5 Christianopolis – het onderzoek van de vreemdeling, ten derde, naar zijn persoonlijke beschaving

BESTEL CHRISTIANOPOLIS

Via de bovenstaande audiospeler is het vijfde hoofdstuk van het boek Christianopolis van Johann Valentin Andreae (fakkeldrager van het Rozenkruis 8) uit 1619 te beluisteren. Het is één van de utopische boeken uit de Renaissance. Hieronder volgen de tekst van hoofdstuk 5 en de beschouwing daarover van J. van Rijckenborgh (fakkeldrager van het Rozenkruis 21) .

SPIRITUELE TEKST 5

Het onderzoek van de vreemdeling, ten derde, naar zijn persoonlijke beschaving 

Toen ik nu bij hem kwam, ondervond ik niet minder vriendelijkheid dan bij mijn vorig bezoek, want laat mij voor eens en voor altijd zeggen dat er hier geen hoogmoed of trots bestaat. Zodra ik evenwel deze man hoorde spre­ken, voelde ik mij meer beschaamd dan ooit te voren. Ik had, gelijk Socrates ‘niets te weten’, maar in een geheel andere zin. Hoe betreurde ik het over wetenschap en wijsbegeerte te hebben gesproken.

Hij vroeg mij, weliswaar op de meest aangename wijze, in welke mate ik geleerd had mijzelf te beheersen en mij in dienst te stellen van mijn medemensen; de wereld te weerstaan; in harmonie te zijn met de dood en de geest te volgen; welke vorderingen ik gemaakt had in het waarnemen van hemel en aarde, in het nauwkeurig onderzoeken der natuur, in de gereedschappen der kunst, in de geschiedenis en het ontstaan der talen, in de harmonie van geheel de wereld; in welke verhouding ik stond tot de gemeenschap der kerk, de Heilige Schrift, het Koninkrijk der Hemelen, de school des geestes, de broeder­schap in Christus, de gemeenschap van God.

Met verbazing merkte ik op, hoe weinig van de vele dingen, die de mens zo overvloedig en rijkelijk worden geschonken, werkelijk een deel van mijzelf was geworden. Het enige dat ik onder deze omstandigheden doen kon, was een openhartige bekentenis af te leggen, en ik antwoordde: ‘Hooggeachte heer, al deze dingen zijn mij geheel en al onbekend en ik heb hierin nooit onderricht gehad. Maar ik kan u verzekeren, dat ik er innerlijk vaak over gestreden heb, verlangend was ze te kennen en de moed heb gehad ze aan te pakken.’

Hierop riep hij, bijna juichend, uit: ‘Gij behoort tot de onzen, gij die ons een onbevlekte lei brengt, als het ware door de zee zelf schoongewassen. Er blijft ons slechts over, God te bidden, dat Hij met zijn heilige stift in uw hart moge griffen, dat wat volgens zijn wijsheid en goedheid heilzaam voor u zal blijken.

Nu zult gij in waarheid onze stad in haar afzonderlijke delen aanschouwen. Als ge teruggekeerd zijt, zullen wij luisteren naar hetgeen ge verder nog van ons zoudt willen weten, voor zover we daarop voorbereid en daartoe in staat zijn.’

En hij gaf mij drie mannen mede, Beeram, Eram en Neariam, waardige mensen, zoals uit hun voorkomen bleek, die mij overal moesten rondleiden en alles laten zien.

 

BESCHOUWING 2

Het onderzoek van de vreemdeling, ten derde, naar zijn persoonlijke beschaving 

Alvorens Christianopolis, de nieuwe staat der Mysterie­school, zich manifesterende in alle afmetingen van de kosmos, kan worden binnengegaan, wordt de neofiet onder­ worpen aan een drievoudig onderzoek. Twee aanzichten van dit onderzoek hebben wij hier reeds besproken en er rest ons nu nog het onderzoek naar de persoonlijke bescha­ving van de neofiet.

Laat ons u onmiddellijk mogen zeggen, dat men in de Mysterieschool het wezen der beschaving met geheel ande­re maatstaven meet dan de wereld dat doet. In onze tegenwoordige maatschappelijke verhoudingen is het mogelijk voor een zeer beschaafd mens door te gaan, wanneer u slechts materiële welvaart geniet. Met het door u vergaarde geld kunt u zich omringen met datgene wat onze techniek, wat onze kunst produceert, met alles wat maar voor geld te krijgen is.

Denk bijvoorbeeld aan een koekebakker. Wij hebben er een gekend, die begon met het verzamelen van oud brood, zoals de schilleboer doet. Dat oude brood droogde hij, maalde het en vermengde het met wat zoetigheid. Van dit mengsel bakte hij zijn eerste koeken en aldus kwam hij tot zeer in het oog lopende beschaving. Deze beschaving van de eerste graad werd gevolgd door de beschaving van de tweede graad. Want wat gebeurde er?

Toen het onze koekebakker naar den vleze ging, bracht hij zijn gezin in een andere entourage. Van het onaanzien­ lijke etagewoninkje ergens in de buurt, beschaafde hij zich tot een vrij huisje met tuin voor en achter. Het meubilair werd vernieuwd, er kwam een auto. Meneer en mevrouw begonnen te letten op dingen waar ze voordien niet om gaven. Immers, het omgaan met beschaafde buren stelt zijn eigen wetten.

In deze beschaving groeiden de kindertjes van de koeke­bakker op en deze kindertjes kregen opvoeding, een goede opvoeding. Ze gingen naar zeer beschaafde basisscholen, vervolgens naar nog meer beschaafde middelbare scholen en een paar van de slimsten gingen naar de universiteit. Aldus werd in het tweede geslacht, op de basis der koeken, de intellectuele beschaving geboren.

Het beschaafde tweede geslacht bleef niet bij de koe­ken. Het ging, behoorlijk voorbereid en uitgerust met wel­ gevulde beurs, op avontuur uit, teneinde de beschaving uit te breiden. Men kon dat indertijd doen in Indië of in andere verre gewesten.

Het eerste geslacht is beschaving makend; het tweede geslacht is beschaving brengend. De eerste beschaving maakt men met koeken of andere produkten; de tweede beschaving bereikt men met intellect. De eerste beschaving komt op uit noeste, harde arbeid, zij is materieel; de tweede beschaving, de intellectuele, noemt men de geeste­lijke.

De beschaving van het tweede geslacht is veel winstgevender en gezonder, doch ze schept een grote chaos. Deze chaos manifesteert zich tegelijk met het derde geslacht, de kleinkinderen van de koekebakker. Deze kleinkinderen zijn uiteraard nog beschaafder en nog intellectueler en hun beschavingsdrang kent geen grenzen.

Hier zit nu de moeilijkheid: er zijn te veel beschavers en nieuwe beschavingsgebieden zijn niet meer beschikbaar. De vele koekebakkers uit de vele landen hebben dit derde geslacht voortgebracht, als het zand der zee zo talrijk. Er is geen emplooi meer voor hen om nog beschaafder te wor­den, en derhalve zien we in onze wereld de verdachte atavistische overblijfselen van een tijd, die teruggrijpt vóór die van onze koekebakker, opnieuw belevendigd. Dit ata­visme noemt men met een modern beschaafd woord ‘het zoeken naar meer levensruimte’, maar de methode blijft door de eeuwen heen dezelfde. U kent haar.
Dat is nu de beschaving der massa. Als we het masker hier afgooien, zullen we tot de ontdekking komen, dat óf wij zelf, óf een van onze voorouders, koekebakkers waren of nog zijn. Sommigen van ons, of onze voorouders, zijn geslaagd in het bakken van hun koeken, anderen zijn bezig het te doen. Dat noemt men ‘de strijd om het bestaan’.

Voorts mogen wij niet vergeten, dat ontelbaren uit deze drie geslachten beschavers ook voorzien zijn van religie. Onder biddend opzien vervolmaken ze hun beschaving. Doch wil er op letten, dat wanneer wij hier over religie spreken, wij geheel iets anders bedoelen dan de godsdienst der koekebakkers.

Kijk, het zit zo in elkaar. Het eerste geslacht der koeke­bakkers wordt gevormd door de stevige stugge werkers, zoals we zagen. Deze werkers doen wel wat aan religie, meestal van huis uit. Doch men heeft in dat geslacht weinig tijd voor godsdienst. Men heeft het veel te druk met het bakken van koeken.

Zodra we komen in het vrije huisje, met tuin voor en achter, wordt het anders en gaan we onze religieuze be­hoeften uitleven in onze kinderen. Zeker is het, dat een van de koekebakkerskinderen dominee of priester wordt. Al onze theologen zijn koekebakkerskinderen met koeke­bakkers-beschavingsallures en de theologen van het derde geslacht, de kleinkinderen van onze pre-koekebakker zitten nu met al hun intellectuele collega’s hevig in het nauw.

Men begint langzamerhand te ontdekken, dat het met de godsdienstigheid niet geheel in orde is en derhalve verliest men zich in eindeloos dispuut en een neiging om terug te keren tot vóór grootvaders tijd. Zonder ronduit te zeggen: ‘We weten het niet meer, we zitten tot aan de lippen in het moeras van onze oud-broodbeschaving,’ spreekt men liever van ‘dialectische theologie‘. Dat klinkt beschaafd. Hier is echter geen sprake van een dialectische filosofie volgens Hegel. Anders zou men weten, dat het met alle koekebakkers uit het eerste, tweede en derde geslacht slecht moet aflopen. Zie, hier heeft u ónze beschavingsge­schiedenis, de gehele Westeuropese cultuurhistorie.

Er wordt in ons werelddeel veel gesproken over morele en geestelijke herbewapening. Deze geestelijke herbewape­ningsgedachte vloeit namelijk voort uit de ellende van onze beschavingsrealiteiten. Daarom zeggen wij u: als het woord der geestelijke herbewapening geen ijdele klank zal zijn, moeten wij ons volkomen bevrijden van de begoochelingen dezer schijnbeschaving.

Dat gaat niet gemakkelijk, want zoals de krot- en steeg­bewoners in onze grote steden door het ontberen van zonlicht als bleke schimmen door het leven glijden; zoals door verkeerde opvoeding en erfelijke belasting onze klie­ren met interne secretie onjuist functioneren en tal van lichamelijke, morele en geestelijke onvolkomenheden zich laten gelden, zo heeft onze schijnbeschaving ook onder de best-willenden en de volkomen te-goeder-trouw-zijnden, het geestelijke, morele en lichamelijke assimilatievermogen ernstig geschonden. De prominenten, zij die zich de bloem der samenleving achten, zij zijn, van goddelijk standpunt bezien, geestelijk wankelenden.

Wanneer de neofiet voor de derde hiërofant der mysteriën wordt gebracht, ondervindt hij niet minder vriendelijkheid dan bij het tweede onderzoek. Er is in de Mysterieschool geen hoogmoed en trots.

Zodra hij evenwel de hiërofant hoort spreken, gevoelt hij zich meer beschaamd dan ooit te voren. Hij heeft, gelijk Socrates, ‘niets te weten’. Maar dan in een geheel andere zin. Een diep gevoel van volstrekte onwetendheid overwel­digt hem en hij betreurt het zeer, ooit gemeend te hebben ‘iets’ te weten. In deze fase van zelfvernietiging wordt aan de neofiet een vragenlijst voorgelegd. De hiërofant vraagt, volgens het getuigenis van Andreae:

  1. in hoeverre de neofiet geleerd heeft zichzelf te beheer­sen, en zich in dienst te stellen van zijn medemensen;
  2. de wereld te weerstaan, in harmonie te zijn met de dood, en de geest te volgen;
  3. welke vorderingen hij gemaakt heeft in het waarnemen van de hemel en de aarde, in het nauwkeurig onderzoe­ken der natuur, in de gereedschappen der kunst, in de geschiedenis en het ontstaan der talen, in de harmonie van geheel de wereld;
  4. in welke verhouding hij staat tot de gemeenschap der ene, algemene kerk, de Heilige Schrift, het Koninkrijk der Hemelen, de school des geestes, de broederschap in Christus en de gemeenschap van God.

Wellicht zult u nu van ons een uiteenzetting verwachten van de ontzagwekkende openbaring, de niet te peilen diep­ te aan kennis en liefde, die aan dit viervoudige schema ten grondslag liggen. Wij zullen dat niet doen, aangezien wij daartoe niet in staat zijn.

Het betreft hier een korte definitie van de gehele esote­rische wijsbegeerte der Rozenkruisers. Het is een zee van weten, waarin men zich dompelen kan, waarover men varen kan in vertrekking van zinnen, waarover men een bepaalde doelstelling kan bereiken, een oogmerk kan ver­ vullen. Doch wie zal deze zee kunnen omvatten tot in haar gehele grandioze majesteit?
En wanneer de hiërofant der mysteriën tot ons gaat spreken van deze vier pilaren van het huis onzes Gods, dan merken wij met pijnlijke verbazing op, hoe weinig wij bezitten van deze grote dingen, die de mens zo overvloedig en zo rijk kunnen worden geschonken. Wie zal dan ook aan de toets van dit onderzoek kunnen voldoen?

Het enige dat de neofiet onder deze omstandighedendoen kan, is een openhartige bekentenis afleggen en te antwoorden:
‘Al deze dingen zijn mij geheel en al onbekend en ik heb hierin nooit onderricht gehad. Maar ik kan u verzeke­ren, dat ik er innerlijk vaak over gestreden heb, verlangend was ze te kennen en de moed heb gehad ze aan te pakken. ‘

Is u in staat een dergelijke bekentenis af te leggen? Of zou het in uw geval mogelijk leugenachtige bescheidenheid kunnen zijn, om met een handigheidje, ontleend aan de intellectuele beschaving, toch Christianopolis binnen te komen? Tot een dergelijke bekentenis moet u dan ook geadeld zijn!

Wie van u, beschaafde beschavers, gevoelt tot in de diepste vezelen van zijn bloed dat u niets weet van de glorierijke openbaring van het plan Gods met wereld en mensheid? Om tot déze erkenning te komen, in uw diepste zelf, zult u minstens ervaren moeten hebben, dat de ken­nis, het beschavingsresultaat der drie geslachten van het kleinburgerdom, een molensteen is, een ontstellend gevaar en een grove leugen.

Er zijn er velen die niet erkennen willen, dat ze geen onderricht hebben gehad in de goddelijke heilsmysteriën. Er zijn er velen die zulks niet erkennen kunnen, omdat hun wezen verblind en verkankerd is door de schijnbeschaving. Zij komen voor de poort van het Rozenkruis met hun intellectuele en geciviliseerde rommel. Zij zijn niet correct, maar in hoge mate grof en zeldzaam brutaal. Zij zoeken geen bevrijding, zij worden niet verteerd door mensenlief­de, zij zoeken meer ‘levensruimte’ voor hun zelfhandha­ving, omdat zij mee willen vreten aan het kadaver van onze beschaving. En mogelijk is er in Christianopolis ook wat te halen!

Als u dit ontstellende wee met ons inziet, als u deze grauwe ontzetting, dit graf vol doodsbeenderen en venijn met ons ervaren gaat, dan komen de innerlijke strijd en het intense verlangen om dat ándere te bereiken en te kennen. Geen kennen in de zin van het intellectualisme, maar een hartekreet: ‘O God, geef licht! Wij stikken in deze helle­ brand! ‘
Kent u deze innerlijke strijd en dat smachtende ver­langen? Dat komt uw gezondheid niet ten goede! Dat maakt u tot een vreemdeling!

En dan kan het gebeuren in uw ontreddering, dat ge u omringd weet met helpers en ge een stem hoort spreken: ,’God behoede u, vreemdeling! ‘ Dat laadt u met energie, dat geeft u moed om aan te pakken, om te getuigen van uw vreemdelingschap in Chris­tus’ naam, om de kreet van goedheid, waarheid en gerechti­gheid te werpen te midden van de wolven, en op te trekken naar het krachtveld der mysteriën, van onderen op, door het werkelijke leven heen.

Zo, komende voor de poort, staande voor de derde hiërofant, met zijn vervaarlijk viervoudig onderzoek, bui­ gen wij vol deemoed en schaamte het hoofd, en moeten wij getuigen, gedragen door de kracht van onze eerlijkheid en zelfkennis:
‘Er was in ons alleen maar een hevige strijd en een intens verlangen, of wij het grijpen mochten, en we hadden in onze kleinheid nochtans de moed het wapen des geestes, dat in Christus staat te lichten, te grijpen en ’te wapen’ te roepen. Doch al de dingen, die gij aan ons voorlegt, zijn ons geheel en al onbekend; nimmer hebben wij hierin onderricht gehad.’

Wij willen ons afwenden, gevoelende onze onmacht, doch op dat moment worden wij aangestoken door een juichkreet. De hiërofant roept: ‘Broeder, zuster, ge be­hoort tot de onzen. Gij die ons een onbevlekte lei brengt, schoongewassen als het ware door de zee van het werkelij­ ke leven zelf, ontdaan van de walm der zwarte beschaving. Er blijft ons slechts over, God te bidden, dat Hij met zijn heilige stift in uw hart moge griffen, dat wat volgens zijn wijsheid en zijn goedheid heilzaam voor u zal blijken.’

Niet wij, maar God in ons. Volkomen ontledigd naar de verwording, hongerend naar het brood des levens. In de grootste bescheidenheid beseffende onze onkunde. Dat is de laatste sleutel van de poort van Christianopolis. Daar waar wij ons zelf willen verliezen en de nederlaag ervaren, daar steekt de overwinning haar klaroenen:
‘En nu, nu zult gij in waarheid onze stad tot in onder­ delen aanschouwen, nu zult gij in waarheid u laven aan de kracht en het wezen der Mysterieschool, opdat ge in deze kracht het onheilige breken zult.’

De hiërofant geeft ons drie mannen mede: Beeram, Eram en Neariam, die ons overal moeten rondleiden en ons alles laten zien.
Beeram, Eram en Neariam, o Godsgeschenk, o niet te meten liefde, o troost in eenzaamheid.

    • Beeram – de straling Gods in ons, ons vervullende met het summum van gelukzaligheid, de bewustzijnservaring van het eeuwig verbond met Gods kin,leren in Christus hersteld.
    • Eram – een onbegrensde ontvankelijkheid voor de lich­ tende klaarten en het universele weten van Christianopolis.
    • Neariam – het aangestoken worden met een geweldige dynamische kracht om het ontvangene door te geven aan en te bevestigen in een wereld, gebogen door schuld, in te branden als geestelijke herbewapenaars.

Zó worden wij geslagen tot ridders van de Witte Tem­pel.
God behoede u, vreemdeling.

 

BESTEL CHRISTIANOPOLIS

INHOUDSOPGAVE

Woord vooraf

  1. Het eiland Caphar Salama
  2. Het ontstaan van Christianopolis
  3. Het onderzoek naar de levensopvatting en het zedelijk gedrag van de neofiet
  4. Het onderzoek naar de persoonlijkheid van de neofiet
  5. Het onderzoek naar de persoonlijke beschaving van de neofiet
  6. Beschrijving van de stad der magiërs
  7. De stad der mysteriën (I) 
  8. De stad der mysteriën (II)
  9. Magische architectuur
  10. Nadere inlichtingen over de stad der mysteriën

Bron: Christianopolis, J. van Rijckenborgh

BESTEL CHRISTIANOPOLIS

LEES OVER DE BOVENSTAANDE UTOPIEËN UIT DE RENAISSANCE