Voldemort in verhalen over Harry Potter symboliseert Lucifer, Satan of het aurische wezen in de mens


BESTEL ‘DE ALCHEMIE VAN J.K. ROWLING’ DOOR HANS ANDREA

Voldemort (1926-1998), ook wel Heer Voldemort, Heer van het Duister, Jeweetwel en Hij-Die-Niet-Genoemd-Mag-Worden, is een personage uit de Harry Potter-serie van de Britse schrijfster J.K. Rowling. Hij vertegenwoordigt het kwaad en wordt gezien als de aanvoerder van duistere machten. Hans Andréa beschouwt hem niet alleen als een personificatie van goed en kwaad in de wereld, maar ook als een symbolische weergave van een machtig onsterfelijk wezen in het menselijke stelsel dat het resultaat is van vele incarnaties op aarde en dat in de Bijbel wordt aangeduid met namen als Lucifer en Satan. Het is de opdracht van Harry Potter, symbool voor de nieuwe onsterfelijke ziel, om Voldemort onschadelijk te maken. In de onderstaande tekst, hoofdstuk 3 van De Alchemie van J.K. Rowling door Hans Andréa wordt dat toegelicht.

Stelt u zich de menselijke microkosmos voor: in het midden ligt de goddelijke gedachtevonk, miljoenen jaren geleden geschapen in een ander heelal, een heelal waar de tijd niet bestaat. Het is een vierdimensionaal universum, dat wordt gevormd door lengte, breedte, hoogte en oneindigheid. Daar bestaat niet zoiets als goed en kwaad. Er is slechts het plan van de ene architect. Iedereen in dat heelal werkt in overeenstemming met dat plan en groeit daardoor in glorie en eeuwige vreugde.

Waar de Geest is, is vrijheid. Eonen geleden maakten entiteiten daarvan gebruik, om een plan te ontwikkelen dat afweek van het goddelijke plan. Zij ondernamen de afdaling in een driedimensionaal heelal en ‘raakten verliefd op hun eigen spiegelbeeld’. Geest en stof kunnen zich niet vermengen en daardoor gingen zij een proces van kristallisatie binnen. De Geest trok zich terug en de ziel werd zonder gids aan zichzelf overgelaten. Aldus werd de dood het loon van de zonde en werd lijden een vertrouwde ervaring.

De microkosmos bestaat uit een hoger zelf en een lager zelf. In de goddelijke microkosmos vormen deze twee één geheel: de god­delijke zoon van de Pottenbakker van het Heelal. Zulk een perfecte microkosmos is werkelijk een tempel waarin de Geest leeft. De vervulling van het plan bestaat daaruit dat de godmens in staat is, scheppend te werken in de goddelijke zevenvoudigheid. Net als de schepping zelf kent de microkosmos zeven velden van bestaan, waarin de mens volledig bewust zou moeten worden. Door de val werden zowel het hoger als het lager zelf ‘ontstoken in toorn’, zoals Jacob Boehme (fakkeldrager van het Rozenkruis 7) het uitdrukt. Het lager zelf is een projectie van het hoger zelf, zodat als het lager zelf de goddelijke wetten overtreedt, het hoger zelf deelt in de gevolgen.

Toen de microkosmos ‘viel’, dus daalde in trillingsgetal, en zodoende dit heelal van tijd en ruimte binnenging, begon het hoger zelf geleidelijk zijn tegenhanger, het lager zelf, te verliezen door de dood. Door het proces van menselijke voortplanting werd het hoger zelf de kans geboden om het lager zelf steeds te herscheppen.

Als ergens een kind is verwekt, verbindt een incarnerende micro­kosmos zich met de foetus. Het hoger zelf van die microkosmos giet zijn leven in de ruggengraat van de foetus, zodat het nieuwgeboren lager zelf de reis kan voortzetten, daar waar de vorige door de dood werd afgebroken. Alle vroegere microkosmische ervaringen, talenten, angsten, wensen en fouten worden in de foetus gegoten. De nieuwe baby die geboren wordt is een getrouwe replica van het hoger zelf, welke op zijn beurt een getrouwe replica is van de vorige persoon die in de microkosmos woonde. En zo draait de cyclus van reïncarnatie eindeloos door, waarbij het lager zelf, door het leven, het hoger zelf verandert, vervolgens sterft, waarna het hoger zelf zich in een nieuwe foetus projecteert en zo een nieuw lager zelf schept.

Ondertussen slaapt de lelie in het hart van het lager zelf. Zij is als de sfinx die verdwenen is onder het woestijnzand. Het lager zelf zwerft als Peer Gynt door de eindeloze woestijn, tot hij op een dag de volstrekte onbenulligheid van alles beseft en hij de onder het zand begraven sfinx vindt. Hij brengt de sfinx aan het licht en de lelie ontwaakt.

Zoals ik eerder zei, is een microkosmos net als een kosmos. Zoals de aarde een dierenriem heeft van twaalf stelsels die haar omringen, heeft het lager zelf die ook. De microkosmos heeft een bolvormige ‘schil’ om zich heen, met twaalf concentraties van energie en nog talrijke kleinere ‘sterren’. Deze ‘sterren’ zijn elektromagnetische velden die alle eigenschappen, ambities, angsten en wensen van de persoon bevatten. Natuurlijk verschillen zij per persoon.

De microkosmos heeft zeven schillen. Elk daarvan correspondeert met één van de zeven kosmische gebieden, die tezamen het universele huis van God vormen. Aangezien de menselijke wezens die wij zijn in het zevende kosmische gebied leven is bij ons de zevende laag van de microkosmos ‘actief’; branden daar de twaalf stelsels van de microkosmische dierenriem fel en controleren ze ons leven, zoals de poppenspeler zijn marionetten bestuurt.

Vóór de val regeerden de twaalf stelsels van eeuwige schoonheid en harmonie in de zesde schil van de microkosmos. Zoals in Doornroosje de twaalf wijze feeën hun goddelijke gaven aan de jonge prinses verleenden, zo schenen in de oorspronkelijke microkosmos de twaalf sterren met ongelooflijke glorie over het lager zelf, waarmee dit voorzien werd van twaalf mogelijkheden om het goddelijk plan tot zijn spectaculaire vervulling te voeren. Dit was ‘toen de morgensterren tezamen vrolijk zongen, en al de kinderen Gods juichten’ (Job 38:7).

De val resulteerde echter in het doven van de twaalf sterren van het eeuwige leven in het zesde kosmische gebied. In het zevende kosmische gebied werden twaalf nieuwe lichten ontstoken. Lucifer, de blinkende Morgenster, viel uit de hemel en de gehele microkosmos werd in een onheilig vuur ontstoken. De mens had gegeten van de boom van de kennis van goed en kwaad.

Dat is Lucifer: Voldemort – een samenstel van goed en kwaad. Daarom zegt Krinkel, als hij de levensbeschouwing van Voldemort weergeeft: ‘Er is geen goed of kwaad, er is alleen macht en mensen die te zwak zijn om die te grijpen…’

Het lager zelf, als schepping van Lucifer, is eveneens een samenstel van goed en kwaad. En hoe goed we misschien ook zijn, we leven buiten het goddelijk plan. Totdat de twaalf sterren in de zesde schil van de microkosmos weer gaan blinken, leven wij als schepselen van Voldemort en zullen wij aan dood en lijden onderworpen blijven. Voldemort is niet onze vijand. Hij is onze persoonlijke god, onze schepper, de leverancier van onze levensenergie, ook al betreft het een tijdelijk leven. Totdat Harry geboren is.

James kust Lily, de slapende prinses van eeuwige schoonheid en zij ontwaakt. Hun vereniging resulteert in de geboorte van een jongetje, wiens komst al eonen geleden werd voorspeld:

‘Want een Kind is ons geboren,
een Zoon is ons gegeven,
en de heerschappij is op Zijn schouder;
en men noemt Zijn naam
Wonderlijk, Raad, Sterke God,
Vader der eeuwigheid, Vredevorst.’
(Jesaja 9:5)

Een nieuwe ziel is geboren in het lager zelf; deze is voorbestemd om Lucifer van zijn troon te stoten. Bij de geboorte van de jongen begint de oude, al zo lang gedoofde morgenster te blinken in de zesde microkosmische schil: Sirius, de heldere nieuwe morgenster, is opnieuw zichtbaar, voor het eerst sedert ontelbare miljoenen jaren. Voldemort weet dat in zijn koninkrijk een macht is geboren, groter dan hijzelf. En hij gaat er op uit om die te doden, voordat hij zover uit kan groeien dat hij aan Voldemorts controle ontsnapt.

Net als Herodes probeert hij om de macht ‘niet van deze wereld’ te doden, maar net als Herodes faalt hij. Hij is satan geworden, de ‘tegenstander’ en zal Harry tot zijn laatste ademtocht blijven bestrijden.

Ditzelfde verhaal verschijnt in Chymische Hochzeit Christiani Rosen­creuz anno 1459 (De alchemische bruiloft van Christiaan Rozenkruis anno 1459). Op de vierde dag wordt een toneelspel opgevoerd dat aldus begint:

‘Eerst verscheen er een oude koning met verscheidene dienaren. Voor zijn troon werd een kistje geplaatst, met de mededeling dat men het op het water had gevonden. Toen
men het opende bevond er zich een mooi kind in, alsmede enige kleinodiën en een verzegeld perkamenten briefje, dat aan de koning was gericht. De koning opende het terstond, maar weende toen hij van de inhoud kennis had genomen. Hij deelde hierop zijn dienaren mede, dat de koning der Moren het land van zijn tante met groot geweld veroverd had en het gehele koninklijk geslacht had uitgemoord, behalve dit kind. Hij was altijd van plan geweest zijn zoon met de dochter van zijn tante te laten trouwen.’

De koning der Moren is hier Voldemort. In die dagen waren er geen problemen met rassendiscriminatie, daarom excuses aan alle donkergekleurde mensen die dit lezen: zwart werd gebruikt als symbool voor de macht van de duisternis. Maar Voldemort komt ook ter sprake in oosterse religieuze tradities. In het boeddhisme bijvoorbeeld wordt hij ‘Mara’ genoemd: ‘bitterheid’.

Bron: ‘De alchemie van J.K. Rowling in het licht van de Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis’ door Hans Andréa

BESTEL ‘DE ALCHEMIE VAN J.K. ROWLING’ DOOR HANS ANDREA