Was ik een kind – boekje samengesteld uit voordrachten van Peter Huijs voor rozenkruis- en antroposofische scholen

BESTEL WAS IK EEN KIND

In ‘Was ik een kind’ komen op associatieve wijze vragen voorbij las: Wat is opvoeden, hoe kunnen we aansluiten bij de belevingswereld van een kind, hoe bewaren we de openheid, nieuwsgierigheid, levensvreugde van het kind? Welke fasen zijn er in de ontwikkeling van het kind te onderkennen, wanneer gaan we over van opvoeden tot begeleiden naar volwassenheid? Aan de hand van enkele denkbeelden en verhalen van opvoeders en denkers tracht dit boekje zo eenvoudig mogelijk antwoord te geven vanuit de visie van het Rozenkruis. 

Opvoeden en onderwijs is zelden alleen een werk van regels, klassen en diploma’s, maar eerder een subtiele balans tussen zo weinig mogelijk doen en zoveel mogelijk vertrouwen schenken. Het kind draagt alles al in zich. Een goede opvoeder weet, dat een kind dan zichzelf opvoedt – en ons. Want in wezen is het zo simpel, wat van een kind leren: geef liefde en wees een voorbeeld, meer is het niet…

WOORD VOORAF

Slechts een klein woord van inleiding is bij dit eenvoudige werkje nodig. De tekst is samengesteld uit voordrachten die de schrijver hield voor leerkrachten en ouders voor rozenkruis- en antroposofische scholen. Het wordt hier in boekvorm uitgegeven vanuit de hoop en het besef dat liefde [een lichtende glorie omgeeft het woord] – niettemin als woord niets betekent. Betekenis krijgt het, net als een mens, door de werkzaamheid van zijn samenstellende delen. Het wordt werkzaam in toewijding en concentratie. Het wordt vriendschap vanuit grote belangstelling in de ander. Het wordt kracht als er trouw is, en humor. Het wordt universeel geneesmiddel als er een traan en vergeving is.

HOE IK NIEUW BEN

Wat een ongelooflijk vreemd verschijnsel; in die oneindige weidse ruimte van het heelal is er één kleine planeet waarop mensen bestaan. In dat onmetelijke gebied waarvan wij begin noch einde, omvang noch diepte kennen, ontstonden wij. Uit het niets, met nog een ruime zes miljard andere menswezens. Voor een moment glinsteren en flikkeren we even in het duister, als vuurvliegjes; als de vonkjes van zo’n kerststerretje, en dan zijn we weer weg. Er zijn wel theoretische projecties van astronomen en filosofen die zeggen dat dit heelal zo’n veertien miljard jaar oud is. Wij leven zeventig jaar, soms zelfs negentig. En dan? Weg in het niets, de komende veertien miljard jaar.

En je vraagt jezelf af: wie ben ik?
Ben ik wel iemand?
En hoe ben ik dan ontstaan?
Je kijkt omhoog naar al die sterren en denkt: kom ik daar vandaan?
Je kijkt naar de oneindige zee en je denkt: kom ik misschien daar vandaan?
Je kijkt naar jezelf en je denkt: ik kan denken, ik kan voelen, ik kan iets willen, iets doen.
Waarom?
Is er iets of iemand die daar op mij wacht?

Voor een kind is alles nieuw. Voor een kind is ook alles waar. En omdat alles onbekend is, is er een totale alertheid, een openheid van bewustzijn, die vreemd genoeg bij het bewuster worden steeds minder wordt. Hoe begint het? Een baby kent niets anders dan het begeren, dan ergens ‘zin’ in hebben. Tussen ergens zin in hebben en dat verkrijgen, staat in het begin van het leven van een kind helemaal niets – dat wil zeggen: dat wil het kind. Het leven is allereerst ‘zin in iets hebben’ zoals in melk, of iets aanraken; en spontane reacties op onlustgevoelens.

Later worden de reflexen talrijker. Op een gegeven moment wordt een reflex gestimuleerd die alle andere reflexen bundelt en een gevoel van het zelf creëert: niet uit de bevrediging van de zinnen, maar uit het ontbreken of uitblijven daarvan, ontstaat het bewust worden van het zijn. Er is nu een ‘ik’ en later (dat zou kunnen) een beschouwer van dat ik. En de directe verbinding tussen ‘zin’ en ‘zijn’ raakt op de achtergrond, of verdrongen, verdraaid.

Toch wil elke goedwillende ouder dat zijn kind straks, in zijn volwassen leven, altijd openstaat voor indrukken; altijd weetgierig, nieuwsgierig, verlangend blijft; met genoeg innerlijke bagage om over het eigen bestaan, over het eigen geluk en de eigen problemen te beslissen. Anders gezegd: ‘dat mijn kind in staat is onder alle omstandigheden het zelf als bron van geluk te bewaren’.

Dat die bron van geluk uiteindelijk voortkomt uit de afstemming op en het bewust zijn van het oorspronkelijke levensveld is niet voor iedereen vanzelfsprekend. Maar alles kan de mens afgenomen worden. Zijn auto, huis, man of vrouw, kind, zijn land, zelfs het leven, maar het zelf, de ziel, of God, zoals het vaak wordt aangeduid, is aanwezig in elke mens. Hierover kun je bij Comenius (fakkeldrager van het Rozenkruis 9) lezen in zijn Unum Necessarium – Het Ene Nodige :

‘Bezwaar jezelf niet met dingen die buiten je nooddruft vallen, maar stel je tevreden met het weinige dat je gemak dient en prijs God. Ontbreekt je alle gerieflijkheid, wees dan tevreden met het strikt nodige. Wordt ook dit je ontnomen, zie dan jezelf te behouden. Kunt je ook jezelf niet behouden, laat jezelf dan los maar zie toe dat je God vasthoudt. Wie God heeft, kan alles ontberen. Hij bezit het hoogste goed en het eeuwige leven met God en in God, voor eeuwig en altijd. En dit is van al wat men begeren kan, het doel en het einde.’

Niet ieder mens vindt dat, niet ieder mens zoekt dat bewust, maar je zult in iedere mens die dat wel doet zeker gedachten aantreffen over het zelf, en over de diepte van het leven. Er zijn met betrekking tot het kind drie vergissingen, die elke opvoeding parten spelen: Het kind is er om klaargemaakt te worden voor de maatschappij; de kindertijd is niet het werkelijke leven maar een droom die vervliegt; het kind kan het beste zijn ingeschapen gevoeligheid verliezen.

In feite is onze samenleving erop ingericht dit zo snel mogelijk voor elkaar te krijgen. Veel onderwijssystemen zijn – of waren – erop ingesteld om dat te bereiken; heel wat scholen zouden zich in dit drievoud liever niet herkennen.

In dat verband heeft de schrijver Guus Kuijer het over van ‘het geminachte kind’. Guus Kuijer bleef drie keer zitten, voordat zijn ouders hem ten einde raad naar een internaat in Zutphen stuurden. Dit was voor hem de ergste tijd van zijn leven. Om het zelf beter te doen volgde hij na deze periode een opleiding tot onderwijzer, een beroep dat hij van 1967 tot 1973 uitoefent. In 1980 publiceert hij naast zijn vele kinderboeken een boekje met de titel ‘Het geminachte kind’. Hij schrijft:

‘[…] School is altijd anti-kind geweest, heeft leren altijd verward met weten, en vernieuwingspogingen zijn altijd marginaal gebleven, en zullen dat blijven zolang de school de mens opvat als een wetend wezen.’ En hij vervolgt:

‘Hoe de school erin is geslaagd om van het leergierige kind een onverschillige cijfertjesjager te maken, is de treurige geschiedenis van de systematische verachting van het kinderlijke. In ons hart weten we allemaal dat hoe ‘modern’ de school zich ook voordoet, het kastijdingssystemen zijn waar de kinderlijkheid weggeramd wordt, weggestraft, begraven onder een dodelijk en definitief weten.

Wij weten dat de school eerder zou moeten lijken op een jungle, een boerderij, een laboratorium, een labyrint, dan op een kantoorgebouw en toch lijken alle scholen op het laatste.’

En ook al schreef Kuijer dit in 1980, nog steeds is het een grote bedreiging voor het kind zijn. Het definitieve weten is het eind van het leren. Op hetzelfde moment verandert het leven in voortbestaan. Want leven is verwondering, ontdekking, vreugde, steeds nieuwe horizonten ontdekken, en uiteindelijk dat vinden wat het leven voortbrengt. Deze ene oorzaak, die ene vonk van creativiteit of geest kun je – in principe – in ieder kind aantreffen. Die is het, die een kind stimuleert tot verwondering, tot onderzoek, die de mens onderscheidt van het dier. Voor die vonk zou er brandstof moeten zijn; dit zou juist gestimuleerd moeten worden. Scholen zouden de daartoe noodzakelijke voorwaarden moeten creëren.

INHOUD

Woord vooraf

Hoe ik nieuw ben

Hoe ik leer
Wolfskinderen
Het belang van prikkels
Bekende namen
Kaspar Hauser
Er is voor alles een tijd
De wereldziel
Vitale educatie en zeker weten
Een gezonde basis voor de ziel

Hoe ik droom
Wortels in de aarde

De 7 levensfasen van de mens
De innerlijke ontwikkeling van de mens
Het belang van een voorbeeld
Eigen levenskracht, morele impulsen
Jezelf zijn
Het andere geslacht – het ontbrekende deel
Het leven realiseren
Verbinden met het licht

Hoe ik een streep trek
Klein en groot
In de tuin

Hoe ik tijd heb
Omhul hen

Hoe ik bijzonder ben

Hoe ik niet merk dat ik leer

Hoe ik geloof

Hoe ik opvoed
Wil je het kind begrijpen: wees een vriend

Hoe ik steel

Hoe ik liefheb, Hommage aan Janusz Korczak
Een les

Bron: ‘Was ik een kind’ door Peter Huijs

BESTEL WAS IK EEN KIND