De kosmos geschreven – een twaalfde-eeuws scheppingsverhaal van Bernard Silvestris, vertaald door Piet Gerbrandy

BESTEL DE KOSMOS GESCHREVEN

De eerste helft van de twaalfde eeuw was een periode van ongebreidelde creativiteit. In Tours aan de Loire schreef Bernard Silvestris een verbluffend werk, waarin vrolijke poëzie en filosofische dialogen gecombineerd zijn om een wonderlijk verhaal te vertellen over het ontstaan van het universum en de constructie van de mens, een schepsel dat even breekbaar als inventief is. Bernard baseerde zich op Plato en Boëthius, maar liet zich ook inspireren door de nieuwste inzichten uit de natuurwetenschappen. In ‘De kosmos geschreven’ zijn het vrouwen die de dienst uitmaken. De goddelijke Natuur neemt het initiatief door haar moeder Geest op te roepen uit weerbarstige Stof een fraaie wereldorde te scheppen. De dichter volgt het scheppingsproces op de voet en vormt zo een kosmos van taal.

INLEIDING HET BEGRIJPEN VAN DE WERELD

De wereld is er, althans dat nemen wij aan. Dat moeten wij ook wel doen, want wij maken er zelf deel van uit, of zij maakt deel uit van ons, dus zij is er, voor ons. Maar wat is zij? Moeten wij ons de wereld voorstellen als een autonoom, reëel bestaand verschijnsel dat onafhankelijk van onze ervaring zijn gang gaat, zijn geschiedenis doorloopt, zijn eigen wetten kent, of is zij vooral een mentale constructie die wij nodig hebben om ons door het leven heen te slaan? Over één ding zijn vrijwel alle filosofen, religieuze denkers en beoefenaars van de natuurwetenschappen het met elkaar eens: de wereld valt niet zomaar samen met onze voorstelling ervan, en het is nog maar de vraag of zij volledig te doorgronden is met behulp van waarneming, denken en taal. Zelfs de meest nuchtere beschouwer zal moeten toegeven dat een voor onze beleving essentieel concept als causaliteit niet gegeven is, maar door ons aan de dingen wordt toegekend.

De drang om de wereld, de kosmos, het zijn en het leven te begrijpen, de ervaring ervan conceptueel te funderen, de stortvloed aan vaak ongrijpbare fenomenen te ordenen, lijkt een universele eigenschap van de mens te zijn. Dichters, priesters, sjamanen, ambachtslieden, bestuurders en denkers hebben altijd, voor zover de bronnen het toelaten daarover iets te zeggen, gepoogd greep te krijgen op wat in eerste instantie diffuus is. In een ongestructureerd universum kunnen wij niet leven, dus aan de wereld moet orde worden toegekend: heeft zij die niet van zichzelf al, dan moeten we die scheppen.

Van de auteurs van Genesis tot hedendaagse breinvorsers, van Homerus tot James Joyce, van Parmenides tot Richard Rorty (om ons te beperken tot een traditie die we westers noemen), altijd hebben intellectuelen en literatoren hun best gedaan de wereld te duiden, niet alleen omdat zij daar de noodzaak toe gevoelden, maar ook omdat het een fascinerend terrein is waarop je al je creativiteit kunt botvieren. Denken is een levensvoorwaarde, maar ook een spel.

De inzet waarmee dat spel wordt gespeeld, is niet overal en altijd gelijk. In de geschiedenis zijn er perioden aan te wijzen waarin zich ineens een concentratie van intellectuele creativiteit ontplooit, doorgaans in een stad of regio die door haar infrastructuur gelegenheid biedt tot wederzijdse inspiratie en stimulering. In de zesde eeuw v.Chr. brachten de steden aan de westkust van Klein-Azië de Ionische natuurfilosofen voort: Thales en Anaximander woonden in Milete, Heraclitus in Efese. Twee eeuwen later werkten Plato, Aristoteles, de stoïcijnen en Epicurus in Athene.

We kunnen ook denken aan het Florence van de vijftiende eeuw, aan het Parijs van Voltaire en Diderot en aan het Wenen van Freud en Wittgenstein. In de eerste helft van de twaalfde eeuw waren het vooral Chartres, Tours en Parijs waar met overgave en plezier werd nagedacht, gediscussieerd en geschreven. In die contreien was Bernard Silvestris actief, de auteur van ‘De kosmos geschreven’.

Deze inleiding gaat nu eerst in op de achtergronden van het werk, dat vervolgens uitvoerig wordt toegelicht. Daarna bespreken we kort de receptie, om af te sluiten met een verantwoording van de vertaling.

Achtergronden

Cultureel klimaat

Nadat het westelijk deel van het Romeinse Rijk in de vijfde eeuw van onze jaartelling uiteen was gevallen en de vertrouwde infrastructuur van het intellectuele leven was verkruimeld, ging niet ineens het licht uit. In het Westen las men vrijwel geen Grieks meer, contact tussen centra van antieke cultuur en wetenschap (Milaan, Bordeaux, Carthago, Alexandrië, Constantinopel) was problematisch geworden, steden liepen leeg en het onderwijssysteem dat vele eeuwen vlekkeloos had gefunctioneerd, stortte in elkaar, maar dat betekende geenszins dat men ophield de klassieken te lezen, na te denken en literatuur te produceren, al was de maatschappelijke context grondig veranderd.

Het onderwijs verplaatste zich naar kloosters en werd begrijpelijkerwijs aangepast aan wat voor kloosterlingen relevant werd geacht. Het klassiek Latijn werd nergens meer als moedertaal gesproken, maar had nog honderden jaren voor de boeg als lingua franca van West-Europese intellectuelen, kerkleiders en stadsbestuurders. Binnen de kerk leefden er misschien hier en daar bezwaren tegen bepaalde vormen van klassieke literatuur, maar wie Latijn wilde leren deed dat als vanouds door Cicero en Vergilius te lezen. En mede dankzij de invloed van iemand als Augustinus bleef er belangstelling bestaan voor de Griekse filosofie, voor Plato in het bijzonder, ook al kon men de oorspronkelijke teksten niet meer lezen.

Na een in literaire zin weinig vruchtbare periode brak er met het bewind van Karel de Grote (768-814) een bloeiperiode aan die ongeveer een eeuw zou aanhouden. Met hernieuwde energie werden teksten uit de Oudheid gekopieerd en geïmiteerd, het onderwijs in het Latijn kreeg een stevige impuls en er werden pogingen gedaan de banden met Constantinopel aan te halen. De Ierse filosoof Johannes Scottus Eriugena (ca. 810-877) leerde zelfs Grieks, maar bleef in dat opzicht wel een eenling. Op de desintegratie van het Karolingische Rijk volgt weer een tijdperk zonder literaire en filosofische hoogtepunten, totdat er in de tweede helft van de elfde eeuw spectaculaire ontwikkelingen op gang komen.

Dit is niet de plaats om uit te weiden over de veroveringen van de Normandiërs in de mediterrane wereld, over de kerkhervormingen onder paus Gregorius VII (die het celibaat verplicht stelde), het begin van de Kruistochten, de Romaanse architectuur, het ontstaan van op persoonlijke devotie gebaseerde monastieke gemeenschappen als die van de cisterciënzers en de kartuizers, en de opkomst van de zogenaamde ‘hoofse’ literatuur in het Occitaans, de taal die in zuidelijk Frankrijk werd gesproken. We beperken ons hier tot een blik op de wetenschap, de filosofie en de literatuur in het Latijn aan het begin van de twaalfde eeuw.

De natuurwetenschappelijke werken van Aristoteles (vooral biologie), Euclides (wiskunde), Claudius Ptolemaeus (astronomie) en Galenus (geneeskunde) werden sinds de vijfde eeuw in het Westen niet meer gelezen, maar bleven in het Byzantijnse Rijk beschikbaar. Toen Syrië, waar de bestuurlijke en intellectuele elite overwegend Griekstalig was, in de zevende eeuw in handen viel van de Arabieren, bleek de wetenschappelijke erfenis van de Oudheid in de smaak te vallen bij de veroveraars, die deze klassieken – soms via het Syrisch – in het Arabisch lieten vertalen, om ze vervolgens uitvoerig te becommentariëren.

Toenemende interculturele contacten in het mediterrane gebied, met name in steden als Palermo, Salerno en Toledo, leidden ertoe dat vanaf de tweede helft van de elfde eeuw veel van dergelijke teksten in het Latijn werden vertaald. Zo publiceerde Constantinus Africanus († 1087) de Pantegni (Grieks pantechnê: het complete vak), een vertaling van een medische encyclopedie uit het Arabisch, gebaseerd op Griekse bronnen, en werd het astrologisch compendium van Abū Ma‘shar (787-886), dat voor een deel teruggaat op Aristoteles, maar liefst tweemaal in het Latijn vertaald, door Johannes van Sevilla (1133) en door Herman van Karinthië (1140), terwijl Adelard van Bath rond 1120 de Elementen van Euclides vertaalde.

Intussen had, ten gevolge van toenemende verstedelijking en professionalisering van het openbaar bestuur, het zwaartepunt van de literaire en wetenschappelijke cultuur zich aan het einde van de elfde eeuw van de kloosters naar de kathedraalscholen verlegd, waar jongens zich in de aloude artes liberales (‘vrije kunsten’) konden bekwamen: het zogenaamde trivium (drie-weg) van taalvakken (grammatica, dialectica en rhetorica) en het quadrivium (vier-weg) van wiskundige vakken (arithmetica, musica, geometria en astronomia). Nu het onderwijs niet meer exclusief gericht was op mannen die een monastieke of klerikale loopbaan voor ogen hadden, werd het curriculum aan de nieuwe populatie aangepast.

I MEGAKOSMOS – DE SCHEPPING VAN DE KOSMOS

Het pleidooi van de Natuur

Toen Stof, nog zonder vorm en orde, heel de warboel
van eerste elementen in zich samenbalde,
heeft, naar het schijnt, Natuur zich tot het diepe denken,
tot Geest gericht. Zij sprak:

‘O beeld van levend leven,
zelf God, Gods eerste dochter, grondslag van het ware,
van duurzaam wijs beleid de draagster, mijn Minerva,
indien waar ik naar streef mijn brein te boven gaat –
dat Stof verfijnd bewerkt, uit lethargie gewekt wordt,
het uiterlijk ontvangt van een volmaakter vorm –
maar staat dit u niet aan, dan zie ik ervan af
God immers, wiens natuur totaal weldadig is
en gul, en die het malen van de nijd niet kent,
wil alle dingen – mits hun grondslag het kan velen –
verbeteren. Nee, hij misgunt zijn schepsels niets.
Afgunst is u dus vreemd. U zult die duffe massa
verbinden met volmaakte, weergaloze schoonheid,
indien uw inborst mij correct voor ogen staat.
Stof, chaos zonder vorm, gecondenseerde strijd,
van Zijn het bont gelaat, een dissonante massa,
verlangt ruig, onbewerkt, naar orde, vorm, beschaving,
en in haar drang die oude warboel los te laten
vraagt zij om ritme en om banden van muziek.

Waarom vermoeien steeds conflict en broederstrijd
de fundamenten die de eerste oorzaak zijn,
daar het intern verdeeld gevaarte stroomt en kolkt,
de elementen lukraak door de massa schieten
en heel die troep door blinde krachten wordt verscheurd?
Wat heeft Stof aan haar recht van eerstgeboren moeder
nu zij het licht ontbeert maar overvloeit van duister,
van haar perfecte vorm verstoken, ja, nu haar
armzaligheid haar eigen maker zelfs onthutst?
Daar staat Stof, met haar kroost, zij werpt zich aan uw voeten
en maakt u het verwijt dat zij, inmiddels grijs,
in plompe slonzigheid haar leven leiden moest.
Zie, zelf het oudste ding, verlangt Stof naar geboorte,
om nu in welomschreven tekens vorm te krijgen.
Mag zij geen aanspraak maken op wat eer en dank
omdat haar bekken al die kiemkracht in zich draagt?
Haar schoot is als een wieg, waarin het kindje Kosmos
te krijten ligt omdat het naar verzorging haakt.
De kleine wereldkring, in tranen, smeekt de schoot
van Stof, de moeder die hem voedt, hem snel te baren.

Daar staan de elementen, die hun vorm opeisen,
de taak en plicht die bij hun eigen oorzaak past.
Zij willen naar de plek waarheen hun aard hen drijft,
geheel conform hun wens: licht vuur wil graag omhoog,
de aarde graag omlaag, ertussen lucht en water.
Waarom sleept nu die troep ze zomaar door elkaar?
De vaste stand van Stof is als een woeste draaikolk
waarin zij om- en omgeroerd wordt zonder plan,
zodat zij vrede, liefde, orde en wet ontbeert.
Daar Stof dit alles mist, verdient zij niet de naam
een werk van God te zijn, maar lijkt zij een staketsel
van blind en doelloos Toeval, hulpeloos verweesd.

Ik spreek in uw belang: u bent wel wonderschoon,
maar uw domein, de Stof, wordt in een leeg paleis
bestierd – terwijl uzelf zo eerbiedwaardig lijkt.
Waarom houdt steeds Gebrek die arme Stof gezelschap?
Laat daarvoor in de plaats een rijke schoonheid treden!
Pak aan, en scheid die troep, ken vaste plekken toe
aan ieder element: dat oogt aanzienlijk fraaier.
Schenk orde en energie, en teken vormen uit.
Schep licht, zodat het werk laat zien wie het ontwierp!
Voor Kosmos vraag ik dit – ík ben volmaakt tevreden
indien ik meemaak dat het Al geboren wordt.
Tot zo ver – want het geeft geen pas u te beleren.’

II MICROKOSMOS: DE SCHEPPING VAN DE MENS

Een blik op de kosmos

Toen Voorzienigheid eindelijk behagen schepte in de prachtige en uitermate ambachtelijke optuiging van de waarneembare kosmos, riep zij Natuur op om haar bewondering en vreugde te delen; zij was het immers die zo vurig verlangd had naar de fraaie constructie van dat alles. ‘Zie de kosmos, Natuur,’ sprak Geest, ‘die ik tevoorschijn heb gehaald vanuit de oude kiemgrond, die warboel van vroeger, die chaotische massa. Zie de kosmos, dit verfijnd uitgedachte werk, deze lofwaardige constructie, deze prachtige aanblik van het geschapene: door mijn denken op de voet te volgen heb ik hem geschapen, met zorg gevormd, inventief ontworpen naar een eeuwig model. Zie de kosmos: Geest is zijn leven, de Ideeën bepalen zijn vorm, de elementen zijn materie. Kijk goed: voldoet dit consciëntieus geconstrueerde werk aan jouw verlangens? Omarm je de geboorte van de kosmos niet met hartelijke gelukwensen?

Ik ga niet in op de enorme weerstand die de ruige Stof bood toen ik haar aanpakte, op de concentratie die het me heeft gekost haar onmatig verzet te breken, totdat ze aan mijn ambachtelijke handen gewend was. Ik ga niet in op hoe ik met een wetsteen de roest van de oude elementen heb afgeschuurd en ze heb omgesmeed om ze weer als nieuw te laten schitteren, zoals ze verdienden. Ik ga niet in op het verdrag dat de met elkaar strijdende partijen in een heilige omhelzing heeft samengebonden, noch op de geboorte van de bemiddeling die de uiteenlopende krachten in evenwicht heeft gebracht. En ik ga niet in op de wijze waarop de substanties vorm hebben gekregen, noch op het ontstaan van leven op Aarde, in zee, in de lucht en in het hemelgewelf.

Zie eens hoe de hemel met een bonte verscheidenheid aan beelden is verlucht: ik heb hem voor ontwikkelde ogen helemaal opengeslagen als een boek, dat in geheimschrift de toekomst behelst. Zie eens hoe de zones volgens vaste wetten zijn uitgestrekt tussen de polen, zodat ze hun hoedanigheden kunnen delen met het land eronder. Zie eens hoe de coluren elkaar kruisen om de hemel te omvatten, maar er niet in slagen de eenmaal begonnen baan tot het einde toe voort te zetten.

Zie eens hoe de Dierenriem een kanteling vertoont waaraan een geheime systematiek ten grondslag ligt: er is immers rekening gehouden met de noodzaak het geschapene ongeschonden te houden, wat onmogelijk zou zijn als de Dierenriem de brandende Zon altijd in een rechte baan over het midden van de Aarde zou voeren. Zie eens hoe de Melkweg een matigende invloed uitoefent op de kou in het Noorden: doordat de afstanden zo groot zijn, bood de warmte van de Zon daar immers geen soelaas. Zie eens hoe een lijn aan beide zonnewenden beantwoordt, hetgeen ook geldt voor de respectievelijke groei van dag en nacht tot de momenten waarop ze precies even lang duren.

Het lichaam van de Zon heb ik zo geconstrueerd dat het een vurige, schitterende en rondgepolijste gedaante heeft; de kringen van de planeten cirkelen in perfecte samenzang om zijn baan heen, die de middelste is. De Maan, halverwege lucht en ether, wisselt van hoedanigheid en uiterlijk, in die zin dat ze de Zon steeds vanuit een andere positie aankijkt. Venus heb ik zo geplaatst dat zij de Zon steeds gezelschap houdt, terwijl Mercurius de lichtende wagen op nog kortere afstand passeert. De baan van Jupiter is uitgestrekt, zoals je ziet, die van Mars meer ingetogen, en waar de laatste bloedrood is, is de gloed van de eerste een vriendelijke streling. Saturnus heb ik de hoogste positie gegeven, zodat hij het weer van de seizoenen kan aanpassen aan de aard van de elementen die kenmerkend zijn voor de sterrenbeelden die hij bezet.

Maar waarom zou ik de posities van alle sterren en de wetten van de hemel opsommen, terwijl het heelal openligt voor het oog? Je ziet hoe de Aarde, die de vruchtbaarheid van de elementen heeft overgenomen, een vrolijke aanblik biedt door de afwisseling van rivieren, velden en loofrijke bossen. Daar Amphitrite veilig door land is omzoomd, bedient de Aarde al wat ademt met leeftocht uit haar binnenste. Het ene gebied is sterk in graan, het andere in bomen, een derde wasemt geurstoffen uit, en andere gebieden zijn rijk aan edelstenen of verschillende soorten metaal. In het vochtige element leven vissen, maar gestalten van wilde dieren doorkruisen de rijken van het licht. En om te voorkomen dat gewelddadige hartstochten de rust van het geschapene beproeven, heb ik tegenover de bron van hitte, de Zon, wiens koers midden over de Aarde voert, een bron van vocht uitgegraven: de middenzee. En doordat ik die en de Oceaan heb onderverdeeld in tal van kleinere zeeën, heb ik het de afzonderlijke gebieden mogelijk gemaakt elkaar door middel van scheepvaart van al het nodige te voorzien.

Veelkleurige troepen gevleugelden zwemmen door de vloeiende lucht, vrij om te gaan waar ze willen. Ik heb de winden opgedragen de lucht te doorkruisen om regenbuien te vervoeren, zodat op bepaalde plaatsen het regenwater het onvruchtbare stof tot kluiten kan samenbinden. En ik heb de uitgestrektheid van de lucht onderverdeeld in duidelijk aangegeven zones, op zo’n manier dat het land eronder instemt met hun aard.’

INHOUDSOPGAVE

Inleiding

Het begrijpen van de wereld
Achtergronden: Cultureel klimaat- Bernard Silvestris: leven en werk
Kosmos: vorm, inhoud en betekenis

  1. Vorm en plot
  2. Filosofische en literaire bronnen
  3. Bernards wereldbeeld
  4. Het encyclopedisch leerdicht in Megakosmos
  5. Microkosmos: de schepping van de mens
  6. Aanzet tot een interpretatie

Receptie van Kosmos
De vertaling
Bibliografie

De kosmos geschreven: Anonieme samenvatting van het werk – Opdracht aan Thierry van Chartres

I. Megakosmos. De schepping van de kosmos

  1. Het pleidooi van Natuur
  2. Het project komt op gang – De ordening van de chaos – De vier elementen – Geest – Ziel of Vervulling
  3. De kosmos: Gods domein – Engelen – Voorbeschikking – Structuur van de kosmos – Sterrenbeelden – Planeten – Winden – Aardbewoners – Geografie; bergen – Vlak land; biotopen – Landdieren – Rivieren – Bomen – Specerijen – Lusthof in het Oosten – Bergwouden – Graan en peulvruchten – Kruiden – Vissen – Vogels
  4. Tijd en eeuwigheid

II. Microkosmos. De schepping van de mens

  1. Een blik op de kosmos
  2. De trots van Geest
  3. De hemelreis van Natuur
  4. De visie van de Hemelse op de mens
  5. Afdaling door het bovenmaanse:  Saturnus – Jupiter – Mars – De Zon – Mercurius en Venus – De Maan
  6. Terugblik op de kosmos
  7. De grote kosmische keten
  8. De samenhang van de kosmos
  9. De lusthof van Groei
  10. De instructies van Geest
  11. Voorbereidingen tot de schepping van de mens: De Spiegel van Voorzienigheid – De Lotstafel – Het Boek der Herinnering
  12. De constructie van de mens begint
  13. De basisstructuur van de mens
  14. De menselijke anatomie:  Het brein – Het oog – Het oor en de spraak – De smaak – De neus – Gevoeligheid voor aanraking – Het hart en de longen – Lever, milt, maag en galblaas – De geslachtsdelen – Macrokosmos en microkosmos

Verklarende lijst van namen

BESTEL DE KOSMOS GESCHREVEN