De doorbraak van Johannes naar Jezus, van boeteprediker tot gnostiek christen

 

Wanneer de zoekende mens voor het eerst met de westerse rozenkruiswijsbegeerte in aanraking komt en hij door haar magische klaarten ontstoken wordt, zal hij de neiging gevoelen, evenals de Spanje binnenkomende Christiaan Rozenkruis dat deed, de wijsheid, die hij zo liefdevol en zo belangeloos ontving, door te geven aan de overige mensheid.

Derhalve begint hij met het verspreiden van de leringen van het gnostieke christendom. En, zoals vanzelf spreekt, hij ervaart dezelfde les als Christiaan Rozenkruis, hij ervaart de brute, de meedogenloze afwijzing. Wat op hem afkomt is de haat; hij wordt omspannen met het net van het lagere; men tracht hem te wringen in de gewenning van de dingen.

13 Christiaan Rozenkruis wijsbegeerte Jan van Rijckenborgh Spanje citaat spirituele teksten spreuk

Op dit punt van het pad gekomen zijnde, slaan de oudere broeders met intense belangstelling de verdere ontwikkeling van de werker gade. Dit is een uiterst kritiek stadium. Zal hij uit deze crisis herrijzen als de herboren vuurvogel? Zal na verloop van vijf jaren opnieuw de verlangde hervorming in zijn gedachten komen? Of zal hij blijven staan bij deze grens?

In het laatste geval is hij voor de mysterieschool verloren. Hij kan geen vrije bouwer meer zijn. Hij is gestruikeld over de tegenstellingen, of hij is onmachtig om over de tegenstellingen heen te klimmen. Hij blijft dan staan in de Efeziër-staat, als grensbewoner, en zal zo nimmer de levende zielenstaat binnengaan.

Er is een onmetelijk verschil tussen de christen-humanist en de christen in de zin van de gnostieke geestesschool. De christen-humanist is de preker, de in vele gevallen goedbedoelende, en als hij tot actie komt is hij de protesterende, de petities-indiener; hij tracht wonden te helen met allerlei vormen van filantropie, met humanistisch werk, doch hij is géén genezer. In hoogste aanzicht is hij de mens die het protest met vlammend woord de decadentie in het gelaat slingert: de felle boeteprediker.

Doch ziet, de gnostieke christen is geen boeteprediker meer; ziet in ons geen felle-taal-sprekers. Wij zijn veel gevaarlijker! Wij maken met Gods hulp de Aquarius-revolte en zijn gedompeld in, en met handen en voeten gebonden aan, een andere tactiek. Wilt u daarvan een bijbels voorbeeld? Denk dan aan de mens in de woestijn met zijn kemelsharen mantel, aan Johannes de Doper, de voorloper van de Christus.

Hij staat in de woestijn van deze wereld, en spreekt:  ‘Maakt recht de paden voor uw God!’ Johannes doopt met het Jordaanwater, het water van de werkelijkheid, hij striemt met de werkelijkheid, en wekt de toehoorders op, zich door consequente levenshouding innerlijk op de komst van de Christus voor te bereiden.

Is ú al gedoopt met de werkelijkheid? Ként u de hel waarin u leeft, of is u alleen maar gedoopt in een kerk? Zodra u óndergaat in de werkelijkheid, zodra uw bestaansrealiteit u tot stikkens toe benauwt, en u bereid bent die realiteit-van-het-afgescheiden-ik te doen óndergaan, opdat het Christuslicht zich in u kan openbaren, bent u gedoopt met het water van de Jordaan; maar dan begrijpt u ook de woorden van Johannes de Doper: ‘Hij, die na mij komt, was eer dan ik. Ik ben niet waardig de schoenriemen van zijn voeten te ontbinden.’

Dán weet u van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, een nieuwe realiteit. Dan weet u van één die niet met water dopen wil, maar met vuur. Die met dit vuur de hellewerkelijkheid vernietigen gaat.  Als u dát begrijpen gaat, als u díe vijf jaren hebt doorworsteld (vijf is het kabbalistische aanzicht van de hogere rede, de nieuwe ziel), dan komt de hervorming u in de zin. Maar dan blijft u niet in de woestijn bij de Jordaan getuigen.

Ziet, daar komt hij aan, de Jezusmens, de ware zielemens! Hij komt tot de Jordaan. Hij dompelt zich in het water. Hij wil gedoopt worden in onze werkelijkheid. Hij duikt onder in de vale ellende van dit bestaan, volledig, zodat hij er bijna in stikt. Maar hij aanvaardt die ellende, geheel en volledig: alle smarten van alle mensen zijn in hem gevaren. ‘Hij moet wassen en ik moet minder worden’, spreekt Johannes. Hoe kan het anders.

En als Jezus is opgerezen uit dat water, zien wij de geest van God dalen op zijn hoofd, gelijk een duif. En dan gaat hij voort. Hij breekt door de woestijn. Hij verbreekt de schil van Saturnus; en de Zon stijgt!

Hij ploegt door de modder van dit bestaan: en de Zon stijgt!

Hij predikt het evangelie, natuurlijk, maar hij geneest ook de zieken. En de Zon stijgt!

Hij offert zich geheel en volledig. Hij kiest het kruis; en de Zon stijgt!

En daar, op de opstandingsmorgen, daar staat de Zon te stralen over een nieuwe wereld.

Bron: De Roep der Rozenkruisers Broederschap van Jan van Rijckenborgh