Het blijspel in het Zonnehuis – een gedeelte uit de vierde dag van de Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis

In het  verhaal over inwijding van de klassieke rozenkruisersDe Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis – wordt op de vierde dag van de zeven dagen een blijspel opgevoerd met diepzinnige betekenissen. Hieronder volgt de integrale tekst over het blijspel in het Zonnehuis uit het derde van de drie manifesten van de Broederschap van het Rozenkruis dat in 1616 in druk verscheen in Straatsburg.

Eerst verscheen er een oude koning met verscheidene dienaren. Voor zijn troon werd een klein kistje geplaatst, met de mededeling dat men het op het water had gevonden. Toen men het opende bevond er zich een mooi kind in, alsmede enige kleinodiën en een verzegeld perkamenten briefje, dat aan de koning gericht was. De koning opende het terstond, maar weende toen hij van de inhoud kennis had genomen. Hij deelde hierop zijn dienaren mee, dat de koning der Moren het land van zijn tante met groot geweld veroverd had en het gehele koninklijke geslacht, behalve dit kind, had uitgemoord. Daar hij steeds van plan geweest was zijn zoon met de dochter van zijn tante te laten trouwen, zwoer hij de Moor en diens handlangers eeuwige vijandschap en wraak.

Tevens gaf hij bevel, het kind met alle tederheid op te voeden en voorts zich voor de strijd tegen de Moor gereed te maken. Deze toebereidselen en de opvoeding van het meisje – zodra zij wat groter was geworden werd zij aan een oude leermeester toevertrouwd – vulden het gehele eerste bedrijf met veel fijnzinnige en verdienstelijke scherts. 

Als tussenspel liet men een leeuw en een griffioen elkaar bevechten, waarbij de overwinning aan de leeuw bleef, hetgeen ook wel te begrijpen was. 

In het tweede bedrijf trad ook de Moor op, een zwarte, geniepige man. Deze had tot zijn ergernis vernomen dat zijn moord ruchtbaar was geworden en dat hem bovendien door list een meisje ontkomen was. Daarom overlegde hij bij zichzelf hoe hij zulk een machtige vijand door list zou kunnen overwinnen. Enkele lieden, die, door honger gedreven, naar hem toe gevlucht waren, deden hem daartoe tenslotte een middel aan de hand. 

Toen aldus het meisje, tegen de hoop van allen in, weer in zijn handen viel, zou hij haar terstond hebben laten wurgen, indien hij niet op een vreemde manier door zijn eigen dienaren bedrogen was. Zo werd dit bedrijf met een merkwaardige zegepraal van de Moor besloten. 

In het derde bedrijf werd in naam van de koning een grote legermacht tegen de Moor samengebracht en onder leiding van een oudere, dappere ridder geplaatst. Deze viel het land van de Moor binnen, bevrijdde het meisje tenslotte met geweld uit de toren en liet haar van nieuwe kleren voorzien. Hierna richtten zij snel een fraaie tribune op en lieten het meisje daarop plaatsnemen. 

Kort daarop verschenen twaalf koninklijke gezanten, tot wie de genoemde ridder het woord richtte. Daarbij wees hij erop dat zijn allergenadigste Heer en Koning haar niet alleen ten tweeden male van de dood gered had en haar koninklijk had laten opvoeden hoewel zij zich niet altijd gedragen had als betamelijk was doch dat Zijne Koninklijke Majesteit haar boven anderen tot gemalin van zijn jonge Heer en zoon had uitverkoren en deze verloving genadiglijk tot een feit wenste te maken, mits zij zich wilde verbinden enkele bepalingen jegens Zijne Majesteit na te komen. Daarop las hij uit een oorkonde enige aantrekkelijke voorwaarden voor, die waarlijk wel de moeite zouden lonen hier na te vertellen, als dat ons niet te ver zou voeren.

Om kort te gaan: de jonge vrouw zwoer een eed dat zij er zich volstrekt aan zou houden en bedankte op hoffelijke wijze voor de haar betoonde genade. Vervolgens begon men te zingen tot lof van God, de Koning en de jonge vrouw, waarna allen het toneel verlieten. Om de tijd te korten werden de vier dieren van Daniël, zoals deze ze in een visioen aanschouwd en uitvoerig beschreven had, ten tonele gevoerd, hetgeen alles een bepaalde betekenis had. 

In het vierde bedrijf herkreeg de jonkvrouw haar verloren koninkrijk en werd zij gekroond en, aldus getooid, een tijd lang in grote vreugde op het plein rondgeleid. Daarop verschenen er vele afgezanten, niet alleen om haar geluk te wensen, doch ook om haar schoonheid te aanschouwen. Zij bewaarde echter haar vroomheid niet lang, maar begon weer uitdagend om zich heen te kijken en naar de gezanten en andere heren te lonken, waaruit duidelijk haar ware aard naar voren kwam. 

Haar gedrag werd spoedig aan de Moor bekend. Deze liet zich de gelegenheid niet ontgaan haar, terwijl haar gouverneur niet voldoende op haar lette, door grote beloften te verblinden, zodat zij haar vertrouwen in de koning verloor en zich in het geheim meer en meer aan de Moor overgaf. Hiervan maakte deze gretig gebruik en toen hij haar aldus, met haar medewerking, weer in zijn macht had gekregen, bleef hij haar met mooie woorden net zolang bepraten tot zij haar gehele koninkrijk aan hem onderworpen had. 

Daarna liet hij haar in de derde scène van dit bedrijf naar buiten brengen, eerst geheel naakt uitkleden, op een ruw houten schavot aan een paal binden, geducht geselen en tenslotte ter dood veroordelen. Dit was zo ellendig om aan te zien dat velen de tranen in de ogen kregen. Hierna werd zij, naakt als zij was, in de kerker geworpen om daar de dood af te wachten, die door vergif zou worden voltrokken. Het vergif doodde haar echter niet, doch maakte haar over haar gehele lichaam melaats. Dit bedrijf was dus grotendeels intens treurig. 

Als tussenspel werd het beeld van Nebukadnezar ten tonele gevoerd, dat met verscheidene wapens aan hoofd, borst, buik, dijbenen en voeten opgesierd was, waarover later in een toelichting gesproken zal worden. 

In het vijfde bedrijf werd de jonge koning meegedeeld wat er zich tussen de Moor en zijn toekomstige bruid had afgespeeld. De koning pleitte voor haar bij zijn vader, opdat men haar niet aan haar lot zou overlaten. Deze willigde dit verzoek in en zond afgezanten om haar in haar ziekte en gevangenschap te troosten, doch haar tevens haar onbedachtzaamheid onder ogen te brengen. Zij wilde echter met deze afgezanten niets te maken hebben, maar stemde er integendeel in toe de bijzit van de Moor te worden, hetgeen ook gebeurde en aan de jonge koning werd meegedeeld. 

Daarna trad er een groep narren op, die allen een toverstaf bij zich hadden, waarmee zij in minder dan geen tijd een grote wereldbol maakten, die zij echter even snel weer lieten verdwijnen, hetgeen een aardig en vermakelijk bedenksel was. 

In het zesde bedrijf besloot de jonge koning de Moor tot het gevecht uit te dagen, hetgeen ook geschiedde. En ofschoon de Moor verslagen werd, meende men algemeen dat ook de jonge koning gedood was. Maar hij kwam weer tot bewustzijn, bevrijdde zijn bruid en maakte zich voor de bruiloft gereed, nadat hij haar aan haar gouverneur en zijn hofpredikant had toevertrouwd. 

Nadat eerstgenoemde haar hevig gepijnigd had nam de priester deze rol over. Hij gedroeg zich zo uitermate boosaardig dat het leek of hij allen wilde overtreffen. Toen dit de jonge koning ter ore kwam, zond deze ijlings iemand om aan het machtsvertoon van de priester een einde te maken en de bruid te tooien voor de bruiloft. Na dit bedrijf voerde men een nagemaakte, levensgrote olifant ten tonele, die een grote toren met muzikanten droeg, wat door allen ten zeerste werd bewonderd. 

In het laatste bedrijf verscheen de bruidegom met zulk een pracht en praal dat het bijna niet te geloven was en ik mij met verbazing afvroeg hoe zoiets mogelijk was. De bruid trad hem met gelijke staatsie tegemoet en alle spelers riepen: Vivat Sponsus, vivat Sponsa! 

Aldus wensten zij onze Koning en Koningin door middel van dit blijspel op indrukwekkende wijze geluk, hetgeen, zoals ik wel kon zien, uitermate bij hen in de smaak viel. 

Tenslotte gingen alle spelers in optocht enige malen het toneel rond en begonnen samen te zingen: 

I 

Deez’ goede tijd
veel vreugde ons bereidt,
door ’s Konings bruiloftsfeest.
Zing daarom allen,
dat luid het schalle,
ten zegen van Hem, die ons dit heeft bereid. 

II 

De schone bruid,
zolang verbeid,
wordt hem nu toevertrouwd.
Ons is gegeven waarnaar wij streven.
Gezegend hij,
die het komende schouwt. 

III 

Door de ouders, zo goed,
-zij worden geprezen – werd zij lang behoed.
Dat gij dan in ere u moogt vermee’ren
en duizenden voortbrengt uit uw eigen bloed. 

Daarop trokken de spelers zich terug en nam het blijspel, onder vreugdebetoon en met betuiging van de bijzondere instemming van de koninklijke personen, een einde.

Bron: J. van Rijckenborgh, De Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis, deel 2

De tekeningen zijn gemaakt door Johfra