Spinozaland – Roman van spinozoist Maxime Rovere met feiten en fictie – de ontdekking van de vrijheid in Amsterdam

BESTEL SPINOZALAND

Spinozaland verscheen op 8 februari 2021. Het is een baanbrekend boek waarin de Franse filosoof Maxime Rovere op erudiete wijze in maar liefst 560 pagina’s de wereld van Spinoza schetst: mannen en vrouwen die op zoek zijn naar vrijheid en de waarheid en hoe zij bijdroegen aan de radicale denkbeelden van de filosoof. Wiep van Bunge, hoogleraar in de geschiedenis van de filosofie schrijft in het woord vooraf in deze uitgave: ‘Spinozaland is méér dan een roman. Bovendien laat het zien dat deze eerste ‘spinozisten’ allesbehalve wereldvreemde metafysici waren.’ 

Vaak wordt gedacht dat de Amsterdamse filosoof Spinoza, nadat hij door de joodse gemeenschap in de ban werd gedaan, in alle eenzaamheid tot zijn radicale en nog altijd zeer invloedrijke ideeën kwam. Maar niets is minder waar. Spinoza had veel vrienden, zowel binnen als buiten Nederland. Zij becommentarieerden zijn werk, en leverden een grote bijdrage aan de ontwikkeling van zijn denkbeelden. Velen van hen maakten deel uit van de kring verlichte geleerden, dichters en staatslieden uit de zeventiende eeuw, zoals Christiaan Huygens, Gottfried Leibniz en de gebroeders De Witt.

Dit baanbrekende boek schetst op erudiete wijze de wereld van Spinoza: mannen en vrouwen die hartstochtelijk op zoek zijn naar vrijheid en naar de waarheid. We maken kennis met onder anderen de gedreven Saul Morteira, opperrabbijn van de joodse gemeenschap, die zijn briljante leerling Spinoza tot zijn grote spijt ‘de verkeerde kant’ op ziet gaan. Met uitgever Jan Rieuwertsz, die er niet voor terugschrikt de meest opruiende boeken van zijn tijd te publiceren. En met latinist en geleerde Franciscus van den Enden, die wel wordt beschouwd als Spinoza’s filosofische leermeester. In dit verhaal wordt de wereld van Spinoza op schitterende wijze tot leven gebracht. Met veel kennis van zaken weet Rovere zowel de zeventiende eeuw als de filosofie van Spinoza voor iedereen toegankelijk te maken.

WOORD VOORAF

Spinozaland van Maxime Rovere is faction: een roman die feit én fictie biedt. Maxime Rovere is een Franse filosoof en kunsthistoricus, opgeleid in Parijs aan de École normale supérieure en werkzaam in Rio de Janeiro. De mensen over wie hij schrijft hebben werkelijk geleefd, maar de gesprekken die zij in Spinozaland voeren zijn verzonnen. Dat zij elkaar dikwijls spraken staat wel vast en wat we wel weten over de inwoners van dit land, bleek ruim voldoende om een waarheidsgetrouwe roman te schrijven.

Zie het gedetailleerde notenapparaat en de uitvoerige bibliografie op de website die gelanceerd werd bij de publicatie van het Franse origineel, Le Clan Spinoza: http://www.leclanspinoza.com. Veel van de feiten waarop Rovere zich baseert zijn door Nederlandse onderzoekers aan het licht gebracht. Baanbrekend was vooral K.O. Meinsma’s Spinoza en zijn kring, uit 1896, en het onderzoek gaat dóór. Inmiddels is de hedendaagse ‘kring van Spinoza’ uitgegroeid tot een wereldwijde gemeenschap van filosofen, historici en pure liefhebbers. Nog maar enkele jaren geleden vonden Leen Spruit en Pina Totaro een Ethica-manuscript in de bibliotheek van het Vaticaan.

Ondanks de vooruitgang die nog steeds wordt geboekt in het onderzoek naar Spinoza’s kring, blijft het worstelen met de vele gaten in onze kennis. Soms doen die lacunes er niet echt toe. Waarom verhuisde Spinoza, eerst naar Rijnsburg en vervolgens naar Voorburg? Wie stonden er, in Den Haag, aan zijn sterfbed? Andere zijn belangrijker: heeft hij als jongeman in Amsterdam inderdaad een aanslag overleefd? En waarom werd hij in 1656 nu precies in de ban gedaan? Oog in oog met deze witte plekken in Spinoza’s biografie doet de academische onderzoeker er in de regel verstandig aan niet te speculeren.

In een roman staat het de auteur echter vrij die witte plekken zelf naar believen in te kleuren. Met inachtneming van de stand van het onderzoek tot dusver, heeft Maxime Rovere zijn fantasie de vrije loop gelaten en soms doet Spinozaland denken aan de romans van Hilary Mantel over de Franse Revolutie en de slangenkuil die het hof van Hendrik VIII was. Of aan Rachel Kadish’ The Weight of Ink, waarin begin deze eeuw onbekende brieven van Spinoza opduiken in Londen.

Spinozaland is méér dan een roman. Rovere is nu eenmaal zelf een spinozist en dus weigert hij de denkbeelden die wij gemakshalve toeschrijven aan Spinoza – aangezien hij nu eenmaal de auteur was van de Ethica – als de schepping op te vatten van één uitzonderlijk geniaal individu. Spinozisme is volgens Rovere eerder het resultaat van de gezamenlijke inspanning van een groep van gelijkgestemden. Wat wij nu ‘spinozisme’ noemen is net als alles wat bestaat het product van een oneindige reeks causale impulsen.

In Roveres perspectief was Spinoza inderdaad de aanjager en uiteindelijk de belangrijkste woordvoerder van een hele generatie van Amsterdamse vrijdenkers, actief in het derde kwart van de zeventiende eeuw. Spinoza was echter geen reus, omringd door dwergen. Wat hij schreef ontstond uit een proces van permanente interactie van de filosoof met zijn onmiddellijke omgeving, dat wil zeggen met zijn vrienden – van Juan de Prado en Franciscus van den Enden tot Lodewijk Meyer en Adriaan Koerbagh. Vandaar de titel: Le Clan Spinoza, of in het Nederlands: Spinozaland.

Bovendien laat Spinozaland zien dat deze eerste ‘spinozisten’ allesbehalve wereldvreemde metafysici waren. ‘Denken is een handeling’, heet het in het vijfde hoofdstuk. Spinoza was nu eenmaal een praktisch filosoof. In Spinozaland was geen plaats voor de klassieke tegenstelling tussen het theoretische en het praktische leven. Ook de abstractste bespiegelingen over aard en structuur van de werkelijkheid stonden hier steeds in het teken van de moraal en de politiek.

Niet voor niets noemde Spinoza zijn hoofdwerk Ethica. Helaas wordt dit boek meer bewonderd dan dat het wordt gelezen. Vanaf de publicatie, na Spinoza’s overlijden in 1677, heeft met name de ‘meetkundige’ vorm van de Ethica verwarring gezaaid. Met behulp van axioma’s en definities worden noodzakelijk ware stellingen ‘bewezen’ over God, de menselijke geest en zijn aandoeningen. Alleen de vorm al van dit ogenschijnlijk tijdloze document lijkt zich te verzetten tegen iedere poging zijn oorsprong te begrijpen. Spinozaland laat zien hoe ook die schijnbaar uit marmer gehouwen Ethica ontstond op een heel specifieke locatie en op een heel bijzonder moment, te midden van Hollandse vrijdenkers uit de Gouden Eeuw.

Wiep van Bunge

TEN GELEIDE

Deze roman is eveneens een historische studie; de enkelvoudige aanhalingstekens verwijzen naar de citaten afkomstig uit historische documenten. Wanneer een citaat onderbroken is, wordt dit aangegeven door middel van drie puntjes tussen rechte haakjes. Ter aanvulling vindt men op de website http://www.leclan-spinoza.com/ duizenden noten, te veel om in het boek op te nemen, die het grootst mogelijke aantal referenties bieden en die de verstrekte informatie nuanceren, verbeteren en aanvullen. Er is alles aan gedaan om ervoor te zorgen dat dit boek, aangepast en verbeterd voor de Nederlandse editie door Frank Mertens en Hendrickje Spoor, ons dichter dan ooit tevoren bij de waarheid brengt. Ook jij, beste lezer, zal je steentje moeten bijdragen! Want de waarheid heeft geen auteur; het is aan ieder van ons die zelf te zoeken.

VAARWEL PORTUGAL

Vanaf het moment dat de boot het anker heeft gelicht, bijt Pedro Rodriguez Spinoza op zijn wang en stelt zich steeds dezelfde vraag. Keer op keer komen dezelfde beelden en dezelfde gedachten in hem op. Hoe hij ze ook probeert te ordenen, ze van de ene of de andere kant bekijkt, het resultaat blijft hetzelfde: onmogelijk te weten of hij nu wel of niet de juiste keuze heeft gemaakt.

Eén van de dingen waar hij het meest aan moet denken is de dag waarop zijn jeugdvriend ’s ochtends heel vroeg naar zijn huis kwam om hem te waarschuwen dat ze in gevaar waren. Die ochtend waren de ruiters die hij in het begin van 1597 door de bergen had zien trekken ruw zijn leven binnengedrongen. Zijn vriend had hem uitgelegd dat de Portugese inquisitie van plan was om de joden tot hier in de Alentejo op te sporen. Dat iemand uit Vidigueira met hen had gesproken, dat ze naar zijn gezin hadden gevraagd, naar zijn ouders, zijn grootouders…

– Ik heb het over jou, Pedro, hoor je me? En ook over je vrouw. Als ze hier komen, moeten jullie heel voorzichtig zijn. Ze zullen doen of er niets aan de hand is, maar ondertussen verzamelen ze inlichtingen over hoe jullie eten, over hoe jullie week eruitziet, over hoe jullie bidden, vasten, over jullie feestdagen. Ze zullen de kinderen laten komen om ze te ondervragen.
– Maar niemand zal toch…
– Besef heel goed dat zelfs de meest oprechte bekeerlingen niet veilig zijn. Als je familie joods is geweest, wordt er bij jou net zo goed geplunderd en gemarteld. Die honden traceren je genealogie. Begrijp je? Pedro! Begrijp je?
– Je maakt me bang.
– Dan heb je het dus begrepen.

Ze varen nu al enkele dagen, samengepakt in het ruim, omgeven door een lucht verzadigd van zout, uitwerpselen, schimmel en zweet.

Om zichzelf af te leiden van haar misselijkheid houdt zijn vrouw, Mor Alvares, zich bezig met de kinderen. Ze kijkt naar de kleinste, Maria Clara, die in slaap valt in de armen van Fernando. Naast hen staat de oudste, Miguel, tussen de benen van zijn vader en doet zijn best de ogen open te houden. Slingerend van de ene knie naar de andere, wacht hij met ingehouden adem op het moment dat een golf tegen de romp van het schip slaat. Zodra de golf bruisend uiteengevallen is, ademt hij weer uit.

Pedro denkt aan zijn grootvader. Het is alsof hij hem weer over Spanje hoort vertellen met zijn typisch Castiliaanse ‘r’. Hij stond ook tussen zijn benen, net als Miguel nu tussen de zijne, toen hij probeerde te begrijpen waarom Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië de moslims en de joden hadden gedwongen om christen te worden of het koninkrijk te verlaten. In ieder geval weet hij dat die wet, het verbanningsdecreet van het Alhambra van 31 maart 1492, zijn voorouders de vreugde had ontnomen om de oorlog tegen de Moren tot een einde te zien komen.

– La Reconquísta, had de oude man trots gezegd.
Zijn grootvader roemde de conversos, de bekeerde joden en moslims die men nieuwe christenen noemde. Hij benadrukte dat ze soms mooie carrières hadden gemaakt. Hij vertelde liever niet dat ze, als men vermoedde dat ze nog steeds hun oude, onwettig geworden, rituelen aanhielden, ook marranos werden genoemd, vanuit een of andere duistere associatie, misschien wel met verbo­den in het Arabisch of varken in het Oud-Castiliaans. Liever dreef de oude man de spot met de wetten van de ‘bloedzuiverheid’, waardoor bepaalde functies voorbehouden werden aan de oudste christelijke families.
– Denk je dat ik generaal had willen worden? Pedriño, kun je je mij als generaal voorstellen?

Dan deed hij een militair na op een denkbeeldig paard, dat scheten liet. Vandaag had de jonge vader hem willen vragen hoe zij tot hun beslissing waren gekomen om te vertrekken. Hij bedenkt dat zijn grootvader hem nooit heeft verteld hoeveel hij heeft moeten betalen om zich in Portugal te mogen vestigen en ook niet hoe teleurgesteld hij was toen hij vernam dat Emanuel I na zijn huwelijk met Isabella van Spanje eveneens bevolen had dat de joden verdreven moesten worden.

Om zijn land niet te beroven van de artsen, bankiers en kooplieden die al lang bijdroegen aan zijn macht, had Emanuel I bevolen dat er op grote schaal gedwongen gedoopt moest worden: honderdtwintigduizend mensen werden bijeengedreven in de kerken, met wijwater besprenkeld en katholiek verklaard. Toen het geweld ophield en de tranen opgedroogd waren, bleven godsdienstkwesties veertig jaar lang buiten het gezichtsveld van de magistraten.

Toen Johan III aan de macht kwam, wist deze de aarzeling van de paus echter te overwinnen en werd de inquisitie naar Portugal uitgebreid.
– Neem me niet kwalijk, onderbreekt een gebukte schaduw hem. Ik… ik ga de emmer doorgeven.
De passagiers, klein en groot, klemmen hun benen tussen hun armen om de emmer te laten voorbijgaan. De geur ervan spreekt voor zich. Regelmatig gooien de matrozen hem leeg in zee.

Als hij aan die geschiedenis denkt, vindt Pedro dat zijn voorouders een verkeerde bestemming hebben gekozen. Als zij vóór 1536 uit Portugal waren vertrokken, hadden ze vrij naar Venetië of de Levant kunnen gaan, maar sinds die datum was het bij de wet verboden zowel om het joodse geloof aan te hangen als om het land te verlaten.

Pedro en Mor zijn allebei onder die druk opgegroeid. Soms onder de dwang van de verboden, soms onder de invloed van de christelijke theologie, ontwikkelden hun families een merkwaardig soort religie. Uit voorzichtigheid zagen de marranen af van de besnijdenis, van ritueel slachten en van te herkenbare cultus-objecten. Ook hielden ze niet meer de hand aan de kalender van de feestdagen. Om een te snelle verarming van hun cultuur te voorkomen zetten de rabbijnen de teksten van de Heilige Schrift woord voor woord over naar het Spaans, zonder de zinsconstructie te veranderen. Door dit werk ontstond een taal, het la­ dino – met een Romaanse woordenschat in een Hebreeuwse syntaxis – die als doel had, tegen heug en meug, de bezieling van de traditie op onopvallende wijze in stand te houden.

Boink! Iedereen schrikt op van een hardere golf dan de vorige. In het duister slaan een paar personen een kruis. Pedro ziet dat Mor naar het medaillon grijpt dat ze om haar hals draagt.
– Heilige Esther, kreunt ze, ontferm u over ons.

Zo zijn de marranen. Zoveel als ze kunnen proberen ze de Wet van Mozes na te leven… maar ze reciteren ook graag het paternoster, ze eten geen vlees op feestdagen, ze zingen psalmen en bidden geknield, net als de christenen.

Pedro kan zijn ogen niet van zijn vrouw houden. Hij ziet weer voor zich hoe zij de kinderen uitlegde hoe dat gaat, clandestien reizen. Hij hoort haar weer zeggen, aan hem nu, dat het haar grootste wens is een ander verhaal te kunnen vertellen dan dat van het verleden. Een ander verhaal, mijmert Pedro. Welk?

Terwijl het schip naar Frankrijk vaart, slingert de kleine Miguel van links naar rechts. En het hart van zijn vader volgt hem, verdeeld tussen hoop en vrees.

NANTES: EEN TUSSENSTOP VAN TWINTIG JAAR

Zodra hij zijn broer van de loopplank af ziet komen, begint Emanuel Rodriguez Spinoza op en neer te springen. Jaren heeft hij op dit moment gewacht.

– Pedro! Pedro! Aqui! Aqui! roept hij, zwaaiend met zijn armen.

De oudste broer van Pedro is waarschijnlijk rond 1591-1592 in Nantes komen wonen met hun zuster doña Sarah. Het gemak waarmee hij zich beweegt, zijn luide stem en zijn uitbundige begroeting zijn zo anders dan hoe de reizigers zich gedragen dat de kinderen wat gegeneerd en verbaasd moeten lachen als ze op hun oom toelopen.

– Goeie God, wees toch niet zo verlegen, zegt hij als hij hen voorgaat door de gang van zijn huis. Hier, ga daar maar zitten. Tante Sarah heeft rijstebrij voor jullie gekookt, dat vinden jullie vast lekker. Ik heb nog werk te doen. Ga nou zitten! Als ik klaar ben, zien jullie me weer.

Met twee treden tegelijk neemt Emanuel de trap naar zijn kantoor. Het is zijn beroep om zich te associëren met andere Portugezen om stoffen te importeren en te exporteren die de schepen in Porto of Lissabon laden en naar het noorden van Europa brengen of soms ook omgekeerd. Nantes importeert veel wol uit Vieja Castilla en exporteert ook linnen en canvas. In Bayonne, Rouen, Amsterdam of Hamburg heeft Emanuel veel handelspartners onder zijn landgenoten en men kan zeggen dat hij waar ook ter wereld met gemak zakelijke contacten weet te vinden die in staat zijn om hun beloften na te komen.

Het blijkt dat Emanuel, kort voor de komst van zijn familie, van zijn zakenpartners een moeilijke opdracht heeft gekregen. In de loop van de herfst van 1596 hebben de soldaten van de Spaanse koning beslag gelegd op het Hollandse schip De Hoop, met bestemming Viana in Portugal. De goederen dreigen geconfisqueerd te worden. Een van de kooplieden die het schip bevracht hebben, een zekere Emanuel Rodrigues Vega, heeft hem gemachtigd om de goederen op te sporen en alles te doen om ze terug te krijgen.

– Waar ga je naartoe, Pedro? vraagt Emanuel verbaasd als hij aarzelende stappen voor zijn kantoor hoort. Kom binnen, je kunt me helpen. Ga daar maar zitten. Pak die veer en noteer. Klaar? Ik begin. ‘Voor Emanuel Rodrigues Vega in Amsterdam en zijn broer Gabriel Fernandes in Antwerpen twee balen van tien en twaalf stuks serge van gemengde kwaliteit.’ Heb je dat? Plus ‘een ton met acht buffelhuiden en twee pakketten met honderdtwee- endertig stukken gewone moiré. Verder voor Luis Fernandes in Antwerpen en Manuel de Palachios in Lissabon tien pakketten serge van de beste kwaliteit. Voor Bartholomeus Sanches in Lissabon vijfentwintig. Nog een pakket voor Symon Dandrade in Porto. Nog een voor Bartholomeus Alveres Occorido.’ Heb je dat?

– Je gaat te snel. Fernandes.
– Ja. Luister, ik geef je de brief en schrijf die alsjeblieft over, daar, in het kasboek. Kapitein Van Rutten heeft me laten weten dat zijn schip in de haven van Blavet ligt. Ik ga kijken of mijn vrienden iets kunnen doen om de goederen terug te krijgen. Weet je, zegt Emanuel terwijl hij in zijn jas glipt, het gaat om veel geld. En zeg, als je klaar bent, probeer dan een eindje te gaan wandelen. Je ziet er niet best uit, mijn jongen.

Zodra hij op straat is, aarzelt de koopman hoe hij het zal aan- pakken. Hoe de Contractation van Nantes zo snel mogelijk mobiliseren? Dat machtige genootschap van katholieke kooplieden, hoogwaardigheidsbekleders en kapiteins regelt voor zijn leden kortingen op belastingen, de gemeenschappelijke bevrachting van schepen, hulp bij de administratieve autoriteiten en vooral juridische bijstand als het tot een proces komt. Het is ontstaan uit een specifieke schikking tussen Nantes en Bilbao en zal zich aan het begin van de zeventiende eeuw uitbreiden vanaf de Hanzehavens in Noord-Europa tot aan de Canarische Eilanden.

– Op naar de Notre-Dame d’Espagne, beslist hij hardop. Laten we daar beginnen.
De Contractation bezit een kapel in het klooster van de franciscanen die door de leden onderhouden wordt. Emanuel loopt stevig door om er, in afwachting van zijn collega’s, een paar kaarsen te branden.

Als zijn taakje erop zit, eindigt Pedro zijn dag met een wandeling over de brug bij de vismarkt. Over de leuning hangend observeert hij de schepen die goederen inladen voordat ze de Loire opvaren. Als hij stroomafwaarts het schip ziet waarmee hij gekomen is, kan hij het niet nalaten om met een genoeglijk lachje op zijn gezicht terug te lopen naar de haven bij La Fosse.

Niets is zo leuk als rondslenteren tussen de sjouwers die de tonnen in- en uitladen. Hij loopt om een onwaarschijnlijk grote berg zoutzakken heen – Nantes verwerkt twintigduizend mud per jaar – en komt dan bij een winkeltje dat tot de nok gevuld is met kammen, messen, visnetten, papier, boeken… Verderop pekelen vissers sardines, schelvissen, makrelen en haringen. Nog wat verder verrolt men een indrukwekkende hoeveelheid vaten. 

– Dat is de wijn van Nantes, grijnst iemand die hem verbaasd ziet kijken. Noem het maar kattenpis, maar de witte anjou die je daar vindt! De onbekende kust verlekkerd zijn duim.

Die hele koortsachtige drukte, het geschreeuw, de lasten die op de grond gegooid worden, de kisten die opengemaakt worden, de rollende tonnen, doen Pedro duizelen. Een beetje wankel op zijn benen moet hij even gaan zitten op een kist. Die rat die daar over het plaveisel scharrelt, die koopman die zijn handen afveegt… Hij heeft de indruk dat hij ze al eerder heeft gezien. Stiekem weet hij al dat die meeuw dat stuk schil daar gaat oppikken. En kijk, daar gebeurt het. Dit leven lijkt op een vorig leven, een leven dat hij gedroomd heeft, een leven, zijn eigen leven, een ander leven. Het gevoel dat hem overvalt is zo hevig dat hij zijn ogen even moet dichtdoen. Die meeuw, die kisten… Het gekrijs van de meeuwen… Daar op het ritme van de eeuwige branding van de Atlantische Oceaan, langs de kade waar de kooplieden onophoudelijk druk bezig zijn, daar verglijden vervolgens twintig jaar.

BLIJVEN, VERTREKKEN

Pedro en Mor hebben de gewoontes van de Portugezen in Frankrijk aangenomen. Hun zoon, die nu Michel genoemd wordt, praat zo goed Frans dat hij soms zijn oom verbetert die sinds 1597 burgerrechten heeft. In de loop der jaren heeft Emanuel nog een zoon gekregen, Jacob, en een dochter, Rachel.

– Zeg eens, Pedro, vraagt Emanuel aan het einde van een maaltijd, herinner jij je mijn vriend Rodrigues Vega?
– Eh, nee, niet echt.
– Hij is sinds 1590 officieel burger van Amsterdam… In ieder geval schreef hij me dat het stadsbestuur de joden niet lang geleden vrijheid van godsdienst heeft verleend.
Emanuel kijkt zijn broer vol verwachting aan. Pedro tilt zijn vingers nauwelijks van de tafel op en laat die dan bijna bewegingsloos zakken. Uiteindelijk slaakt hij een zucht.

– Wat verandert dat?
– Doe niet alsof je gek bent.
– Ik meen wat ik zeg.
– Ik ook.
– Luister, ik weet waar je naartoe wilt. Je wijst me erop dat het in Amsterdam mogelijk is om openlijk jood te zijn? Het zij zo. Dat is goed nieuws. Maar gaat jouw vriend zich bij zijn christelijke zakelijke contacten ook als jood presenteren? Nee. Kan hij zich aan de eetvoorschriften houden als hij op reis gaat? Nee. Kan hij zijn Hebreeuwse naam gebruiken in zijn correspondentie? Nee. Met andere woorden, zijn situatie is niet anders dan de onze.
– Jawel!
– Wij leven hier in een vrij land. Men heeft ons nooit gevraagd rekenschap af te leggen over onze voorouders, noch over wat er bij ons in huis gebeurt, noch over wat we doen als we bij onze vrienden op bezoek gaan. Ik zie niet in waarom we zouden weggaan.

 – Ah! Je blijft liever op je luie reet zitten, hè! Je zei me precies hetzelfde in het land van de katholieke afgoderij! Trouwens, Pedro, je weet nog niet alles. Ik heb een vriend in Parijs en die zegt… Wacht, ik zoek het op… Hier! roept Emanuel en hij vouwt een papier open dat hij uit zijn vestzak haalt. Lodewijk XIII heeft het bevel om de joden uit Frankrijk te verdrijven opnieuw bekrachtigd. De ordonnantie van 23 april 1615 hekelt de ‘joden [die] zich sinds een aantal jaren op verschillende plaatsen in ons koninkrijk hebben verspreid en vermomd’. Het is de koning van Frankrijk die dat schrijft. Wat denk je daarvan?
– Laat eens zien. Hm… Dat verandert de zaak. Denk je dat we vervolgingen riskeren?
– Geen idee. En ik wil het niet weten ook.

Emanuel heeft voldoende contacten om zonder uitstel de joden in Amsterdam te benaderen. Een paar weken na dit gesprek wordt hij benoemd tot vertegenwoordiger in Nantes van een net door de rabbijnen opgerichte liefdadigheidsorganisatie, de Santa Companhia de dotar orfas e donzelas pobres, in de volksmond de Dotar genoemd. Deze instelling, naar het voorbeeld van de weldadigheidsvereniging voor weesmeisjes in Venetië, keert geld uit aan arme meisjes om hun huwelijk mogelijk te maken, maar slechts op twee voorwaarden: dat ze met een besneden jood trouwen en dat de plechtigheid zal plaatsvinden in landen waar het judaïsme beleden kan worden. Het gaat erom zowel emigratie naar Amsterdam als de bekering tot het joodse geloof te bevorderen, en zo nauwe banden tussen de leden van de gemeenschap te smeden.

In de maand oktober van 1615 stelt Emanuel een zekere ‘mejuffrouw Mendez de Nantes’ voor als kandidaat, maar bij loting valt de bruidsschat toe aan een andere jonge vrouw die Esther Rodrigues Soares heet. Er wonen dan vijfentwintig Portugese families in Nantes en het zou kunnen zijn dat de gelukkige uitverkorene verwant is aan de familie Rodriguez de Spinoza. Het is ook mogelijk dat het de taak van de vertegenwoordiger van de Dotar in Nantes is om haar naar Amsterdam te begeleiden. Voor Emanuel zou dit de gedroomde gelegenheid zijn om te verhuizen. In het begin van 1616 verlaten Emanuel en tante Sarah Nantes, samen met de kleine Jacob en Rachel (van wie de moeder onbekend blijft), voorzien van enorme hutkoffers. Ze vertrekken voorgoed.

Alleen Miguel is naar de kade gekomen om hen uit te zwaaien. Zijn vader heeft laten weten dat hij het te druk heeft in het magazijn. Na lang te hebben geroepen en met zijn armen te hebben gezwaaid, kijkt de jongeman nog een hele poos het verdwijnende schip na. Overvallen door een gevoel van grote besluiteloosheid blijft hij lang bewegingloos staan. Wat is het gevaarlijkst? Blijven? Weggaan? Weggaan… Weggaan… Weggaan… Maar waarheen?

WELKOM IN AMSTERDAM

– Kom en ontdek de Verenigde Provinciën! Kom, vrienden, kom en geniet van de veilig omwalde steden met het platteland rondom! Kom je verbazen over de reusachtige havens waar de schepen onder de rijkdommen bezwijken! Hier wedijveren de bloemen in pracht met de doeken van de schilders, de schilderijen met de tapijten en de tapijten met de tafels beladen met een overvloed van de geraffineerdste gerechten. Geloof je het niet? Toch is het waar! 

Hier kun je over de meest comfortabele wegen reizen en je van de ene naar de andere stad verplaatsen in charmante boten, de trekschuiten, die door paarden worden voortgetrokken. Liefhebber van parfums? Laat je neus dan betoveren op de markten waar de geur van gedroogde vruchten zich vermengt met die van kruiderijen, waar het aroma van chocolade overvloeit in dat van koffie, en waar de koffiegeur wedijvert met het parfum van tabak! Ben je koopman? Reserveer dan op de Brouwersgracht een van die pakhuizen met vijf verdiepingen waarvan de structuur stevig genoeg is om vele tonnen te dragen… Kom de Haarlemmersluis en de haringpekelarijen ontdekken, de Warmoesstraat met zijn boekenmagazijnen… Je mag Amsterdam, het ‘magazijn van het Universum’, niet missen! Was Egypte een geschenk van de Nijl? Aha! De Verenigde Provinciën vormen het beste wat de Atlantische Oceaan te bieden heeft – een met parels getooide Aphrodite opgerezen uit de oceaan… Vijftien gulden per ons!

In het huis dat hij aan het water huurde, steekt Emanuel een pijp op en luistert naar de kreten van de kooplui. Hij kan zich geen aangenamer plek voorstellen dan deze stad, waar je eet en drinkt als nergens anders. Hij voelde zich onmiddellijk thuis in deze wijk, Vlooienburg, die kort geleden op de rivier is gewonnen. Hier wonen de meeste van zijn Portugese collega’s. Het bij elkaar groeperen van beroepen in wijken en straten, zoals in alle moderne steden, heeft het grote voordeel dat verplaatsingen vereenvoudigd worden. Hij krijgt er niet genoeg van om naar die schepen met hun monsterlijke tonnage te kijken, soms bewapend met kanonnen tegen de piraten. 

Sommige komen terug van de handelsposten in Pernambuco, het huidige Recife, in Brazilië, uit Suriname en Guyana, uit Curaçao, Jamaica of Nieuw-Amsterdam. Sinds de jaren 1590 voorzien deze schepen onophoudelijk de Nederlandse wereldstad van exotische producten, hout, muskaatnoten, kruidnagels, peper en meer of minder edele gesteenten… Het is niet ongebruikelijk dat de kinderen de kamer binnenstormen en roepen dat ze mannen gezien hebben met papegaaien, met zakken kleurstoffen, Chinese inkt, apen… Jacob is zelfs al begonnen aan een lijst waarop hij de namen van de schepen noteert die van de Baltische staten komen en graan, hout, hennep, teer, rogge, wol aanvoeren. Zijn vader op zijn beurt bespiedt de schepen die gedroogde vruchten, olijfolie en wijn uit het Zuiden vervoeren. Ja, deze haven is heel bijzonder.

Het feit dat Holland in oorlog is met Spanje bemoeilijkt de zeevaart natuurlijk. Emanuel zou liever willen dat de Zeven Provinciën van de Verenigde Nederlanden, die in 1579 bij de Unie van Utrecht hun onafhankelijkheid uitriepen, vrijer handel zouden kunnen drijven, maar het conflict heeft niet alleen nadelen. Zonder de maritieme blokkade van Antwerpen, de voormalige parel van de Atlantische havens, zou de hoorn des overvloeds van de Oceaan niet al zijn rijkdommen hier over Amsterdam hebben uitgestort.

– Kinderen! roept Emanuel in de richting van de gracht. Thuiskomen! Nu!
Emanuel heeft niet de ambitie een jongleur met vrachtprijzen of een virtuoos in kredieten te worden. In plaats van te investeren in de Verenigde Oost-Indische Compagnie houdt hij zich bij de producten die hij kent. Een eerste notariële akte van 10 januari 1617 meldt dat twaalf van de vijftien zakken wol die hij samen met drie anderen gekocht heeft, verloren zijn gegaan bij een schipbreuk. Vervolgens kapen piraten het schip De Fortuijne dat goederen van hem vervoerde. Nog later zien we hem bemiddelen tussen vijf collega’s bij een geschil over een wisselbrief. In 1625 ten slotte, is hij bezig amandelen te kopen van Antonio Martines Vega. Dat is het bestaan, steeds wisselend, maar ook altijd een beetje hetzelfde, dat hij hier heeft aangetroffen. Het bestaan van een koopman.

INHOUD

Woord vooraf
Stamboom
De kinderen van de geschiedenis 1590 – 1649
De onruststokers van Amsterdam 1649 – 1655
Een grote inwendige verandering 1655 – 1659
Nieuwe gedachten en merkwaardige zaken 1659 – 1665
Het grote salvo 1666 – 1671
De wapenkeuze 1671 – 1673
Testamenten zonder einde 1674 – 1708

Verantwoording van de vertalers

Bron: ‘Spinozaland, de ontdekking van de vrijheid – Amsterdam, 1677’ door Maxime Rovere

BESTEL SPINOZALAND