest waardeloze artikel met de juiste psychologische reclame, vol van onuitgesproken beloften, kan worden verkocht, en blijvend kan worden verkocht, zo kan men, wanneer men maar geen domme dingen doet, belangstelling wekken en handhaven voor iedere begeerte, idee of leerstelling, voor ieder instituut dat zegt het heil van de mensheid te beogen.

Zo zwalkt de mens rond in een oceaan vol ideeën, wordt links en rechts geworpen, en klemt zich in verdrinkingsnood ten slotte vast aan een speculatief stuk wrakhout, dat het best met zijn aard overeenstemt. Absolute zekerheid, dat hij ten slotte de gewenste oever zal bereiken, heeft hij niet. Het is zuiver speculatie. Wordt de ene strohalm u uit de handen geslagen, welnu, er zijn genoeg andere, die u maar al te gaarne in de handen worden geduwd.

De levenszee is bezaaid met allerlei vaartuigen. Zij hebben alle de pretentie een reddingsboot te zijn en zij varen kris kras door elkaar. Er zijn er honderden, waarvan de bootslieden om strijd beweren ‘Vaders zoon aan boord te hebben, en het veilig strand voor ’t oog’, doch wie de echte Vaderszoon heeft, is nog steeds niet uitgemaakt, en het veilige strand, dat zij allen voor ogen hebben, is blijkbaar wel een beetje grillig, gezien de totaal uiteenlopende koersen. Deze situaties moeten de aandacht hebben van de zoekende leerlingen, want zij dobberen allen hier of daar op de levenszee, en zij worden allen aangeblaft door de bootslieden.

De lezer ziet de auteur van dit boek natuurlijk ook aan als een van die heren en men verwacht dat hij zal beweren bootsman te zijn op de sterkste reddingsboot, de meest oprechte Vaderszoon in de kajuit te hebben en het allerveiligste strand voor het oog, voor het esoterisch gepatenteerde kunstoog.

Men meent wellicht, dat het Rozenkruis een voorsprong heeft op vele anderen, vanwege de wel zeer bijzondere aard van de weg die het verkondigt.

Velen zullen besluiten bij ons aan boord te komen, doch er zijn ook twijfelaars. Zij vinden de koers wel wat vreemd en zij zullen letten op de dreigende vingers die uit andere vaartuigen geheven worden, en op enkele enterbijlen zwaaiende groepen, die wel eens gevaarlijk zouden kunnen worden. Want het is wel meer gebeurd dat volle schepen door geestelijke piraten werden overvallen en vernield.

Ook blijkt het veilige strand lang niet altijd het doel te zijn, doch meer het stichten van een maatschappij voor altijd in de vaart blijvende vaartuigen, en een vennootschap ter behartiging van de belangen van de bootslieden. Men weet dat. Vele dichters, denkers en schrijvers hebben de grote geestelijke uitbuiterij en de begoocheling ontmaskerd en men behoeft hen niet te citeren of te verbeteren, want het verraad en de speculatie zijn reeds spiernaakt uitgekleed en tentoongesteld.

De zoekende mens ziet het wel, doch ook hij spartelt in de academische zee en hij meent dat er andere vaartuigen zijn, waarin hij kan stappen, waar men hem welkom zal heten en hem, met een verlossende kracht aan boord, linea recta naar het veilige strand zal loodsen. Met andere woorden, hij wil de ene begoocheling ruilen voor de andere. Hij stapt van de ene speculatie in de andere.

Waarom zou men het wagen met het Rozenkruis? Wat het Rozenkruis leert en wil, is dat voor de zoekende mens niet voor het overgrote deel speculatie? Kan hij direct controleren of hetgeen het Rozenkruis beweert onomstotelijk juist is? Als wij zeggen: ‘Zo ziet het veilige strand eruit’, dan bezit de gewone lezer niet het vermogen de juistheid daarvan na te gaan. Daar komt dan nog bij, dat velen zeer ernstig twijfelen aan onze waarheidsgetrouwheid en het geheel en al met ons oneens zijn.

Als drenkelingen in de academische zee bezit het gros van de mensheid geen enkel volstrekt kritisch vermogen met behulp waarvan het de waarheid peilen kan. De mens heeft wel een kritisch vermogen, doch dat is gebonden aan bloed en waan en hypothesen. Men kan een waarheid voor echt houden, doch ze behoeft daarom nog niet bevrijdend te zijn.

Als iemand het waagt met een waarheid, zonder dat hij die waarheid als zodanig herkent (en dat doet men over het algemeen niet), zullen er momenten komen dat hij de consequenties ervan niet aanvaarden kan, of niet aanvaarden wil. Bijgevolg raakt hij de binding met de waarheid kwijt.

Een waarheid herkennen, betekent haar bezitten, van binnenuit. Stel u voor, dat onze interpretatie van het veilige strand juist zou zijn, en dat u onze aanduiding terzake als juist herkent, dan beduidt zulks dat wij beiden het veilige strand kennen, de weg weten, of het bezitten. Wij behoeven u er dus niet te brengen, en wij herkennen elkaar als broeders.

Doch nú heeft u wellicht niet de minste zekerheid dat de door dit boek aangeprezen waarheid ook inderdaad waar is en bevrijdend voor u kan zijn. U mist het controlevermogen en daardoor ook het juiste en spontane reactievermogen.

Daarom kan een levende waarheid verzuchten: ‘Mijn volk gaat verloren omdat het geen kennis heeft.’ Daarom zijn er oren die, horende, niet kunnen horen en ogen die, ziende, blind zijn. Dat is een dialectische wet. Daarom moeten de lezers die met dit boek worden geconfronteerd, geheel anders reageren dan men in het algemeen bij lectuur als deze gewend is.

Het Rozenkruis organiseert geen snelboot naar een of ander strand en de lezer moet zo iets ook niet gaan zoeken. Hij moet besluiten niet meer mee te willen doen aan de hori- zontale methode. Dat is een raad die wij geven – een raad die wij echter niet met allerlei bootsmanstactiek willen opdringen. De werkers van het Rozenkruis doen niet mee aan de metafysische sportbeoefening van kerk, gezelschap of vereniging.

De inhoud van dit boek heeft alleen zin, en zo God wil enig nut, voor hen die in staat zijn van binnenuit te herkennen. Op voet van gelijkheid wil schrijver zijn medestanders in het licht bescheiden wijzen op enkele consequenties van de nieuwe era en hij wenst niet op te treden als autoriteit.

Als de Geestesschool van het Gouden Rozenkruis bekend maakt dat zij een wereldinitiatief heeft hernomen en in deze wereld een nieuwe arbeidende hermetische Broederschap heeft geformeerd, en zich als Ekklesia Pistis Sophia heeft gedeclareerd, mag niemand denken dat zij door middel van de horizontale methode haar doel zou willen bereiken. Op die wijze zou het Rozenkruis daarin zeker niet slagen. De naar bevrijding hunkerende mensen hebben geen behoefte aan een nieuwe esoterische bootverhuurinrichting. Concurrentie voor enige groep is van het Rozenkruis zeker niet te duchten.

De idee van de vorming van een dialectische wereldbroederschap is al zo oud als Methusalem en ouder en het Rozenkruis wil u zeker met deze idee niet te pakken nemen. Het voornemen om een wereldhervorming tot stand te brengen hebben duizenden zonder enig succes in de achter ons liggende jaren en eeuwen gehad, en het Rozenkruis wil niemand met zulk een voornemen begoochelen.

Alles wat men te dier zake zou willen ondernemen is volstrekt uitzichtloos en iedere waan op dit terrein werkt misleidend. Door de eeuwen heen heeft de Broederschap van het Rozenkruis steeds op de hopeloosheid van dit alles gewezen. Als voorbeeld daarvan moge dienen ‘De algemene reformatie der gehele wereld’, een rozenkruisersgeschrift van de Italiaan Trajano Boccalini dat, tezamen met de eerste druk van de Fama Fraternitatis R.C., in 1614 in Duitse vertaling werd uitgegeven.

Hierin lezen wij hoe door een aantal geleerden, autoriteiten en andere prominenten – samengeroepen door Apollo op de berg Parnassus – de mogelijkheid tot een algemene reformatie van de gehele wereld besproken wordt, evenwel zonder enig resultaat: wat de een als mogelijk veronderstelt, wordt door de ander ontzenuwd. Tenslotte staren de geleerden elkaar verslagen en bitter teleurgesteld aan, totdat hun secretaris, Mazzoni, het woord neemt:

‘Mijne heren, het spijt mij dat ik het zeggen moet, maar uw meningen komen mij voor als die van sommige onverstandige heelmeesters, die hun tijd verliezen met vergaderen en zich uitputten in disputen, maar niet naar de zieke kijken en zelfs niet naar diens ziektegeschiedenis vragen.

Ons werd opgedragen de tegenwoordige Eeuw te genezen van de gevaarlijke zwaktetoetand waaronder hij zo zwaar gebukt gaat. Wij allen zijn hier druk mee bezig geweest en hebben ons het hoofd gebroken om de oorzaak van zijn ziekte te ontdekken en er een goed werkend geneesmiddel voor te vinden. Geen van ons is echter zo verstandig geweest een bezoek te brengen aande patiënt zelf.

Daarom, geachte heren, ben ik van mening dat wij de Eeuw zelf hier moeten laten komen en hem over zijn kwalen moeten ondervragen. Hij dient zich dan ook te ontkleden, zodat wij zijn aangetaste lichaamsdelen kunnen bekijken. Zijn genezing, die ons nu zo hopeloos lijkt, zal ons dan gemakkelijk vallen.’

Deze raad van Mazzoni beviel de heren hervormers zo goed dat zij terstond opdracht gaven de Eeuw te halen. Deze werd dan ook onmiddellijk door de Vier Jaargetijden op een zetel het paleis van Delphi binnengedragen.

Hij was een reeds oude man, die echter in zulk een frisse en sterke conditie verkeerde dat hij nog vele eeuwen in leven leek te kunnen blijven. Alleen was hij aamborstig, waarover hij zich met zwakke stem onafgebroken zat te beklagen.

De heren waren hierover zeer verbaasd en vroegen zich af waardoor hij zo gekweld werd, terwijl zijn gezicht toch een frisse kleur had, waaruit men zou mogen afleiden dat hij een krachtige, natuurlijke warmte bezat en dat ook zijn maag uitstekend in orde was. Zij wisten zich nog te herinneren dat hij honderd jaar tevoren een zeer ongezonde kleur had, als die van iemand met geelzucht. Toch had hij toen een levendig gesprek gevoerd en ook was hij toen veel sterker. Zij verzochten hem zich vrij over zijn ziektebeeld uit te spreken, daar zij hem immers hadden laten komen om hem van zijn kwalen te bevrijden. De Eeuw beantwoordde dit verzoek van de filosofen als volgt:

‘Mijne heren, al zeer kort na mijn geboorte werd ik getroffen door de ziekten die mij ook thans nog teisteren. Mijn frisse gelaatskleur heb ik te danken aan mensen die mijn gezicht met oosterse middeltjes opgemaakt en opgedoft hebben. Mijn ziekte is als eb en vloed van de zee: op gezette tijden komt de vloed op, maar daarna wordt het weer eb, ofschoon de zee altijd dezelfde hoeveelheid water bevat. Zulke veranderingen neem ik ook bij mijzelf waar. Als ik gezond lijk en uiterlijk een goede kleur heb, dan ben ik inwendig ziek, zoals nu. Maar als ik een slechte kleur heb en er uiterlijk vervallen uitzie, dan ben ik inwendig gezond.

Indien ge echter wenst te weten door welke ziekten ik op dit moment gekweld word, dan dient ge de mooie jas, waarmee vriendelijke mensen mijn lichaam, dat afgrijselijk lelijk is en dood, bekleed hebben, uit te trekken. Zie mijn naakte lichaam, zoals de natuur mij geschapen heeft. Dan zult ge moeten toegeven dat ik een levend lijk ben.’

Terstond traden alle filosofen naderbij en nadat zij de Eeuw ontkleed hadden, zagen zij dat de arme drommel over het gehele lichaam bedekt was met een laag schurft van wel vier vingers dik, zodat hij als het ware wegteerde. De heren hervormers lieten daarom tien scheermessen halen om daarmee, ieder met zijn eigen mes, behoedzaam de schurft weg te snijden. Deze bleek echter tot diep in zijn gebeente te zijn doorgedrongen, zodat er aan zijn gehele kolossale lichaam geen onsje levend en gezond vlees te vinden was. Hiervan schrokken de heren hervormers dusdanig, dat zij hem snel zijn jas weer aantrokken en hem wegstuurden.

Daar zij volkomen beseften dat er voor de Eeuw geen hoop op genezing meer was, begaven zij zich opnieuw in vergadering, lieten de hun toevertrouwde zorg voor het alge- meen welzijn in de steek, en beraadslaagden met elkaar hoe en met welke middelen zij hun reputatie en hun gezag onaangetast zouden kunnen bewaren.

Teneinde bij de mensen de indruk te wekken dat zij zich uitstekend van hun taak gekweten hadden en het algemeen welzijn goed hadden gediend, dicteerden zij de secretaris, Mazzoni, de tekst van een algemene reformatie, waarin zij in hoogdravende bewoordingen de onafgebroken vaderlijke zorg roemden die Zijne Majesteit Apollo voor zijn deugdzame geleerden koesterde, alsmede voor het gehele menselijke geslacht, en waarin zij tevens lieten uitkomen hoeveel moeite zij zich getroost hadden om de algemene reformatie tot stand te brengen.

Overgaande tot de nadere uitwerking daarvan, stelden zij de prijs vast van kool, sardientjes en pompoenen. Hiermee was de reformatie voltooid, waarna deze door alle aanwezigen ondertekend werd.

In deze satire wordt onze bedoeling ten duidelijkste weergegeven. De Broederschap van het Rozenkruis wenst geen hervormingsplan voor een stervende wereld en geen enkele begoocheling terzake. Doch, zo kan men vragen, wat is dán de taak en het werk van de Geestesschool in de nieuwe era? Kan er dan in de gegeven omstandigheden wel sprake zijn van een taak en een werk?

De Broederschap van het Rozenkruis zal in de komende jaren een zekere waarheid door middel van zichzelf bewijzen. De tijd is voorbij dat het grootste gedeelte van de energie van de werkers zal worden besteed aan het uitdragen van de waarheid op de gewone dialectisch-intellectuele wijze. De gehele mensheid die zich spiritueel en intellectueel noemt, is aan het disputeren over wat ‘waar’ is en wat ‘leugen’. En als het nu juist is wat wij beweren, dat verreweg het grootste deel van de mensheid niet meer in staat is waarheid van leugen te onderscheiden, wat zou het dan voor zin hebben, met inspanning van alle krachten de mensheid opnieuw de Rozenkruiswaarheid voor te leggen?

Daarom heeft de Geestesschool geen nieuwe waarheidsorganisatie gesticht, zij zal niet over de waarheid debatteren, doch de kracht waaruit zij is en werkt, door de uitkomsten van haar arbeid bewijzen. De Geestesschool van het Rozenkruis is doende een feitelijke toestand in het leven te roepen die aan geen enkele speculatie zal kunnen worden onderworpen: de realiteit van de nieuwe mens.

Deze feitelijke toestand zal niet hervormend zijn in aards-maatschappelijke of geestelijke zin, doch zij zal in vele opzichten uitermate verhelderend en verbrekend werken. Een ieder zal daardoor de toestand waarin wereld en mensheid in onze momentele bestaansorde verkeren, duidelijk kunnen gaan inzien, en met de realiteit van de nieuwe mens voor ogen, zijn houding pro of contra het licht kunnen bepalen.

Wij menen dus dat binnen afzienbare tijd iedere mens, zowel de geestelijke diepganger als de zeer oppervlakkige mens, in staat zal zijn uit eigen wezen een oordeel te vellen, een conclusie te trekken, en zijn houding te bepalen, ten opzichte van dan overduidelijk zichtbare waarheid en leugen, werkelijkheid en schijn. Dit besluit zal genomen kunnen worden onafhankelijk van derden, en in geen enkel opzicht door autoriteiten geforceerd.

Een geestelijke omwending zal zich voltrekken; niét met het doel de aardse natuurorde in enige nieuwe politieke, sociale of economische richting te stuwen; niét om zich te keren tegen een bepaalde idee, tegen een staat of een kerk; doch zij zal, gebruik makend van nieuwe atmosferische en magnetische condities, verschijnselen teweegbrengen die dusdanig in alle natuurrijken zullen ingrijpen, dat de begrippen, de verhoudingen en de inzichten zich volkomen en natuurnoodzakelijk zullen veranderen.

Iedere nadere inlichting over deze toekomstige gebeurtenissen zou voor het gros van onze lezers opnieuw een speculatie zijn en daarom zullen wij er over zwijgen. De mensheid zal uit een droom ontwaken en voor een keus worden gesteld. Men zal de vechtende bootslieden, die u, alleen of in vereniging, met hun zogenaamde Vaderszoon aan boord, willen geleiden naar een veilig strand, waar zij nimmer aankomen, volkomen de rug toekeren.

De Wereldbroederschap zal dus niet aan eventuele belangstellenden vragen: ‘Doet u, als het u lijkt, mee?’, doch zij gaat optreden, zij gaat zich bewijzen, door het in het leven roepen van de genoemde feitelijke toestand.

Bij de aanvang van de gestelde eindfase is een declaratie gezonden aan het gehele esoterische levensveld in deze wereld, met de bedoeling tegen een ieder te zeggen: ‘U kunt meedoen, zo u wilt en geschikt bent, doch het is in het geheel niet noodzakelijk. Wij hebben u niet nodig!’ De lezer dient dit boek mede als een bescheiden deel van deze declaratie te beschouwen.

De Broederschap die het bedoelde werk gaat verrichten, leeft, zij is voor haar taak geheel en al toebereid, voltallig en krachtvol. Een totale geestelijke omwending gaat zich in de wereld voltrekken. Met u of zonder u! Eventueel zónder u… maar toch vóór u! Laten zij die deel hebben aan het Onbeweeglijk Koninkrijk, de Heer en zijn Broederschap van ganser harte dienen.

Wij hopen en bidden dat het velen moge behagen dit, ons aanbod, zorgvuldig te overwegen en nauwkeurig onze kunst te onderzoeken, het tegenwoordige met alle ijver te doorvorsen en zo mogelijk onze zienswijze met alle kracht mede bekend te maken. Het Grote Werk zal worden verricht. God laat niet varen de werken zijner handen!

Dei Gloria Intacta

De glorie van God is onaantastbaar

BESTEL HET CHRISTELIJKE INWIJDINGSMYSTERIE

LEES OVER 5 BOEKEN VAN J. VAN RIJCKENBORGH OVER CHRISTELIJKE TEKSTEN UIT DE OUDHEID