BESTEL DE WERELDBESCHOUWING DER ROZEKRUISERS
DOWNLOAD DE WERELDBESCHOUWING DER ROZENKRUISERS ALS PDF
De ontwikkeling van de kosmos (kosmogenese) en van de wording mensheid (antropogenese) over 7 rondten om de 7 bollen van de 7 wereldperioden wordt beschreven voor Helena Blavatsky in De Geheime Leer, door Rudolf Steiner (fakkeldrager van het rozenkruis 16) in De wetenschap van de geheimen der ziel en door Max Heindel (fakkeldrager van het Rozenkruis 19) in De wereldbeschouwing der rozenkruisers. Hieronder volgt de integrale tekst van hoofdstuk 10 uit het laatstgenoemde boek.
De bollen van de Aardeperiode liggen in de vier dichtste toestanden van stof namelijk het gebied van de concrete gedachte, de begeertewereld, het etherisch en het scheikundig gebied; zie diagram 8 (bovenaan). De dichtste bol – bol D – is onze tegenwoordige aarde.
Wanneer wordt gesproken van ‘de dichtste werelden’ of ‘de dichtste toestanden van stof’, dan moet deze uitdrukking in overdrachtelijke zin opgevat worden, anders zou het een beperking in het Absolute betekenen en dat is ongerijmd. Dicht en fijn kunnen, evenals boven en beneden, oost en west enzovoort, alleen maar ten opzichte van onze eigen toestand of positie gebruikt worden. Evenals er geestelijke en fijnere werelden bestaan dan die welke onze levensgolf betreft, zijn er ook dichtere toestanden van stof, die het ontwikkelingsveld voor andere wezens vormen.
Ook moet men niet denken dat deze dichtere werelden ergens anders in de ruimte zijn, nee, zij doordringen onze werelden op dezelfde manier als de geestelijke werelden de aarde doordringen. De denkbeeldige vastheid van de aarde en de vormen die wij om ons heen zien, is evenmin een beletsel voor het doorlaten van een nog dichter lichaam dan onze harde stevige muren een beletsel zijn voor het doorlaten van een menselijk wezen dat in zijn begeertelichaam gehuld is. Evenmin is vastheid synoniem met dichtheid, zoals men zien kan bij aluminium, dat een vaste stof is, die minder dicht is dan vloeibaar kwik; toch zal kwik ondanks zijn dichtheid verdampen of door vele vaste stoffen heendringen.
Omdat dit de vierde periode is, bezitten wij nu vier elementen. In de Saturnusperiode was er maar één element, namelijk vuur. Dat wil zeggen, er was warmte of hitte en dat is het begin van vuur. In de tweede of Zonneperiode waren er twee elementen, vuur en lucht. In de derde of Maanperiode werd het element water toegevoegd en in de vierde of Aardeperiode het element aarde. Zo zien wij, dat in iedere periode een nieuw element toegevoegd werd.
In de Jupiterperiode zal een element van geestelijke aard toegevoegd worden dat zich zal verenigen met de spraak, zodat woorden steeds het juiste begrip zullen weergeven en geen aanleiding meer geven tot misverstanden, zoals nu vaak het geval is. Wanneer iemand bijvoorbeeld ‘huis’ zegt, kan hij een buitenhuis bedoelen, terwijl degene die luistert het kan opvatten als een deel van een etagewoning.
Naar deze omgeving met de vier bovengenoemde elementen werden de verschillende, in diagram 10 vermelde klassen, door de hiërarchieën onder wiens toezicht zij stonden, overgebracht. Wij weten dat in de Maanperiode deze klassen drie natuurrijken vormden namelijk dieren, dierplanten en plantmineralen. De omstandigheden op aarde zijn echter zo, dat er geen grote tussenklassen kunnen bestaan. Er moeten vier duidelijk afgescheiden natuurrijken zijn. In deze gekristalliseerde bestaanstoestand moeten de grenzen scherper getrokken worden dan in vroegere tijdperken het geval was, toen het ene natuurrijk geleidelijk in het andere overging. Daarom gingen sommige van de op diagram 10 genoemde klassen een halve stap vooruit, terwijl andere een halve stap teruggingen.
Sommige mineraalplanten gingen geheel in het plantenrijk over en werden het groen van de velden. Andere deden een stap terug en werden de zuiver minerale bodem, waarin de planten groeien. Van de plantdieren werden sommige vóór hun tijd tot het dierenrijk bevorderd en deze soorten bezitten nu het kleurloze plantenbloed, terwijl sommige, zoals de zeesterren, zelfs de vijf punten bezitten als de blaadjes van een bloem.
Al degenen uit klasse twee waarvan de begeertelichamen in tweeën gesplitst konden worden, zoals met de hele klasse één het geval was, waren rijp om menselijke voertuigen te worden en werden daarom tot de mensengroep bevorderd.
Wij moeten goed in gedachten houden dat wij in het bovenstaande met vorm te maken hebben, niet met het leven dat in de vorm woont. Het instrument wordt tot zo’n niveau verheven, als voor het leven dat er in moet wonen, past. Degenen uit klasse twee in wier voertuigen de bovengenoemde splitsing gemaakt kon worden, werden tot het mensenrijk opgeheven, maar zij kregen de inwonende geest op een later tijdstip dan klasse één. Vandaar dat zij nu niet zo ver ontwikkeld zijn als klasse één en de lagere mensenrassen vormen.
Degenen van wie de begeertelichamen niet gesplitst konden worden, werden in dezelfde afdeling geplaatst als de klassen 3a en 3b. Zij zijn nu onze antropoïden of mensapen. Zij kunnen onze ontwikkeling nog inhalen, als zij vóór het bewuste kritieke punt in het midden van de vijfde rondte een voldoende hoog niveau van ontwikkeling bereiken. Als zij ons dan niet ingehaald hebben, zullen zij het contact met onze ontwikkeling verloren hebben.
Wij hebben gezegd dat de mens zijn drievoudig lichaam met behulp van anderen, die hoger waren dan hij, opgebouwd had. In het voorafgaande tijdperk was er echter geen samenbindende kracht. De drievoudige geest, het ego, stond alleen en was afgescheiden van zijn voertuigen. Nu was de tijd gekomen om de geest en het lichaam te verenigen.
Waar het begeertelichaam zich splitste, werd het hogere gedeelte enigszins de baas over het lagere en over het grofstoffelijk en levenslichaam. Het vormde een soort dierlijke ziel, waarmee de geest zich door middel van de schakel van het verstand kon verenigen. Waar geen splitsing in het begeertelichaam plaats vond, werd het voertuig een weerloze prooi van begeerten en hartstochten en kon daarom niet gebruikt worden als een voertuig waarin de geest kon wonen. Daarom werd het onder leiding van een groepsgeest gesteld, die het van buitenaf bestuurde. Het werd een dierlijk voertuig en die soort is nu gedegenereerd tot het lichaam van de antropoïde of mensaap.
Waar een splitsing in het begeertelichaam plaats vond, nam het grofstoffelijk lichaam langzamerhand een verticale stand aan, wat maakte dat de wervelkolom buiten de horizontale stromen van de begeertewereld kwam waarin de groepsgeest, door middel van de horizontale wervelkolom, op het dier inwerkt. Het ego kon toen binnentreden, werken in en zich uitdrukken door de verticale wervelkolom en het verticale strottenhoofd, en de hersenen opbouwen om zich in zijn grofstoffelijk lichaam gepast te kunnen uitdrukken. Een horizontaal strottenhoofd is eveneens in de macht van de groepsgeest. Hoewel, zoals al eerder gezegd werd, sommige dieren zoals een spreeuw, raaf, papagaai, woorden kunnen uiten, omdat zij in het bezit zijn van een verticaal strottenhoofd, spreken zij niet echt met verstand. Het gebruik van woorden om gedachten uit te drukken, is het hoogste voorrecht van de mens en kan alleen door een redenerend, denkend wezen, zoals de mens, worden uitgeoefend. Als u dit in gedachte houdt, dan zal hij de verschillende stappen die tot dit resultaat leiden, gemakkelijker kunnen volgen.
De Saturnusrondte van de Aardeperiode
Dit is de rondte waarin in elke periode het grofstoffelijk lichaam opnieuw opgebouwd wordt. Deze keer kreeg het de aanleg om hersenen te vormen en zodoende een voertuig te worden voor de kiem van het verstand, dat later daaraan zouden worden toegevoegd. Deze toevoeging legde de laatste hand aan de bouw van het grofstoffelijk lichaam en stelde het in staat om het hoogste niveau van volmaaktheid te bereiken dat voor een dergelijk voertuig mogelijk is.
Bij de opbouw ervan is onbeschrijfelijke wijsheid in het werk gesteld. Het is een wonder. Er kan nooit genoeg worden ingeprent welke onmetelijke mogelijkheden voor het opdoen van kennis in de hersenen besloten liggen en wat voor een grote zegen het voor de mens is; hoe zeer hij het dus op prijs moet stellen en hoe dankbaar hij ervoor moet zijn.
Enkele staaltjes van de volmaaktheid van opbouw en het vernuftige aanpassingsvermogen van de hersenen hebben wij al gegeven, maar om deze grote waarheid nog krachtiger bij u te laten doordringen, is het misschien niet overbodig om deze wijsheid nog eens wat toe te lichten, als ook het werk van het ego in het bloed.
Iedereen weet natuurlijk dat maagsap op het voedsel inwerkt om de spijsvertering te bevorderen, maar buiten de medische wereld weten maar weinig mensen, dat er verschillende soorten maagsappen zijn, elk bestemd voor het omzetten van een bepaald soort voedsel. De onderzoekingen van Pavloff hebben echter boven alle twijfel vastgesteld, dat er een bepaald soort maagsap is voor het verteren van vlees, een ander voor melk, weer een ander voor zure vruchten, enzovoort. Hierin ligt bijvoorbeeld de oorzaak waarom men niet allerlei voedsel door elkaar kan gebruiken.
Melk bijvoorbeeld, vereist maagsap dat sterk van alle andere verschilt en verteert eigenlijk niet goed met een ander soort voedsel, behalve met graanproducten. Dit alleen al toont geweldige wijsheid namelijk dat het ego, dat onbewust werkt, in staat is de verschillende maagsappen uit te kiezen die voor de verschillende, door de maag opgenomen soorten voedsel, bestemd zijn en alles precies in voldoende hoeveelheid en van de juiste sterkte om het voedsel te verteren. Wat de zaak echter nog wonderlijker maakt, is het feit dat het maagsap vóór het voedsel in de maag komt.
Wij voeren het proces van het mengen van dit maagsap niet bewust uit. De meeste mensen weten niets van de stofwisseling af of op het gebied van scheikunde. Wij kunnen dan ook niet volstaan met te zeggen, dat als wij proeven wat wij eten, wij het proces door middel van signalen via het zenuwstelsel leiden.
Toen dit feit van de selectie van de maagsappen vastgesteld werd, wisten de geleerden geen antwoord op de vraag hoe het juiste soort sap uitgekozen werd en hoe dit vóór het voedsel in de maag kwam. Zij dachten dat het bericht via het zenuwstelsel doorgezonden werd. Daarna werd echter bewezen, dat het juiste sap toch in de maag kwam, al werd het zenuwstelsel buiten werking gesteld. Ten slotte toonden Starling en Bayliss door een reeks vernuftige experimenten aan dat zodra het voedsel in de mond komt, uiterst kleine voedseldeeltjes door het bloed worden opgenomen, vooruit gaan naar de spijsverteringsklieren en daar een stroom van het vereiste sap doen ontstaan.
Dit is alleen maar de stoffelijke kant van het verschijnsel. Om het hele, vernuftige verband te begrijpen, moeten wij ons tot het occultisme wenden. Zij alleen maakt ons duidelijk, waarom het bericht door het bloed wordt overgebracht.
Het bloed is één van de hoogste uitdrukkingen van het levenslichaam. Het ego leidt en bestuurt zijn grofstoffelijk instrument door middel van het bloed. Daarom wordt het bloed ook als middel gebruikt om op het zenuwstelsel in te werken. Tijdens een deel van de tijd dat de vertering plaatsvindt, werkt het gedeeltelijk door het zenuwstelsel, maar het werkt ook, vooral in het begin van het verteringsproces, rechtstreeks op de maag. Toen de zenuwen tijdens de wetenschappelijke experimenten buiten werking werden gesteld, stond de rechtstreekse weg door het bloed nog open en kreeg het ego op die manier de nodige informatie.
Men ziet ook dat het bloed altijd naar die plaats wordt gestuwd, waar het ego op dat ogenblik de grootste activiteit ontplooit. Als de omstandigheden een plotselinge beslissing en handeling vereisen, wordt het bloed snel naar het hoofd gestuwd. Als er een zware maaltijd verteerd moet worden, verlaat het grootste gedeelte van het bloed het hoofd en concentreert zich op de spijsverteringsorganen. Het ego concentreert zijn krachten om het lichaam van het overtollige voedsel te ontdoen. Daarom kan iemand niet goed denken na een zware maaltijd. Men wordt slaperig omdat zoveel bloed de hersenen heeft verlaten, zodat er onvoldoende bloed is om de vereiste functies voor het bewaren van volledig waakbewustzijn uit te voeren.
Bovendien wordt bijna al het levensfluïde of de zonne-energie, via de milt verzameld, door het bloed opgenomen, dat na een maaltijd in grotere hoeveelheid door de maag stroomt dan tussen twee maaltijden in. Daaruit volgt dat de rest van het stelsel tijdens het spijsverteringsproces ook in aanzienlijke mate van de levensfluïde beroofd wordt. Het is het ego dat het bloed naar de hersenen stuwt. Als het lichaam gaat slapen, verlaat het bloed de hersenen, wat blijkt uit het bewijs wanneer men iemand op een tafel legt, die in evenwicht gebracht kan worden. Valt hij daarop in slaap, dan zal de tafel altijd naar het voeteneinde overhellen, terwijl het hoofd omhoog gaat. Tijdens de geslachtsgemeenschap trekt het bloed zich in de geslachtsorganen samen, enzovoort. Uit al deze voorbeelden blijkt, dat het ego, in de tijd dat hij wakker is, in het grofstoffelijk lichaam werkt en het bestuurt door middel van het bloed. Het grootste gedeelte van de totale hoeveelheid bloed vloeit naar dat deel van het lichaam, waar het ego op dat ogenblik een bepaalde activiteit ontplooit.
De hernieuwde opbouw van het grofstoffelijk lichaam in de Saturnusrondte van de Aardeperiode diende om het voor de doordringing van het verstand geschikt te maken. De eerste impuls werd gegeven met het bouwen van het voorste gedeelte van de hersenen. Ook werd er een begin gemaakt met de splitsing van het zenuwstelsel, dat zich sindsdien als tweeledig vertoont: het aan de wil onderworpene of cerebrospinale en het sympathisch zenuwstelsel. Het sympatisch zenuwstelsel was het enige waarmee in de Maanperiode rekening werd gehouden. Het aan de wil onderworpen zenuwstelsel – dat het grofstoffelijk lichaam van een automaat die werkt door prikkels van buitenaf, omgezet heeft in een buitengewoon ontvankelijk instrument dat van binnen uit door een ego geleid en bestuurd kan worden – werd pas in de tegenwoordige Aardeperiode toegevoegd.
Het belangrijkste deel van dit herbouwend werk werd door de Heren van Vorm verricht. Zij behoren tot de scheppende hiërarchie die in de Aardeperiode het meest op de voorgrond treedt, zoals de Heren van de Vlam in de Saturnusperiode, de Heren van Wijsheid in de Zonneperiode en de Heren van Individualiteit in de Maanperiode.
De Aardeperiode is bij uitstek de periode van vorm, want hier bereikt de vorm- of stofzijde van ontwikkeling haar hoogtepunt en is de vorm het sterkst sprekend. Hier staat de geest machtelozer en is hij meer onderdrukt, terwijl vorm de overheersende factor is. Vandaar dat de Heren van Vorm op de voorgrond treden.
De Zonnerondte van de Aardeperiode
Tijdens deze rondte werd het levenslichaam opnieuw opgebouwd om het embryonale verstand te kunnen huisvesten. Het levenslichaam werd meer naar het beeld van het grofstoffelijk lichaam gemodelleerd, zodat het in de Jupiterperiode als het dichtste voertuig dienst kan doen, wanneer het stoffelijk lichaam vergeestelijkt is.
De engelen, die in de Maanperiode mensachtig waren, werden bij deze wederopbouw bijgestaan door de Heren van Vorm. De organisatie van het levenslichaam komt, wat volmaaktheid betreft, die van het grofstoffelijk lichaam het meest nabij. Sommige schrijvers over dit onderwerp noemen het levenslichaam een schakel en beweren dat het alleen maar de gietvorm van het grofstoffelijk lichaam is en geen afzonderlijk voertuig.
Daar ik geen kritiek wil leveren en toegeef dat deze bewering gerechtvaardigd schijnt door het feit dat de mens op zijn tegenwoordige ontwikkelingsniveau het levenslichaam meestal niet als een afzonderlijk voertuig kan gebruiken – omdat het altijd met het stoffelijk lichaam verbonden blijft en als men het in zijn geheel wil afscheiden, de dood van het stoffelijk lichaam tot gevolg heeft – was er toch een tijd dat het niet zo vast met het stoffelijk lichaam verbonden was, zoals wij dadelijk zullen zien.
In die tijdvakken uit de geschiedenis van de aarde, waarvan wij gesproken hebben als het Lemurische en het Atlantische tijdvak, was de mens onwillekeurig of onbewust helderziend. Juist dit losse verband tussen het stoffelijk en het levenslichaam maakte dat hij dit was. De inwijders uit die tijd hielpen de kandidaat om dit verband nog losser te maken, zoals bij de willekeurig helderziende het geval is.
Sindsdien is bij de meeste mensen het levenslichaam hechter met het grofstoffelijk lichaam verweven, maar bij iedereen, die erg gevoelig is, zit het los. Het is de losheid die het verschil bepaalt tussen de paranormaal begaafde en de gewone mens die onbewust is van alles behalve van de trillingen die door middel van de vijf zintuigen opgedaan worden. Alle menselijke wezens moeten deze periode van hechte verbinding tussen de voertuigen doormaken en de daaruit voortvloeiende beperking van bewustzijn ervaren.
Er zijn daardoor twee soorten paranormaal begaafden: zij die nog niet diep in de stof gewikkeld zijn, zoals de meerderheid van de hindoes en de indianen die een zekere mate van lagere helderziendheid bezitten of gevoelig zijn voor de geluiden van de natuur; en zij die zich in de voorhoede van de evolutie bevinden. De laatsten zijn bezig zich boven het laagste punt van stoffelijkheid te verheffen en kunnen ook in twee klassen verdeeld worden waarvan de ene zich op passieve, willoze manier ontwikkelt. Met behulp van anderen laten zij de zonnevlecht of andere organen die met het sympathisch zenuwstelsel in verband staan, weer ontwaken. Dit zijn de onwillekeurig helderzienden en mediums die geen controle hebben over hun vermogen. Zij hebben een stap achteruit gedaan. Tot de andere klasse behoren zij die door de kracht van hun eigen wil vermogens in organen opwekken, die nu met het cerebrospinale of willekeurige zenuwstelsel in verband staan en zo willekeurig of bewust helderzienden worden, die hun eigen lichaam kunnen beheersen en hun helderziend vermogen uitoefenen wanneer zij dit wensen. Men noemt hen bewust of willekeurig helderziend.
In de Jupiterperiode zal de mens in zijn levenslichaam werken, zoals hij dit nu in zijn grofstoffelijk lichaam doet. Daar geen enkele ontwikkeling in de natuur plotseling tot stand komt, is het scheidingsproces tussen de beide lichamen al begonnen. Het levenslichaam zal dan een veel hogere graad van vol- maaktheid bereiken dan ons grofstoffelijk lichaam nu. Daar het een veel plooibaarder voertuig is, zal de geest het dan op een manier gebruiken, die nu, ten opzichte van ons tegenwoordig grofstoffelijk voertuig, nog onuitvoerbaar is.
De Maanrondte van de Aardeperiode
In deze rondte werd de Maanperiode kort samenvattend herhaald en heersten veelal dezelfde toestanden, hoewel op een hoger niveau als op bol D van die periode. Er was dezelfde soort vuurnevel atmosfeer, dezelfde vurige kern, dezelfde verdeling van de bol in tweeën om de hoger ontwikkelde wezens in de gelegenheid te stellen volgens de juiste trillingsmaat en het vereiste tempo vooruit te gaan; een snelheid waarmee wezens als onze mensheid, onmogelijk gelijk mee konden optrekken.
In die rondte belastten de aartsengelen – die in de Zonneperiode mensachtig waren – en de Heren van Vorm zich met de herschikking van het begeertelichaam, maar zij deden dit niet alleen. Toen de splitsing van de bol plaatsvond, ontstond er in sommige van de zich ontwikkelende wezens een overeenkomstige splitsing in hun begeertelichamen. Wij hebben al eerder gezien, dat waar die splitsing plaats had, de vorm klaar was om het voertuig te worden van een inwonende geest. Om dit doel te bevorderen, namen de Heren van Verstand – de mensheid van de Saturnusperiode – bezit van het hogere deel van het begeertelichaam en legden er de kiem in van de afgescheiden individualiteit; zonder dat had de tegenwoordige mens, met al zijn schitterende mogelijkheden, nooit kunnen bestaan.
Zo werd door de Heren van Verstand in het laatste gedeelte van de Maanrondte de eerste kiem van de afgescheiden persoonlijkheid in het hogere deel van het begeertelichaam ingeplant. De aartsengelen waren in het lagere gedeelte van het begeertelichaam actief en gaven het alleen maar de dierlijke begeerten. Zij werkten ook in de begeertelichamen waarin geen splitsing ontstaan was. Sommige hiervan moesten de werktuigen van de dierlijke groepsgeesten worden die er van buitenaf op inwerken, maar niet geheel in de dierlijke vormen treden, zoals de individuele geest in het menselijk lichaam.
Het begeertelichaam werd opnieuw opgebouwd om het embryonale verstand te kunnen bevatten, dat tijdens de Aardeperiode in al die begeertelichamen, waarin de bovengenoemde splitsing gemaakt kon worden, ingeplant zou worden.
Zoals eerder duidelijk gemaakt werd, is het begeertelichaam een ongeorganiseerd, eivormig omhulsel, dat het grofstoffelijk lichaam als een donkere plek in zijn kern bevat, zoals het eiwit de dooier omringt. In het eivormige lichaam bevinden zich een aantal zintuiglijke centra, die sinds het begin van de Aardeperiode zijn verschenen. In de doorsneemens doen deze centra zich voor als kleine draaikolkjes in een stroom en zijn zij nu nog niet opgewekt. Daarom kan de mens zijn begeertelichaam niet als een afzonderlijk voertuig van bewustzijn gebruiken. Als de zintuiglijke centra echter ontwaakt zijn, zien zij eruit als grote, wentelende draaikolken.
Rustperioden tussen de rondten
Tot nu toe hebben wij alleen maar de kosmische nachten tussen de perioden aangegeven. Wij hebben gezien dat er een tijd van rust en assimilatie was tussen de Saturnus- en de Zonneperiode; een andere kosmische nacht was er tussen de Zonne- en de Maanperiode, enzovoort. Maar eveneens zijn er rustperioden tussen de verschillende rondten.
Wij kunnen de perioden met de verschillende wedergeboorten van de mens vergelijken; de kosmische nachten er tussen, met de tussentijd tussen dood en wedergeboorte, terwijl dan de rustperiode tussen twee rondten te vergelijken is met de rust tijdens de slaap tussen twee dagen. Wanneer een kosmische nacht intreedt, wordt al het geopenbaarde in een homogene massa opgelost. De Kosmos wordt weer Chaos.
Dit periodiek terugkeren van de stof tot de oersubstantie, maakt het de geest mogelijk zich te ontwikkelen. Als het kristallisatieproces van actieve manifestatie tot in het oneindige doorging, zou dit voor de vooruitgang van de geest een onoverkomelijke hinderpaal zijn. Telkens als de stof zich zo gekristalliseerd heeft dat hij voor de geest te hard wordt om in te werken, trekt hij zich terug om zijn uitgeputte energie te herstellen, zoals een ijzerboor die, als hij bij het doorboren van hard metaal niet verder kan, teruggetrokken wordt om zijn stuwkracht te herwinnen. De boor is dan weer in staat zijn weg door het metaal verder te banen.
Bevrijd van de kristalliserende kracht van de zich ontwikkelende geesten, veranderen de scheikundige krachten in de stof de Kosmos in Chaos door de stof tot haar oorspronkelijke toestand terug te brengen, zodat bij de dageraad van een ‘nieuwe dag van openbaring’ een nieuw begin door de wedergeboren maagdelijke geesten gemaakt kan worden. De in vorige perioden en rondten opgedane ervaring stelt de geest in staat zich betrekkelijk snel tot de vroeger bereikte hoogte op te werken en ook zijn verdere groei te vergemakkelijken door zulke veranderingen aan te brengen, als zijn opgedane ervaring voorschrijft.
Aan het einde van de Maanrondte van de Aardeperiode keerden dus alle bollen en al het leven tot de toestand van Chaos terug om bij het begin van de vierde rondte weer te voorschijn te komen.
De vierde rondte van de Aardeperiode
In de buitengewone ingewikkeldheid van het ontwikkelingsplan zijn er altijd spiralen, tot in het oneindige. Zo zal het niet verbazen te horen dat het werk van samenvatting van de hoofdpunten en rust in elke rondte, ook op de verschillende bollen van toepassing is. Toen de levensgolf in deze rondte weer op bol A verscheen, maakte hij de ontwikkeling van de Saturnusperiode door; dan – na een rustpauze die echter niet de volkomen vernietiging van de bol met zich meebracht, maar alleen een wijziging – verscheen hij op bol B, waar het werk uit de Zonneperiode herhaald en samengevat werd. Na een tijd van rust ging de levensgolf naar bol C, waar het werk uit de Maanperiode herhaald en samengevat werd. Ten slotte belandde de levensgolf op bol D, onze aarde, en daar begon pas het eigenlijke werk van de Aardeperiode.
Maar zelfs toen belette de spiraal in de spiraal, dat dit werk direct bij de komst van de levensgolf van bol C begon, want de schenking van de kiem van het verstand vond inderdaad pas in het vierde tijdvak plaats, daar de drie eerste tijdvakken nog verdere herhalingen en samenvattingen van de Saturnus-, Zonne- en Maanperiode waren, maar altijd op een hoger niveau.