BESTEL ROZENKRUISERS TOEN EN NU
Vier eeuwen na de verschijning van de Fama Fraternitatis R.C., de Roep van de broederschap van het Rozenkruis, is dit fenomeen nog even actueel. Zodanig zelfs, dat er in de afgelopen eeuwen tot op heden honderden rozenkruisbewegingen zijn ontstaan – en ook weer verdwenen – en er tot op heden duizenden geschriften over deze broederschap zijn blijven verschijnen.
Dat de ideeën en bedoelingen van de broederschap vaak ook op bedenkelijke wijze werden overgenomen en toegepast, is bekend. Dat doet echter niets af aan de bonafide groepen die hebben gemeend de ware bedoelingen van van de broederschap te hebben begrepen en die deze, al of niet publiekelijk, hebben uitgedragen. Hoe dan ook, deze ogenschijnlijk geheimzinnige impuls heeft onloochenbaar doorgewerkt tot op onze dag.
Van de Fama en de Confessio van de Rozenkruisers Broederschap gaat nog steeds een grote geestelijke inspiratie uit. Daarom kan men er dan ook niet omheen dat hun uitstraling in onze tijd bonafide navolgers kent in de hedendaagse rozenkruisers. Momenteel bestaan er er nog steeds een aantal bekende rozenkruis-stromingen. Daarnaast zijn er vele sekte-achtige groeperingen die onafhankelijk van elkaar over de hele wereld verspreid zijn en die de naam rozenkruis op de een of andere wijze in hun vaandel voeren.
Het zal iedere serieuze zoeker duidelijk zijn, dat de bedoelingen van de klassieke Broederschap van het Rozenkruis niets te maken hebben met de vele vormen van charlatannerie die eveneens vier eeuwen in de schaduw van het Rozenkruis existeren. Dit document bevat acht teksten van Jan van Rijckenborgh uit zijn zijn toelichtingen op de Fama Fraternitatis R.C. en de Confessio Fraternitatis R.C. die zijn uitgegeven onder de titels ‘De Roep der Rozenkruisers Broederschap’ en ‘De Belijdenis der Rozenkruisers Broederschap’.
Jan van Rijckenborgh (fakkeldrager van het Rozenkruis 21) stichtte De Internationale School van het Gouden Rozenkruis, het Lectorium Rosicrucianum. Hij is aan te duiden als een moderne rozenkruiser en een hermetisch gnosticus. In zijn werk en in zijn leringen stond hij zeer dicht bij de bedoelingen van de oude Broederschap van het Rozenkruis. En daaraan is hij trouw gebleven. Ook buiten zijn eigen kring kreeg Jan van Rijckenborgh bekendheid. Dat is mede het gevolg van de grote omvang van zijn belangrijke oevre.
Momenteel zijn er meer dan veertig titels van zijn hand in druk verschenen. Dat is slechts een deel van zijn werk. Vele duizenden lezingen en toespraken die hij voor zijn leerlingen heeft gehouden zijn niet of nog niet gepubliceerd. In al zijn geschriften en leringen en in zijn wijsbegeerte heeft hij zich altijd gebaseerd op de inhoud van de manifesten van de Broederschap van het Rozenkruis en op de bedoelingen die daarin zijn vastgelegd.
Jan van Rijckenborgh (de schrijversnaam van Jan Leene) werd in 1896 in Haarlem geboren in een streng hervormde familie. In 1968 is hij in Santpoort gestorven. Als jongeman toonde hij grote belangstelling voor godsdienstzaken. Vooral voor de toepassing van de godsdienst in het dagelijks leven. Dus voor de levenspraktijk. De schijnheiligheid en onwaarachtigheid van zovelen om hem heen, maar ook de grote leegte die hij bij vele theologen van zijn tijd constateerde, deed hem tenslotte van de kerk vervreemden.
Er was echter één theoloog, prof.dr. A.H. de Hartog (1869-1938), die in het kerkelijk Nederland van die jaren met zijn denkbeelden ver buiten de gangbare orthodoxie trad. Hij had een duidelijke invloed op Van Rijckenborgh. De Hartog introduceerde in die jaren een realistische theologie. Gelovend in de realiteit, wilde hij de werkelijkheid onder ogen zien. Hij legde de nadruk op een redelijk geloof en een redelijke eredienst.
De Hartog was een vurig spreker die het hart van de mensen wist te raken. Overal in Nederland waar hij preekte, zat de kerk stampvol. En ook Van Rijckenborgh bevond zich onder zijn gehoor. Menigmaal trad De Hartog in dialoog met de leiders van de arbeidspartij van die dagen. Hij stond bekend als een vrijzinnig prediker die met zijn gedachten een breed terrein bestreek. Hij was één van de oprichters van de Internationale School voor Wijsbegeerte te Amersfoort, een instituut dat zich richtte op vergelijkende studies van godsdienst en cultuur.
Al deze zaken spraken de jonge Van Rijckenborgh sterk aan. Op zijn beurt stond De Hartog enigermate onder invloed van de filosoof Eduard von Hartmann (1842-1906). De Hartog ontleende aan hem het inzicht dat er een werkelijkheid bestaat die kenbaar is voor de mens. Maar de menselijke voorstelling daarvan valt niet met de werkelijkheid samen. De Hartog meende dan ook dat achter het waarneembaar bestaande een oergrond ligt. Een Oerkracht achter al het bestaande. Oók in de menselijke geest.
Deze gedachte grijpt via Schelling terug op de ‘Ungrund‘ van Jacob Boehme (fakkeldrager van het Rozenkruis 7). Ook voor hem toonde De Hartog grote belangstelling, gezien het boekje ‘Uren met Boehme’ waarin hij een selectie had gemaakt uit een keur van Boehmes werken. Zo maakte Van Rijckenborgh kennis met de twee natuurorden via het boek Aurora van Boehme. Later, in de jaren dertig, zou hij zelf een Nederlandse vertaling van Aurora verzorgen en uitgeven.
Van Rijckenborgh herkent de universele gnostieke gedachte die eeuwen overspant. Hij heeft haar teruggevonden in talloze brokstukken die nog zijn overgebleven. In de geschriften en preken van de Hartog kwam de stellige overtuiging naar voren dat wedergeboorte noodzakelijk is. Pas de herboren mens kan de werkelijkheid in het juiste licht zien. Dit inzicht en vele andere bevindingen van De Hartog spraken Van Rijckenborgh sterk aan. Zo ook het dikwijls door De Hartog geciteerde woord van Angelus Silesius (pseudoniem voor Johannes Scheffler, 1624-1677):
‘Al was Christus duizendmaal in Bethlehem geboren,
en niet in uwe ziel, zo waart ge toch verloren’
Deze grondgedachte zal later in de rozenkruis-filosofie van Van Rijckenborgh in vele toespraken en boeken steeds naar voren worden gebracht. Vooral toen De Hartog bekritiseerd werd door zijn theologische confraters en hij ervan werd beschuldigd buiten de officiële leer te gaan, was dit voor de jonge Van Rijckenborgh het bewijs dat hij de waarheid elders moest zoeken. Toch zal hij steeds christo-centrisch blijven denken, terwijl hij een universele lijn van denken volgt die vrij is van dogma, theologische verstrikking en orthodoxie.
Voordat Van Rijckenborgh de kerk verliet, was hij zeer actief in de zogenaamde Christelijke Jonge Mannen Vereniging, waarin hij toen reeds een eigen visie op de Bijbel demonstreerde. Dat was een visie die vanuit een eigen innerlijke openbaring naar voren drong. Dat bracht hem natuurlijk in conflicten. Hij zocht veel meer naar de ontsluiering van het Woord, naar de diepe betekenis die hem niet door de theologen werd verschaft.
Zijn zoeken bracht hem omstreeks zijn 28ste jaar op het spoor van de Rosicrucian Fellowship van Max Heindel (fakkeldrager van het Rozenkruis 19). Het waren vooral Heindels esoterische verklaringen van de Bijbel en godsdiensten die hem sterk aanspraken. In diens boek De wereldbeschouwing der rozenkruisers (1909) herkent hij veel van hetgeen hem zelf reeds innerlijk was geopenbaard en waarnaar hij voortdurend zocht: de werkelijkheid van de dingen achter het waarneembare stoffelijke bestaan. En het doel dat achter heel het leven en de openbaring drijft.
Daardoor maakt hij kennis met de manifesten van de rozenkruisers, met de geschriften van Paracelsus (fakkeldrager van het Rozenkruis 1), Comenius (fakkeldrager van het Rozenkruis 9), Van Helmont, Boehme en Fludd (fakkeldrager van het Rozenkruis 6) om maar enkelen te noemen. Hij voelt zich sterk aangetrokken tot hun werken. Maar na enige jaren breekt hij met de Amerikaanse rozenkruisersbeweging, omdat hij meent dat deze teveel het occulte pad betreedt en het christelijke aspect van de rozenkruisers verliezen gaat.
Hij sticht de School van het Gouden Rozenkruis, concentreert zich op de manifesten van de klassieke broederschap en geeft daarover lezingen. Tegelijkertijd gaat hij lezingen geven over de esoterische betekenis van de christelijke evangeliën. Daarbij legt hij de nadruk op het evangelisch proces dat in de mens moet plaatsgrijpen. En hij verwijst het historische aspect naar het tweede plan.
Intussen was Van Rijckenborgh naar Londen gereisd om zelf toegang te krijgen tot de originele geschriften. Daar maakte hij kopieën van het werk van Johann Valentin Andreae (fakkeldrager van het Rozenkruis 8). Onder andere van het manuscript Republicae Christianopolitanae (1619). Hij schreef commentaren op het laatstgenoemde geschrift en gaf deze tezamen met de Nederlandse vertaling uit in 1939 onder de titel Christianopolis. Ook verzorgde hij de Nederlandse vertaling van de Fama, de Confessio en De Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis in één band samen.
Uit dit alles blijkt hoe Van Rijckenborgh zich verbonden voelde met de boodschap die de klassieke Rozenkruisers Broederschap de wereld ingezonden heeft. Hij beschouwde deze geschriften niet in de eerste plaats als historisch belangrijk, maar wilde vooral de bedoeling erachter, de voor het oog verborgen betekenis die er in opgesloten ligt, ontsluieren. Hij trachtte de lezer ervan te doordringen dat de manifesten direct op de mens zèlf betrokken moeten worden. Zij roepen op tot een algehele reformatie van en in de mens. Want alleen dát zal en tot fundamentele verbeteringen in de maatschappij leiden.
Bron: ‘Rozenkruisers toen en nu’ onder redactie van Konrad Dietzfelbinger, Crystalserie 6 (eerder gepubliceerd in Tijdschrift Pentagram, 1995 nummer 2)