Een inwijdingstekst over de achtste en negende hemelsfeer toegelicht door Jacob Slavenburg

Eén van de hermetische traktaten, die gevonden werd tussen evangeliën en geheime boeken in de kruik van Nag Hammadi in 1945 bevatte een regelrechte inwijdingstekst. Het betreft hier de ‘Verhandeling over de Achtste en Negende Hemelsfeer’. Een dergelijk inwijdingsschrift is uitermate zeldzaam, want het past de ingewijde niet de niet-ingewijde deelachtig te maken van de hogere ceremoniën van inwijding. In deze bijzondere inwijdingstekst gaan de inwijder, Hermes Trismegistus, en zijn leerling in gebed en zij roepen de Vader aan.

‘O mijn zoon,’ bidt Hermes, het is passend te bidden tot God met heel ons bewustzijn en heel ons hart en onze ziel en hem te vragen dat het geschenk van de achtste zich tot ons uitstrekt en dat iedereen het zijne kan ontvangen. Aan jou is het om te begrijpen, aan mij om de verhandeling te kunnen overdragen, dankzij de bron die in mij welt.’

Het geschenk van de achtste. Wat wordt daarmee bedoeld? Verderop, in hetzelfde gebed wordt een tipje van de sluier opgelicht:

‘Heer schenk ons wijsheid uit uw kracht, die zich over ons uitstrekt; opdat we voor onszelf het schouwen van de achtste en negende (hemelsfeer) mogen beschrijven. Wij hebben de zevende sfeer reeds bereikt, omdat wij vroom zijn, daar wij naar uw wet handelen en uw wil te allen tijde volbrengen. Want wij hebben gewandeld op uw weg en wij hebben het kwade achter ons gelaten om tot het schouwen te komen.’

De achtste, en ook de negende sfeer, zijn alleen waarneembaar voor wie de zevende sfeer reeds heeft bereikt. Er schijnen dus zeven sferen te zijn waar de mens eerst doorheen moet om te kunnen schouwen in de achtste en negende. In een ander hermetisch geschrift, Poimandres of Pymander, wordt een en ander helder uiteengezet:

‘Allereerst geef je bij de ontbinding van het stoffelijk lichaam het lichaam zelf over aan de verandering, en het uiterlijk dat je hebt wordt onzichtbaar, en je persoonlijkheid, die geen uitstraling meer heeft, geef je over aan de demon. En de zintuigen van het lichaam gaan terug naar hun eigen bronnen, gaan daar weer deel van uitmaken en voegen zich weer bij de werkingen daarvan. En de drift en de begeerte keren terug naar de redeloze natuur.
En zo begeeft zich de mens dan omhoog door het samenstel der sferen: aan de eerste sfeer geeft hij zijn vermogen tot groei en vermindering, aan de tweede het instrument van het slechte, de nu effectloze listigheid, aan de derde het onmachtig geworden bedrog van de begeerte, aan de vierde het uiterlijk vertoon van de heerschappij, nu zonder hebzucht, aan de vijfde de goddeloze overmoed van de onbezonnen doldriestheid, aan de zesde de boze aandriften van de rijkdom, die nu geen invloed meer heeft, en aan de zevende sfeer de leugen die valstrikken spant.
En dan komt de mens, ontdaan van astrale invloeden, in de achtste sfeer, slechts in het bezit van zijn eigenlijke zelf, en samen met de geestelijke wezens bezingt hij de Vader. En alle aanwezigen verheugen zich over zijn aankomst, en als hij dan aan zijn metgezellen gelijk geworden is, hoort hij ook hoe bepaalde machten boven de achtste sfeer met zoete stem God bezingen. En dan stijgen zij in rangorde op naar de Vader, geven zichzelf over aan de Machten en, zelf Machten geworden, komen zij in God. Dat is de gelukkige voleinding voor hen die de gnosis bezitten: God te worden!’

De parallel met het Egyptische Dodenboek

Waar hebben we dat meer gehoord? God te worden! Jazeker, bij de overgang van de ziel, weergegeven op Egyptische papyri. Eerder werd geciteerd:

‘De uiteindelijke bestemming van de ziel die alle wachters gepasseerd had, was de symbolische vereniging met Osiris, heer van de onderwereld, maar ook de god van de vruchtbaarheid en het nieuwe leven. De overgegane is dan zelf god geworden.’

Als we kijken naar deze samenhang zien we dat er in beide gevallen sprake is van een reis door een gebied na de dood. Deze reis is gevaarlijk. Maar voor wie de reis tot een goed einde brengt, ligt de rust in God te wachten. Sterker nog, hij wordt tot god.

Een verschil is er ook. In het Egyptische Dodenboek vindt de reis plaats door de domeinen van de onderwereld, in het Corpus Hermeticum betreft het een reis door de hemelsferen. De oude Egyptenaren deden nog niet aan astrologie, wel aan kosmologie. Astrologie was echter bij de hermetisten onlosmakelijk verbonden met kosmologie. De hemelwachters werden uitgebeeld door de planeten. Om deze te passeren waren ook wachtwoorden nodig, wellicht ietwat gelijkend op het kennen van de tweeënveertig godennamen waarvan in de Egyptische literatuur sprake is.

Een inwijdingsweg in het aardse leven

Tot zover lijkt het een dodenritueel. Ook bij de Mandeeën werd tweeënveertig dagen gebeden voor de overgegane ziel om hem te sterken op zijn reis langs de hemelwachters. Door het houden van heilige maaltijden voor de overledene werd dat proces versterkt. Dit gebruik was wijd en zijd bekend in de oudheid, ook bij de vroege christenen. Op Malta troffen Annine, mijn vrouw, en ik enige tijd geleden agape-tafels aan in de onderaardse catacomben. Ter ere van de dode werd een liefdesmaaltijd gehouden op de plek waar diens lichamelijk omhulsel was bijgezet.

Er is echter een heel ander aspect, dat het dodenritueel transformeert naar een inwijdingsweg in het aardse leven. In de zojuist geciteerde Verhandeling over de Achtste en Negende hemelsfeer betreft het een inwijding van een levende, niet van een dode.

In het dertiende traktaat van het Corpus Hermeticum, dat veelbetekenend als naam meegekregen heeft ‘De Driewerf grote Hermes’, spreekt Hermes tot zijn zoon Tat: De geheime openbaring op de berg over de wedergeboorte en het gebod der geheimhouding. In dat dertiende traktaat dus, openbaart Hermes Trismegistus aan zijn zoon Tat wat de wedergeboorte in God van de verloste ziel is en hoe deze toestand is te bereiken, let wel, bij het leven, niet na de dood:

[Hermes:] ‘Concentreer je op jezelf, dan komt het. Wees bereid, dan gebeurt het. Staak de waarneming van het lichaam, dan wordt God in je geboren. Reinig je innerlijk van de redeloze kwellingen die de stof in je voortbrengt.’

[Tat:] ‘Heb ik dan boze geesten in mij, vader, die mij kwellen?’

[Hermes:] ‘Een hele kolonie, jongen, en zij zijn even verschrikkelijk als talrijk.’

Vervolgens somt Hermes de boosaardigheden op:

‘De grootste kwelling, jongen, is de onbewustheid. Dan komt de smart. Dan onbeheerstheid. Verder begeerlijkheid. Ten vijfde onrechtvaardigheid. In de zesde plaats hebzucht. En ook leugenachtigheid. De achtste heet afgunst, de negende arglistigheid, de tiende toorn, de elfde opvliegendheid, de twaalfde boosaardigheid. Het is een heel twaalftal. Daaronder zitten er ontelbare andere, die de innerlijke mens vanwege de gevangenis des lichaams met alle geweld dwingen aan zijn zintuigen te lijden. Maar zij gaan weg, de een na de ander, als de mens de ontferming Gods heeft ervaren, en daarin bestaat wezen en zin der wedergeboorte.’

Hier zijn het twaalf stappen. Het zijn de twaalf tekens van de dierenriem, die alle hun specifieke eigenschappen hebben, gelijkend op die van de zeven planeten. Aan deze astrologische ’typen’ werden van oudsher bepaalde eigenschappen en gemoedsstemmingen verbonden die de mens in het aardse leven diende te transformeren. Dat is overigens niet typisch hermetisch. De gnosiskenner Kurt Rudolph reconstrueerde een kosmologisch schema uit onder andere aantekeningen die Celsus (en zijn christelijke bestrijder Origenes) maakte van een gnostische groepering die de wijsheidsslang aanbaden, de Ofieten. Ook in de Mithras-religie speelden zowel de planeten als de inwijdingsgraden een belangrijke rol.

De weg om tot god te worden is dus niet iets passiefs dat je overkomt bij de dood, maar vraagt een bewuste houding in dit leven zelf. Hier worden de boze aandriften getransformeerd. Dat is het leren van de zogenaamde ‘wachtwoorden’ waarvan in esoterische geschriften zo vaak sprake is. Laten we de invloeden die overwonnen dienen te worden, waarvan we de wachtwoorden moeten leren kennen, eens nader bezien.

De eerste hemelsfeer: de maan

De eerste hemelsfeer vanaf de aarde gerekend staat onder heerschappij van de maan. De maan staat voor inkrimping en uitdijing, eb en vloed. Ook voor intuïtie, fantasie en emotie. De mens dient in dit leven te leren om zijn emoties, zijn gemoedsbewegingen te doorgronden. Als de kern ervan zichtbaar is kan dat leiden tot een grotere mate van gelijkmoedigheid zonder ‘springtij’.  Poimandres heeft het over het ‘vermogen tot groei en vermindering’. Dat vermogen wordt afgegeven bij de eerste sfeer. Als we kijken naar parallelle teksten in diverse openbaringen vindt daar een soort oordeel van de ziel plaats. Als de mens tijdens het leven dit vermogen kan gebruiken voor geestelijke groei zal ‘het plaatje’ er anders uitzien dan wanneer de ziel zich onbewust was en de talenten zich hebben verminderd. Jezus zegt daarover in het Evangelie van Thomas:  ‘Hij die heeft, hem zal worden gegeven. En hij die niet heeft, zal zelfs het weinige dat hij heeft, worden ontnomen.’

De tweede hemelsfeer: Mercurius

De tweede hemelsfeer waar de opstijgende ziel, hetzij na de overgang, hetzij tijdens de mystieke opstijging in dit leven zelf, mee te maken krijgt, staat onder invloed van Mercurius. In Poimandres wordt gesproken over ‘listigheid’ die overwonnen moet worden. Mercurius, of de Griekse god Hermes, was de schutspatroon van handelaren en dieven. Sommigen hebben daar altijd al een relatie tussen gezien. Probeer de ander niet af te troeven door trucs, maar ga recht door zee, handel met open vizier. Dat is de leerschool voor de tweede hemelsfeer.

De derde hemelsfeer: Venus

De derde hemelsfeer is die van Venus. Venus staat voor harmonie. De transformerende mens zal in harmonie moeten komen met zichzelf. Dan pas is het mogelijk om ook in harmonie met de omgeving te komen. Het is dat waarvan Jezus zei in het Evangelie van Thomas:

‘Als jullie de twee één maakt en als jullie het innerlijk maakt als het uiterlijk, en het uiterlijk als het innerlijk en het boven als het beneden, en als jullie het mannelijke en vrouwelijke tot één maakt, zodat het mannelijke niet mannelijk zal zijn en het vrouwelijke niet vrouwelijk, als jullie ogen maakt in plaats van een oog en een hand in plaats van een hand en een voet in plaats van een voet en een beeld in plaats van een beeld; dan zullen jullie binnengaan in het Koninkrijk.’

Venus wordt ook, als godin van de liefde, geassocieerd met lichamelijke begeerte, eigenlijk met begeerte in het algemeen. In het oosten kent men daarvoor het begrip kama. Begeren op zichzelf is kleurloos, dus niet positief of negatief. Het ligt er maar aan hoe de mens deze begeerte invult. Blijft de mens aardse rijkdom, ongebreideld tafelen en consumptieseks begeren, om maar wat dwarsstraten te noemen, dan zal het wachtwoord voor de derde sfeer niet gekend zijn. Maar als de begeerte er een wordt van het vervullen van de functie die we als mens gekregen hebben, van begeerte om tot engelen, tot goden te worden, dan wordt ons al het andere erbij geschonken. De mens is dan rijk, onafhankelijk van de hoogte van het saldo op zijn rekening, de mens zal in vreugde genieten van wat de aarde hem te bieden heeft en wat in harmonie met deze aarde geoogst is. Varkensvlees uit de bio-industrie pleeg ik daar niet toe te rekenen, hoewel dat niet zo in de hermetische geschriften staat, toen deze wantoestanden nog niet bestonden. Overigens vinden we in een hermetisch traktaat uit de Asclepius, waarvan we ook een afschrift aantroffen in de kruik van Nag Hammadi, wel het gebruik om na de inwijdingsceremonie elkaar te kussen, alvorens aan tafel te gaan om samen van een vegetarische maaltijd te genieten.

De vierde hemelsfeer: de zon

De vierde hemelsfeer, de middelste van de zeven, is die van de zon. De zon staat voor het ik, het ego. Daar draait alles omheen, zoals in ons zonnestelsel alles om de zon heen draait. Poimandres noemt dit het `uiterlijk vertoon van de heerschappij, nu zonder hebzucht’. Zolang ik nog wil heersen, alles naar mijn hand wil zetten, zal ik mijn innerlijke stem overschreeuwen. Maar in een inertie verzanden, zoals in het oosten in bepaalde kringen gebruikelijk was, helpt mij ook niet verder. Het is wat de Chinese wijsgeer Lao Zi bedoelde met handelen zonder te handelen. Meegaan met de stroom. Niet mee laten drijven, maar actief meegaan. De dingen kunnen laten gebeuren zonder er met het ego in verward te raken, dan ook is er geen hebzucht meer. Want de vrijgemaakte heeft alles en heeft niets: hij is.

De vijfde hemelsfeer: Mars

De vijfde hemelsfeer van onderaf gezien is die van Mars. Mars staat voor het ongeremde driftleven. Het is de Romeinse benaming voor de Griekse oorlogsgod Ares. Oorlog werd in de oudheid geassocieerd met moed. In het denken van de eenentwintigste eeuw lijkt dat vreemd, het druist tegen ons gevoel voor pacifisme in. In onze tijd is voor oorlog geen moed meer nodig. Een of andere onpersoonlijke ondergeschikte drukt op een knopje dat een raket in werking zet die tweehonderd kilometer verderop dood en verderf zaait, zonder dat de veroorzaker daar verder iets van ziet.

In de oudheid was het een gevecht van man tot man met open vizier. Men keek elkaar in de ogen, het was verre van onpersoonlijk. Hoe vreemd het ook moge klinken, men ging als het ware een relatie met elkaar aan. Deze strijd werd dan ook vaak als metafoor gebruikt voor de innerlijke strijd. Als Prins Arjuna, samen met zijn wagenmenger, de hindoegod Krishna, tussen de twee opgestelde legers doorrijdt, wordt het hem angstig te moede. Rechts van hem ziet hij kennissen, verwanten en vrienden. Links van hem ziet hij ook kennissen, verwanten en vrienden. En hij vraagt Krishna te stoppen. In het gesprek dat zich dan ontspint, en dat wij kennen als ‘het lied van de Heer’, of de Bhagavad Gita, houdt Krishna prins Arjuna voor dat de strijd noodzakelijkerwijs gestreden moet worden. En voor de goede verstaander is het dan volstrekt duidelijk dat daarmee de innerlijke strijd wordt bedoeld, de strijd in jezelf. Datzelfde zegt een andere grote leermeester, Jezus van Nazareth:

Jezus zei: ‘Misschien denken de mensen dat ik ben gekomen om vrede te brengen op de wereld en weten zij niet dat ik ben gekomen om verdeeldheid te brengen op aarde: vuur, zwaard en oorlog. Want er zullen er vijf zijn in een huis, drie zullen zijn tegen twee, en twee tegen drie; vader tegen zoon en zoon tegen vader, en zij zullen staan als eenlingen.’

Zolang de strijd met het lagere zelf niet is gestreden, zal de mens de strijd buiten zichzelf zoeken. In Poimandres wordt dit de ‘goddeloze overmoed van de onbezonnen doldriestheid’ genoemd.

Het is volstrekt duidelijk dat deze ‘weg der sterren’, zoals dit proces ook wel werd genoemd, een inwijdingsweg betrof. Van de Mithras-religie weten we dat van de deelnemers tijdens deze inwijdingsfasen vaak fysieke oefeningen werden gevraagd. Deze godsdienst was dan ook lange tijd heel populair bij de Romeinse soldaten. Of van dergelijke fysieke uithoudingsproeven ook sprake was in de hermetische loges weten we niet; waarschijnlijk niet. Maar dat de leerling ingewijd werd in de innerlijke strijd tegen het lagere zelf, dat is meer dan duidelijk bij raadpleging van de rijke hermetische literatuur.

De zesde hemelsfeer: Jupiter

De zesde hemelsfeer is die van Jupiter, de weldoener. We zouden het de wachter van het `rad van fortuin’ kunnen noemen. Het heeft te maken met de hechting aan wereldlijke rijkdom, of zoals het vaak genoemd wordt: aardse schatten. Jezus heeft het in het Gesprek met de Verlosser, een geschrift dat ook bij Nag Hammadi werd gevonden, over de ‘dwalingen van goud en zilver’. Maar de mens die, zoals Poimandres het zegt ‘de boze aandriften van de rijkdom’ kan overwinnen, zal merken dat `die nu geen invloed meer heeft’. Jupiter staat overigens niet alleen voor hechting aan bezit, maar ook voor de macht die eruit voortvloeit. Zo zegt Jezus in het Evangelie van Thomas: ‘Hij die rijk geworden is zal heersen en hij die kracht heeft zal er van afzien.’

De zevende hemelsfeer: Saturnus

Er rest dan nog één hemelsfeer die de opstijgende ziel na dit leven, of de ingewijde mens tijdens dit leven, dient te passeren om ‘ontdaan van astrale invloeden in de achtste sfeer, slechts in het bezit van zijn eigenlijke zelf’ de Vader te kunnen bezingen. Let wel, ‘in het bezit van het eigenlijke zelf’, lezen we in Poimandres. Over dat mysterie van het Zelf heb ik een artikel mogen schrijven voor het Prana-nummer dat geheel gewijd was aan de Bibliotheca Philosophica Hermetica. Dat themanummer heet: Terug naar de Bron.

Het ‘eigenlijke Zelf’ is wat wij noemen het Hogere Zelf. Het is het eigenlijke Zelf omdat wij dit in wezen zijn. Het lagere zelf is de verzameling van beelden en projecties die wij op de werkelijkheid loslaten en die altijd voeren tot verdeeldheid en oorlog. Het is dat wat men in de oudheid vaak ‘de leugen’ noemde. In het oosten werd de term maya, illusie gebruikt. De innerlijke verdeeldheid en de oorlog in ons eigen hart vormen het openspringende gezwel naar buiten toe. De strijd tegen dat lagere zelf en het groeiende bewustzijn van de heelheid, ook wel het proces van eenwording genoemd, zijn voorwaarden om het Hogere Zelf te onthullen. Als er een thema is dat door alle hermetische geschriften heen spreekt, is het wel het besef van eenheid, heelheid, in onze dagen ‘holisme’ genoemd.

Daarvoor moet dus de zevende sfeer, ‘de leugen die valstrikken spant’ gekend en overwonnen worden. Over deze sfeer regeert Saturnus, de Griekse Chronos. Saturnus staat voor beperking. Als we de beperking doorbroken hebben, komen we in een toestand die de tijd, Chronos, overstijgt. Chronos at zijn eigen kinderen op. De ziel van de mens die zijn eigen illusies en schijndenkbeelden heeft ‘opgegeten’, zal in staat zijn ook deze hemelsfeer te passeren.

De weg der sterren

De hermetici en al degenen die deze praktijk voortzetten, zoals in de School van het Rozenkruis, weten dat deze ‘weg der sterren’, of het overwinnen van het lagere zelf, een langzaam proces is. Zoals de boeddhist zegt: het stap voor stap voortgaan op de levensweg. ‘There is no short way to Enlightenment’, zei een Indiase goeroe eens, er is geen snelweg naar de Verlichting, hoezeer bepaalde New Age-centra ons dat ook proberen voor te houden. Streven naar instant-verlichting belemmert het leren van het wachtwoord van een van de vele hemelsferen.

Deze hemelsferen zijn niet meer dan symbolen. Als we ze te letterlijk opvatten, als een soort Het Beste Boek van de Weg dat in mijn auto ligt om de weg in binnen- en buitenland te kunnen vinden, dan zullen we de bestemming nimmer bereiken. Het is een proces.

Zoals in het begin van dit stuk genoemd, werden hermetische geschriften herontdekt in de Renaissance. De heerser van Florence, Cosimo de’ Medici, mocht de vertaling ervan door de geleerde priester-humanist Marsilio Ficino, nog net voor zijn dood aanschouwen. Druk op druk volgde. Zonder overdrijving zou men kunnen stellen dat het hermetisch gedachtegoed bijna een eeuw lang de leidende filosofische stroming in het westen was.

Repressie door de kerk kon niet verhinderen — dit in tegenstelling tot de gnostische katharen die geheel uitgeroeid werden –, dat deze stroming zich voortzette. Allereerst in de beweging van het Rozenkruis en van daaruit later ook in de vrijmetselarij. In de negentiende eeuw was het Helena Petrovna Blavatsky die ruimschoots aandacht aan deze traditie besteedde.

In de tussentijd was er echter iets gebeurd. In Europa brak allengs het Verlichtingsdenken door. Verlichting hier te verstaan in historische, niet in spirituele zin. De Verlichting rekende af met veel bijgeloof, maar beroofde de mens ook van de metafoor en beperkte de blik tot louter materie. Heel duidelijk is dat tot uiting gekomen in ons wetenschapsmodel, dat rationalistisch en materialistisch is. Dat wil zeggen dat er alleen rekening wordt gehouden met de materie. Materie is te bewijzen, Geest niet, althans niet met materiële middelen.

Nooit eerder in de geschiedenis van de mensheid werden lichaam, ziel en geest zo uit elkaar gerukt. Dat dit een doodlopende weg is blijkt steeds meer. Ontdekkingen die de mensheid schokken vinden niet meer plaats in de zogenaamde geesteswetenschappen, geschiedenis, filosofie, theologie, maar juist in de meest materiële wetenschap die we kennen, de natuurwetenschap. Daar komt men er aarzelend achter dat materie niet verklaard kan worden uit de materie. Dat er iets aan de materie ten grondslag moet liggen.

In de kwantumfysica ontdekt men dat de mens die deelneemt aan het proces, dat proces ook wezenlijk beïnvloedt. Dat is een zodanig fantastische constatering en zo tegen de alom geroemde wetten van de empirie in dat de wetenschap er voor het merendeel nog niet aan wil. ‘Klokkenluiders’ als bijvoorbeeld Fritjof Capra schrikken van zichzelf en doen er verder het zwijgen toe. Baanbrekers als Rupert Sheldrake met zijn ‘ontdekking’ van de zogenaamde morfogenetische velden scoren nog steeds hoog in het ‘alternatieve’ circuit maar worden door de gevestigde wetenschap nauwelijks serieus genomen.

Verlichte wetenschappers, hier dus wel bedoeld in spirituele zin, zijn zo doorwrocht in het rationele denken dat ze toch vaak zaken als ziel en geest proberen te rationaliseren. Of ze verlaten de wetenschap, zetten alle ratio overboord en worden gelovigen, of leden van een of andere extreme sekte.

Voor de hermetici was het geen zaak van logisch denken alleen. De logos staat niet alleen voor logica, maar ook voor goddelijke intuïtie. De hermetici ervoeren aan lijf en ziel en verstand de kosmische samenhang van alles. Ze wisten niet dat ze goden konden worden, ze ervoeren het ten diepste.

In 1986 vond in het Amsterdamse centrum De Kosmos een symposium plaats: Gnosis, de derde component van de westerse cultuurtraditie. Initiatiefnemers waren de Bibliotheca Philosophica Hermetica en de oud-hoogleraar kerkgeschiedenis aan de universiteiten van Utrecht en Harvard, professor Gilles Quispel. Zij waren tot een zeer bijzondere ontdekking gekomen. Naast de rede, de grandioze erfenis van het Griekse denken, Pythagoras, Plato, Aristoteles, en naast het geloof, Abraham, Mozes, Jezus, heeft er altijd een andere, een derde component bestaan: de Gnosis. Kennis, inzicht.

Gnosis is niet iets om te weten, het is ook niet iets om te geloven, het is iets om ten diepste te ervaren. Dat waren we even een paar eeuwen vergeten. De samenhang van lichaam, ziel en geest is iets dat je kunt leren. Het is ook iets dat je kunt geloven. Maar beiden staan in de schaduw van de levende ervaring.

De gnostici werden in de oudheid door de kerk als hooghartig versleten. Want ze hadden het over pneumatici, psychici en hylici. Geestelijke mensen, zielige mensen en materiële mensen. De materiële mens was nog onwetend en zat nog vast aan de grove materie. Psychici waren goedwillende zielen die trouw naar de kerk gingen en probeerden goed te leven, en de mensen met Geest hadden alle krampachtigheid losgelaten. Zij wisten van binnenuit hoe de mens, de kosmos en God met elkaar in relatie stonden.

Alles komt als de tijd er rijp voor is. De Nag Hammadi-geschriften werden gevonden in 1945, het begin van een nieuwe tijd na twee verwoestende wereldoorlogen. Een eerdere herontdekking zou nauwelijks effect gesorteerd hebben.

Bron: Terug naar de Bron, Symposionreeks 5, uit de voordracht van Jacob Slavenburg