Ga het ‘opene’ door! – het werk van Johannes Anker Larsen – artikel uit tijdschrift Pentagram 2005 nummer 1

De Deense auteur Johannes Anker Larsen (1874-1957) beschrijft op frappante wijze enkele gezichtspunten die we ook aantreffen in het gedachtegoed van het moderne Rozenkruis. Het zijn ideeën die we ook tegenkomen bij de zestiende-eeuwse mysticus Jacob Boehme. Ze bezitten een universele geldigheid, omdat ze deel uitmaken van het ‘geboorterecht’ van de mens.

Wie was dat, die de draak stak met de evolutietheorie en deze een ‘benauwd hijgen naar lucht’ noemde? Die in zijn romans sprak over de ‘open’ en de ‘gesloten’ wereld, of van ‘de punt en de boog’? Wie was deze Deense romanschrijver uit de eerste helft van de vorige eeuw, die vergelijkingen maakte als ‘het leven van de mens in deze wereld is als het “binnenstebuiten” dragen van een jas’, of ‘op je
handen “ondersteboven” lopen in plaats van rechtop’?

Zonder enige twijfel behoort Anker Larsen tot de Deense schrijvers van de 20ste eeuw, wier boeken het meest in het buitenland gelezen worden. Voornamelijk zijn het de grote romans zoals ‘De steen der wijzen’, ‘Martha en Maria’ en ‘Roes’, met hun sterke religieus-filosofische ondergrond die Anker Larsen een zekere vermaardheid hebben gegeven buiten de grenzen van zijn eigen land. Over zichzelf schreef hij in de derde persoon enkelvoud:

‘Hij was een boerenjongen uit Langeland. Wilde dominee worden maar werd het niet. Wilde liever toneelspeler zijn maar werd ook dat niet. Wilde desnoods ook wel dichter zijn, maar bracht het er niet ver mee. Heeft nooit regisseur willen worden, maar werd het. Kwam er echter weer vanaf.
Kwam hinderlijk veel jaren geleden op dit ondermaanse terecht. Had het er goed, maar voelde zich er toch nooit helemaal thuis. Bleef een emigrant uit een ander “leven,” hetwelk hij met een gerust geweten beweert te kennen en waarin hij zich wél thuis voelt. Kijkt daarom vol hoop uit naar het ogenblik, dat hij niet meer hoeft te proberen iets te zijn wat hij toch nooit werd.’

Anker Larsen beschouwde zichzelf als een lid van de ‘plaatsloze familie der eeuwigheidsondervinders’. Ook blijkt uit het voorgaande citaat dat hij geen liefhebber was van het woordje ‘ik’. Hij zegt dit ook ronduit in zijn autobiografie Met open deur: ‘Ik heb nog nooit mensen mooier zien worden wanneer ze het woordje “ik” gebruikten’.

Hij bezat van jongs af aan een sterk gevoel van het eeuwige. Hij onderging dat als een werkelijkheid die in hem was en die hem tegelijkertijd omringde. Af en toe gebeurde het dat deze eeuwigheid als een zon zo goed en diep in hem scheen, dat hij vergat dat er ook nog een wereld om hem heen bestond.

De romans van Anker Larsen hebben een duidelijk gnostieke tendens. Als een weldadige wind waait het besef van de twee werelden door al zijn verhalen, die doortrokken zijn van sprankelend leven. In verband hiermee is het van belang te ontdekken hoe Anker Larsen de leer van de twee natuurorden uitdraagt. Hij duidt ze in zijn romans aan als het ‘opene’ en het ‘geslotene’. Een fragment uit zijn laatste roman Hansen beeldt het principe van de twee natuurorden prachtig uit, waarbij de gelijkenis met wat Jacob Boehme ons dienaangaande duidelijk wil maken, frappant is.

De oude onderwijzer Hansen is na een lange vermoeiende zomerwandeling in slaap gevallen en daaruit ontwakend, hervindt hij zich in een ander levensveld, dat rein en puur is. Op zeker moment houdt hij zich met het Onze Vader bezig en de vraag dringt zich bij hem op, wat toch wel bedoeld kan zijn met de regel ‘Uw wil geschiede’. Hij overweegt bepaalde antwoorden, maar komt er niet uit. Dan staat hij slechts vragend daar, van alle gedachten verstoken.

En dan gebeurt er iets: tegelijkertijd ziet hij een verbeelding van dit gebeuren. Hij weet heel goed dat het maar een beeld is en toch beseft hij dat er een diepe werkelijkheid achter schuilgaat. Het gebeuren doet zich als volgt aan hem voor: hij ziet een levende zon, symbool van het eeuwige zijn; het licht dat in de duisternis schijnt. Die duisternis is overal waar de stralen van het licht niet komen. Tegelijkertijd beseft hij dat deze duisternis geen echte bestaansgrond heeft, ze is niets anders dan weerstand tegen het licht! En ja, hij ziet het nu duidelijk: uit die weerstandsworsteling tegen het licht ontstaat de duistere wereld van onze menselijke soort, een toegesloten wereld, dus feitelijk een gevangenis. Dat is het wat de beelden tot hem over willen dragen, begrijpt Hansen.

Jacob Boehme zegt het in zijn boek Aurora op andere wijze. Het is echter duidelijk dat dezelfde visie gedeeld wordt. Boehme schrijft in het jaar 1612: ‘Het gehele huis van deze wereld, dat in het zichtbare en begrijpelijke wezen staat, is eigenlijk het huis van God, of wel het oude lichaam, zoals het vóór de tijd van de toorn in hemelse klaarheid heeft gestaan. Toen echter de duivel daarin de toorn had aangestoken, is het een huis van duisternis en dood geworden. En zo golft sedertdien de zachtmoedigheid tegen de toorn en de toorn tegen de zachtmoedigheid. Aldus vormen zij twee verschillende rijken in hetzelfde lichaam van deze wereld.’

Even verderop in het boek schrijft hij: ‘Als we nu naar de sterren, de diepte, alsmede de aarde kijken, dan zien we met onze stoffelijke ogen niets dan het oude lichaam in de toornige dood. De uiterlijke geboorte van deze verdorven wereld kan de geboorte van de hemelwereld niet begrijpen. Zij staan tegenover elkaar als leven en dood, of als een mens tegenover een steen. Aldus is er een afsluiting tussen die goddelijke bovenhemel en onze toornige wereld, waar de dood heerst. Met dat afsluitsel is ze vergrendeld en zo is er een grote kloof tussen beide werelden.’

Hetzelfde principe van de twee gescheiden en aan elkaar tegengestelde werelden wordt door J. van Rijckenborgh (fakkeldrager van het Rozenkruis 21) voor de moderne mens verduidelijkt. In De komende nieuwe mens schrijft hij: ‘Iedere entiteit die in de kosmische zevenheid tot ontwikkeling komt, is ten nauwste met de fundamentele levensformule van deze planeet verbonden. Wie tegen deze fundamentele levenswet op enigerlei wijze opponeert, brengt een vibratie voort die een onmiddellijke weerstand der fundamentele natuurkrachten oproept. Als automatisch zenden deze krachten een elektromagnetische stroom uit, die de rebellerende entiteit omringt en bindt, zodat hij daarbuiten niets meer kan ondernemen en schenden. Aldus is hij opgenomen in een “afgesloten geheel,” mede om hem tegen zichzelf te beschermen.’

Wie hierover nadenkt, beseft de waarheid van Jacob Boehmes woorden dat God van ons bestaansveld een afgesloten geheel heeft gemaakt, waarin de gevallen mensheid in opgaan, blinken en verzinken zal wentelen tot de dag der zelfbevrijding is aangebroken.

Wanneer dan die dag voor iemand aangebroken is en hij – net als Hansen – openstaat voor het ‘goddelijke gebeuren’, voltrekt er zich in die mens allereerst een proces van reiniging, dat we ook kunnen aanduiden als ‘de vergeving der zonden’.

Terwijl Hansen uit de roman van Larsen ervaart dat hij in een ander levensveld verblijft, verschijnt er op een gegeven moment een broeder van de graal. Met deze graalbroeder loopt hij in oostelijke richting, waar het licht van de nieuwe dag steeds sterker wordt. Op een gegeven moment vervult een nieuwe zon de gehele ruimte vóór hen: een levend licht van wit-gouden vlammen. Helemaal vooraan ziet hij iets bewegen, wat bij nadere beschouwing menselijke wezens blijken te zijn, net als hijzelf, maar nauwelijks van het levende vuur te onderscheiden. Dit levende vuur doorstraalt hen, alles in hen is zichtbaar, ze kunnen niets verbergen. Zij lijken iets in het vuur te werpen, dan gaan ze zelf ook door de vlammen, waarna ze niet meer te zien zijn. Bij navraag verklaart de graalbroeder, dat die mensen oude lompen in het vuur werpen, gedachten die ze hebben gedacht en daden die ze volbrachten, waarmee ze niets meer te maken willen hebben. Ze werpen ze van zich, zodat ze verbranden en vernietigd worden. Die vuurzee is de ‘al-liefde’ en daarachter is ‘het Leven’.

Wat wij gewoonlijk leven noemen is in feite een proces van geleidelijke geboorte door vreugde en ervaringen van pijn. Een ervaringsweg. Ook Hansen zou daar nog enige tijd moeten blijven, volgens zijn begeleider. Wanneer hij even later over zijn eigen gedachten en daden nadenkt, merkt hij dat ze hem onverschillig laten, hoewel hij ze voorheen betreurde.

‘Je oude lompen’, zegt de graalbroeder. Als Hansen dan zegt dat hij toch helemaal niet bij het vuur van de al-liefde is geweest, suggereert de broeder dat hij dan wel iets van dat vuur in zichzelf zal hebben. ‘Daar weet ik niets van’, reageert Hansen, waarop de broeder uitlegt: ‘Hoe minder men er zich van bewust is, des te zuiverder werkt dat vuur. Laat rustig die oude lappen tot as verbranden en laat de wind ze verstrooien. Zo is de vergeving der zonden.’

‘De vergeving der zonden!’ roept Hansen uit. Wonderlijk is het hoe deze woorden hem aangrijpen. Ze sijpelen door heel zijn wezen, ziel en lichaam worden ervan doorgloeid; het is als een bevrijdende drank, alsof er een levende kracht in de woorden zelf schuilt.

Dit fragment staat bekend als ‘De Broeder’ uit Larsens roman Hansen. Dit verhaal speelt zich af in de bovennatuur. Dat ‘gebeuren’ dringt bij Hansen binnen en ontmoet daar iets dat zich latent in zijn innerlijk bevindt. Iets dat van gelijke geaardheid is. Dit ‘iets’ wordt bij hem een kracht die een weg met hem wil gaan naar een oorspronkelijk in hem aanwezig doel.

Dat wat Anker Larsen een ‘iets’ noemt, herkennen wij als het geestvonkatoom dat zich in het midden van de microkosmos bevindt. ‘Wat wij gewoonlijk “leven” noemen’, zegt de graalbroeder in Larsens roman, ‘is niet anders dan een proces van langzaam geboren worden, door ervaringen van pijn en vreugde heen.’

En ook hiermee stemmen J. van Rijckenborgh en Jacob Boehme met hem in. J. van Rijckenborgh zegt in zijn verklaringen bij De Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis: ‘De arbeid Gods met onze mensheid is nog niet ten einde; onze mensheid is nog in wording. De dag der vervulling, de grote dag Gods, vangt pas aan zodra een mens begint met de bouw van zijn nieuwe ziel.’

En in het boekje Over het bovenzinnelijke leven vraagt een leerling aan Jacob Boehme waarom God in deze tijd zulk een strijd toelaat. Jacob Boehme antwoordt hem dat ‘het leven strijd is, opdat het openbaar wordt en tot ervaring zal voeren en tenslotte de wijsheid erkend zal worden, om zo te dienen tot eeuwige vreugde van de overwinning.’

Bron: Tijdschrift Pentagram 2005 nummer 1

LEES MEER OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN J. ANKER LARSEN