Het doel van het leven – Wie ben ik? Waar kom ik vandaan? Waar ga ik naartoe? – video 8

rozenkruis.nl

In deze toespraak willen we graag het doel van het leven bespreken. Dat zullen we doen door de drie fundamentele vragen van het leven te stellen. Wie ben ik? Waar kom ik vandaan? Waar ga ik naartoe? 

Wanneer we spreken over het doel van het leven kan het in eerste instantie vreemd klinken om dit te verbinden met drie vragen die ons schijnbaar drijven in de richting om een antwoord te vinden binnen tijd en ruimte. De vragen ‘waar kom je vandaan?’ en ‘waar ga je naartoe?’ maken deel uit van onze dagelijkse gesprekken. En binnen die algemene mindset is het voor de hand liggend om onszelf te zien als een product van het verleden: de som van de kwaliteiten die bij de geboorte aanwezig waren en wat daaruit kwam gedurende het verloop van onze levens tot nu toe.

Op die manier beperken we ons bestaan tot de tijdlijn tussen geboorte en dood, de twee momenten op de scheidingslijn tussen bestaan en niet-bestaan. Dit is in feite een ontmoedigende achtergrond om een doel te vinden dat het leven zinvol maakt. Wordt er eigenlijk verwacht dat wij iets doen met onze levens? Hebben we een bepaalde opdracht of missie die we dienen te vervullen in ons tijdelijke bestaan op aarde? Zou het misschien onze taak zijn om iets in te brengen dat niet onderhevig is aan verval, iets dat aan de dood ontstijgt? Misschien iets ongrijpbaars als een ziel?

Denk bij de ziel niet aan het bewustzijn van ons natuurgeboren bestaan, dat een uitgebreider bestaan heeft in de hemelse gebieden na de dood. Zo’n toestand zou ons beperken tot de dimensie van tijd. Bovendien: voor een ziel die volledig is voortgekomen uit ervaringen in en met het lichaam zou het een hel zijn om een altijddurend leven te leven waarin er geen lichaam meer is.

Eerst dienen we een antwoord te vinden op de vraag: wie ben ik? Als we niet kunnen accepteren dat we alleen maar nutteloze schepsels zijn, die voortgekomen zijn uit een evolutionair proces van miljoenen jaren, volledig geregeerd door toeval, dan staan we op zijn minst open voor de mogelijkheid dat we meer zijn dan dat. Dat er een essentie is, een essentieel betekenisvol principe met ons verbonden is, iets dat voortkomt ver voorbij de grenzen van ruimte en tijd die zijn ingesteld in ons denkvermogens. 

Als we in staat zijn dit te accepteren, als we bereid zijn ons over te geven aan het idee dat we verbonden zijn met een andere dimensie, die we niet kunnen grijpen met ons bewustzijn, dan openen we onszelf al voor zijn activiteit. Dan realiseren we ons al dat we duale wezens zijn. Dat we niet alleen deelhebben aan een stoffelijk ik-wezen, maar ook aan een onsterfelijk bestaan. Dit onsterfelijke wezen is niet een entiteit die zijn bestaan begon in de tijd en zijn bestaan in de tijd altijddurend zal voortzetten. Nee, het is een wezen dat deel heeft aan een andere tijd-dimensie. Een dimensie waarin die geen tijd is zoals we die kennen met onze beperkte denkvermogens, het is de dimensie die vaak eeuwigheid wordt genoemd. Het andere wezen, het onsterfelijke ik bevindt zich in ons als een latent, slapend principe. Het maakt zich aan ons bekend als een ondefinieerbaar weten. Een bepaald onrust die die de vraag ‘wie ben ik?’ triggert.

Als tweevoudige wezens worden we nu geconfronteerd met de mogelijkheid van twee antwoorden. ‘Ik’ kan mijn natuurgeboren ik zijn, maar ook de andere, het eeuwige wezen van binnen. Het wezen dat ons helpt onze levens en de wereld te zien vanuit een totaal andere  invalshoek. We kunnen vele verwijzingen vinden naar deze situatie in de universele wijsheidsleringen door de geschiedenis heen. Het is misschien het meest duidelijk uitgedrukt in het Corpus Hermeticum, waarvan wordt verondersteld dat het geschreven is door Hermes Trismegistus, ongeveer twintig eeuwen geleden in Egypte. Hermes stelde toen al: ‘Van alle schepselen in de natuur is alleen de mens tweevoudig: sterfelijk naar het lichaam en onsterfelijk naar de wezenlijke mens’.  

Dus bij het antwoorden van de vraag ‘Wie ben ik?’ wordt het antwoord bepaald door ‘Waar identificeer ik me mee?’. Wat bedoelen we als we ‘ik’ zeggen. Zijn we in staat onszelf te openen voor de notie dat we potentieel goddelijke wezens zijn? Als we ons dat kunnen voorstellen, dan kunnen we de visie en de kracht verkrijgen om een diepzinnige verandering door te maken en ons leven een diepe betekenis te geven. Hierover zijn nog veel dingen te zeggen, maar we willen nu verdergaan met de volgende vraag.

Waar kom ik vandaan? Opnieuw spreken we niet over onszelf als sterfelijke wezens, die geboren zijn uit een vader en een moeder. Nee, de vraag is hier: ‘Waar kom ik – verwijzend naar het essentiële menselijke wezen – vandaan? Weer gaan onze gedachten dan onwillekeurig uit naar het verleden, op zoek naar de oorsprong van de essentiële mens. Echter, het historische pad biedt geen antwoord, want de onsterfelijke essentiële mens is niet voortgekomen uit een wording in onze tijddimensie. 

Het boek Genesis aan het begin van de Bijbel is bijvoorbeeld geen historisch verslag over de geschiedenis van de mensheid, maar probeert ons ervan bewust te maken van onze oorsprong als kinderen van God. Het verhaal is geschreven alsof het plaatsvindt in de tijd omdat anders onze  denkvermogens niet in staat zouden zijn het te volgen. In werkelijkheid beschrijft het een ontwikkeling in een andere dimensie, de dimensie van eeuwigheid. 

Zelfs de val – een mythische manier om uit te leggen waarom twee zo fundamenteel verschillende wezens, de ene sterfelijk en de andere eeuwig, zijn samengevoegd in één microkosmos – is niet zozeer veroorzaakt door onze zogenoemde ‘zonden’, of door het eten van een appel van de verkeerde boom, maar door de vrije keuze die gemaakt is door oorspronkelijke menselijke wezens in het ontwikkelingsproces dat plaatsvindt in de dimensie van de eeuwigheid. Als goddelijke wezens besloten we de ervaringen nodig hadden van de tijd-ruimtelijke wereld. En die hebben we gekregen. 

Als deze situatie een val of een doodzonde wordt genoemd, is dat alleen maar een morele kwalificatie die geen betrekking heeft op de dimensie van de eeuwigheid. Hermes noemde ons levensveld heel terecht de oefenschool voor de eeuwigheid. Deze beschrijving schets een juist beeld van onze toestand als microkosmoi. 

Als tweevoudig wezen hebben we gelijktijdig deel aan twee werelden waarin twee totaal verschillende ontwikkelingen plaatsvinden. En als we een einde willen maken aan deze tweevoudige toestand, een einde aan de spanning en de onrust die het in onze levens brengt, dan moeten we de twee tot één samenvoegen. 

Om de twee tot één maken is het nodig dat één aspect zich wijdt aan de andere. Het natuurgeboren ik-wezen is een tijdelijke bewoner van de microkosmos en zal hoe dan ook vergaan. Dus zijn primaire taak is om zich te wijden als dienaar voor het eeuwigheidswezen van binnen, zelfs door zichzelf er volledig door te laten absorberen. Op deze manier beantwoordt de mens als microkosmos aan zijn werkelijke roeping: een volwassen kind van God zijn, die kan werken voor de verlossing van wereld en mensheid. 

Nu komen we bij de derde vraag: ‘Waar ga ik naartoe?’ Dat is de vraag van onze ultieme intentie, het doel van ons leven. Wat moeten we doen als we ons bewust worden van onze toestand van dualiteit? Wat moeten we doen als ontdekt hebben dat er een diep verlangen is in ons hart om deel te krijgen aan een glorieuze ontwikkeling? Op de eerste plaats kunnen we verheugd zijn omdat we ontwaakt zijn in een bewustzijnstoestand die onze leven betekenisvol maakt. Daarna kunnen we alle mogelijkheden zien om onze levens zodanig vorm te geven dat deze bewustzijnsstaat levend wordt gehouden. Dan kunnen we onze reis beginnen, waarbij we gebruik maken van het innerlijke in ons hoofd en het verlangen naar verlossing in het hart. 

Er zijn vele verhalen over de zoektocht die mensen moeten ondernemen om dit doel te bereiken. En alle verhalen zijn het erover eens dat alles wat bereikt moet worden al in ons is. Er is geen uiterlijke autoriteit – een persoon of een boek – dat ons dat kan geven wat alleen kan voortvloeien uit de geestvonk in ons hart. In het hart ligt het zaad dat alle informatie bevat om uit te groeien tot een volwassen boom. En het enige wat wij als ik-wezens kunnen doen is dit zaad water geven met de geur van onze toewijding. En voor het overige zorg ik ervoor niet in de weg te staan, zodat het goddelijke licht van de liefde dat het gehele universum doordringt de vereiste energieën verstrekt zodat het zaad kan ontkiemen, groeien en uiteindelijk vruchten voortbrengen. Door de vereende krachten van het natuurgeboren sterfelijk wezen en de eeuwige oorspronkelijke mens van het begin zal het tweevoudige wezen één worden, uitgerust met alle krachten die hem bij de geboorte waren voorgezegd als mogelijkheden.

De grote mysticus meester Eckhart herkende dit en schreef in zijn boek De weg naar kosmisch bewustzijn: ‘Het kind van God, het beeld van God, is als een levende bron, de innerlijkste diepen van de ziel. Degene die de aarde, dat zijn aardse verlangens, daarop gooit, belemmert en verstikt  de bron, zodat men daar niets meervan kan ervaren. Maar de bron blijf op zichzelf levend, en wanneer de aarde die er van buitenaf op was gegooid wordt verwijderd, verschijnt deze opnieuw. Het menselijke wezen dat zich bewust wordt van dit licht in de diepte van zijn ziel, keert hij terug naar zijn innerlijke god. En onmiddellijke verschijnt er een stralend licht in hem en laat hem weten wat hij moet doen en wat hij niet moet doen.’

De School van het Gouden Rozenkruis wordt gevormd door een groep mensen die deze staat-van-zijn herkennen in zichzelf. Zij hebben hun krachten gebundeld om gezamenlijk te onderzoeken hoe dit innerlijke proces kan worden gestimuleerd en tot bloei kan worden gebracht. 

Dank u voor uw aandacht.