Inleiding van professor Antoine Faivre bij ‘De magische krachten van de natuur’ van Karl von Eckartshausen

BESTEL DE MAGISCHE KRACHTEN VAN DE NATUUR VAN € 14,00 VOOR € 7,50

Hieronder volgt de eerste helft van de inleiding die professor Antoine Faivre op verzoek van Rozenkruis Pers geschreven heeft voor het boek De magische krachten van de natuur van Karl von Eckartshausen (fakkeldrager van het Rozenkruis 12). Die bijzondere uitgave is in mei 2023 blijvend in prijs verlaagd: van € 14,00 voor € 7,50.  

Men kan de Rozenkruis Pers dankbaar zijn dat zij – na eerder van Karl von Eckartshausen (1752-1803) diens weinig bekende werk ‘Uber die wichtigsten Mysterien der Religion’ in Nederlandse vertaling te hebben uitgegeven (De mysteriën der ware religie, Haarlem, 1983) – het Nederlandse taalgebied nu ook verrijkt heeft met de vertaling van het daarmee verwante werk ‘Uber die Zauberkräfte der Natur’ van dezelfde auteur.

‘Uber die Zauberkräfte der Natur’, dat onder de titel De magische krachten van de natuur thans in Nederlandse vertaling voor ons ligt, werd voor het eerst in het jaar 1819 – zestien jaar na de dood van de schrijver – uitgegeven door Joseph Lindauer, München, samen in één band met het geschrift ‘Katechismus der höheren Chemie’. Deze omstandigheid bood de auteur de mogelijkheid in het deel Katechismus een fictieve, maar poëtisch klinkende plaats van uitgave te vermelden, namelijk Heliopolis. In werkelijkheid was het echter München en betrof het dezelfde uitgever.

Lindauer, die reeds tijdens het leven van Eckartshausen verscheidene boeken van hem gepubliceerd had, heeft bevestigd dat dit tweedelige werk inderdaad eveneens door hem geschreven was. Daaraan behoeft stellig niet te worden getwijfeld. Doordat ik reeds lang met de theosofische werken van Eckartshausen vertrouwd ben, kan ik het eveneens bevestigen en daarbij preciseren dat het werk tussen 1796 en 1802 geschreven werd.

De ‘Katechismus der höheren Chemie’ heeft als ondertitel de volgende eigenaardige toevoeging: ‘Door een vereerder van de religie en van de natuur, wiens mensengetal 15 is’. Dit is niet de enige maal dat Eckartshausen met dit getal ondertekent. Ik laat hier de volledige titels volgen van enkele kleine geschriften die in 1797 in Leipzig gepubliceerd werden:
‘Uber Sprache und Schrift als die einzigen Mittel der Kultur des Menschenverstandes und der Verbindungen geistiger Kräfte. Von 15.’ (62 blz.).

Het enige mij bekende exemplaar hiervan bevindt zich in de faculteit voor Protestantse theologie te Lausanne, samengebonden met drie andere kleine geschriften van Eckartshausen: Einige Worte aus dem Innersten, für die, die noch im Tempel und in den Vorhofen sind. Von 15. (30 blz.); Uber die Perfektibilität des Menschengeschlechts und die nahe Vollendung der Erwählten. Eine Trostschrift für die Wartenden. Von 15 (51 blz.); Versuch einer Anwendung der höheren Mathematik auf die Chemie. Nebst einem Anhange der neuesten Versuche über das Licht, als Princip der Dinge. Mit den neuesten Erfahrungen belegt. Von 15. (64 blz.). Al deze werkjes werden in het Russisch vertaald en in 1803 uitgegeven in Petersburg.

Zonder enige twijfel kunnen zij aan onze auteur toegeschreven worden, daar deze zelf op 17 juni 1797 aan zijn vriend N.A. Kirchberger schreef: ‘U vraagt mij waarom ik mijn laatste werken verbonden heb met het getal 15. Hierop kan ik alleen antwoorden dat dit werkelijk mijn getal is. Uit de eigenschappen van dit getal kunt u mijn gehele ik kennen en geen mens kan boven zijn getal uitstijgen […] Als u meer over het getal wilt weten, dan kan Petrus Bungus, schrijver van Mysterium Numerorum u enigermate inlichten.’

Bedoeld wordt het werk ‘Mysticae Numerorum Significationis Liber’ van Petrus Bungus (Bergomi, 1585, zie blz. 406-410), dat Eckartshausen kende in de uitspgave van 1593. In Eckartshausens inwijdingsgeschiedenis ‘Kostis Reise von Morgen gegen Mittag’ (1795) is de held aanvankelijk 15 jaar oud. En vooral in ‘Uber die wichtigsten Mysterien der Religion’ vinden wij een gedetailleerde beschrijving van dit getal 15.

Het onderhavige werk werd in 1839 opnieuw uitgegeven als eerste deel van een reeks die getiteld was Karl von Eckartshausens religiöse Schriften über Klares und Dunkles, Stuttgart, J. Scheible ’s Buchhandlung. Overigens schijnt het tot 1978 in geen enkele andere editie verschenen te zijn.

In dat jaar verscheen bij de Aurum Verlag, Freiburg im Breisgau, in de reeks Imago Solis een getrouwe nadruk van de eerste druk van Eckartshausen drukt zich niet bijzonder systematisch uit. Wel weet hij logisch en nauwkeurig te argumenteren, maar niet zelden hebben zijn gedachten geen onderlinge samenhang. In de loop van een en hetzelfde werk herhaalt hij zichzelf meermalen en zelfs neemt hij sommige passages woordelijk opnieuw op. Deze impressionistische stijl doet echter aan het genoegen van de lezer geen afbreuk en deze raakt gaandeweg in zijn ban, daar de vaagheid van het geheel gecompenseerd wordt door het groeiende aantal definities.

Deze opmerkingen gelden voor het onderhavige werk, maar niet voor het daaraan toegevoegde geschrift ‘Katechismus der höheren Chemie’. Zoals deze titel al zegt,vormt dit werk een geordend compendium in de vorm van vragen en antwoorden, die een sterke indruk van logica en innerlijke kracht nalaten.

In ‘Uber die Zauberkräfte der Natur’ vindt men de meeste fundamentele ideeën van de theosofie van Eckartshausen. Vergeleken bij andere werken van deze auteur gaat hij echter in dit werk in het bijzonder in op het thema van de imaginatie en houdt hij zich bezig met natuurfilosofische problemen.

Hij gaat uit van het bestaan van een astrum der natuur. Het betreft een onzichtbare substantie, geschapen uit analogieën die zich zichtbaar openbaren in de vorm van zevenheden. Zo zijn er achter de verschijnselen van de zintuiglijke wereld – de natura naturata – krachten werkzaam: de natura naturans. Deze krachten zijn werkzaam volgens wetten die ons niet geheel verborgen zijn – mits wij hun tekenen weten te verstaan. Het zijn geen blinde krachten, want zij bezitten een eigen leven.

De schrijver knoopt daarom aan bij de traditie van een universum dat één ziel of vele zielen bevat. Avicenna kon nog de idee van een de kosmos beheersende intellectus agens verdedigen, maar het was vooral Paracelsus die de veelvuldige implicaties daarvan onderkende en ze nader uitwerkte.

Evenals elders ontwikkelt Eckartshausen ook hier de gedachten van Paracelsus, dit te meer daar ook hij zijn voorstellingen met de imaginatietheorie van Paracelsus verbindt. Volgens die traditie is de imaginatie het universum in de mens, zijn hemelse of zijn zich aan gene zijde van de hemel bevindende lichaam (‘Astrum in homine, coeleste sive supracoeleste corpus’ schrijft Rulandus, geciteerd door C.G. Jung in diens Psychologie und Alchimie).

Astrum betekent dus in de taal van Paracelsus quintessence, voor zover in de imaginatie de levende energieën van lichaam en ziel geconcentreerd zijn. Voor Eckartshausen, die eveneens in deze trant denkt, is de imaginatie dus een magisch middel tussen denken en zijn, de incarnatie van de gedachte in het beeld en de positie van het beeld in het zijn.

De imaginatie van de mens is, naar analogie met die van het universum, gebaseerd op de zevenheid, door middel waarvan de natura naturans zich manifesteert, en zij kan niet los gezien worden van het verlangen of de begeerte. Eckartshausen verklaart op deze wijze dat de ziel van de mens beelden kan vormen waarin het verlangen ontwaakt een realiteit te scheppen. De rij romantici – van Novalis, via Eschenmayer, tot Baader – die zich met dit thema hebben beziggehouden, is lang. In deze keten is onze auteur een van de schakels.

Al is de natura naturans dan een orgaan van de godheid, zij is niet de godheid zelf. De godheid zelf, ‘het wezen aller dingen’, wordt hier een ‘strijdende kracht’ genoemd. Wij hebben hier dus in de eerste plaats te maken met een dynamische opvatting van de godheid, gedefinieerd in begrippen die doen denken aan de theosofie van de barok, vooral aan die van Jacob Böhme, zulks in tegenstelling tot de Rijnlands-Vlaamse mystiek, waarin God meer in rust was, statisch, en eerder gekenmerkt werd door zijn onveranderlijke wezen dan door zijn wording.

Laten wij ons echter niet vergissen: van deze ‘strijdende kracht’ is in andere geschriften van Eckartshausen nauwelijks sprake. Het is een eerbetoon aan zijn leermeester Jakob Böhme. Maar hoewel hij deze niet altijd navolgt, is hij enthousiaster als hij van de zeven oergeesten spreekt, een fundamentele idee van Böhme. ‘Het wezen aller wezens’ treedt inderdaad in zeven gestalten – de zeven oergeesten van Böhme – handelend op.

Maar hoe is de verbinding tussen de godheid als zodanig en haar zevenvoudige manifestatie? Eckartshausen, die er huiverig voor is hier middelaars in te schakelen en hun wezen te bepalen, zegt het ons: oorspronkelijk verdiepte de godheid zich in haar eigen wezen, en uit deze innerlijke bespiegeling kwamen oneindig veel wezenheden voort.

De passages waarin hij deze gedachtengang ontwikkelt komen enigszins overeen met die in de Katechismus waarin hij – bij zijn hermetische parafrasering van de Apostolische geloofsbelijdenis – zegt te geloven aan een scheppende vuurkracht, waaruit hemel en aarde alsmede de vloeistoffen en vaste stoffen voortkomen. Dit is in feite een niet zeer platonisch, energetisch denkbeeld, alsof Eckartshausen – ondanks zijn voorliefde voor polariteitsproblemen – zich pas laat, tegen het einde van zijn leven, toen hij dit boek schreef, tot een heraklitische interpretatie van het hermetische denken zou hebben bekeerd.

Hij vertelt ons dat de mens die de tekenen weet te ontraadselen de taal van de diepe natuur verstaat, zoals deze in elk willekeurig concreet object tot uiting komt – want elk ding heeft zijn eigen taal: het uiterlijke geeft ons informatie over het innerlijke, ‘want het innerlijke tracht altijd zich in het uiterlijke te openbaren’.

In diezelfde tijd heeft zijn tijdgenoot Saint-Martin wellicht het duidelijkst over de natuurlijke taal van de schepping gesproken. Indien taal bestaat, dan ligt er in semantisch opzicht een betekenis achter de dingen, evenals achter de woorden en hun samenstellingen. En dat deze betekenis religieus van aard is, wordt ons door Eckartshausen bevestigd, en de theosofische natuurfilosofie – in de eerste plaats Baader – zal dit altijd blijven herhalen.

Het gaat hier dus om niets minder dan om de vaststelling van een fundamentele analogie tussen de waarheden der religie en die van de natuur. Alles wat door de religie in geestelijk en goddelijk opzicht onderwezen wordt, heeft dus analogieën in de natuur, ofschoon men haar niet echt innerlijk kan kennen zonder zich bezig te hebben gehouden met de waarheden des geloofs.

Deze analogie tussen twee elkaar aanvullende treden, deze tweevoudige catechese, is weer een erfenis van Paracelsus: het Boek der Natuur en het Boek der Openbaring – de Bijbel – zijn de twee lichten der mensheid, waaraan men nog een derde vlam kan toevoegen: de genade. En Eckartshausen merkt op dat men zich, door gebrek aan kennis der natuur, vrolijk maakt over het religieuze – een opmerking die ook nu nog van kracht is en die tegenwoordig door de wetenschap zelf meer en meer schijnt te worden bevestigd. Reeds Pascal heeft gezegd dat ‘weinig wetenschap’ ons weliswaar van God wegvoert, maar dat ‘veel wetenschap’ ons bij Hem terugbrengt.

De noodzaak van dit tweevoudige inzicht in natuur en openbaring vloeit voort uit onze bijzondere positie in het universum, want wij vormen het concentraat van de vier natuurlijke elementen. Eveneens kan men ervan uitgaan dat wij op grond daarvan een vijfde exclusiviteit vormen, zodat men kan zeggen dat de mens de quintessence van het universum is.

De oorspronkelijke mens van vóór de zondeval bezat echter niet dezelfde aard als wij. In die voorhistorische periode, toen de eenheid der elementen nog niet verstoord was door de vloek – dat wil zeggen: toen er nog overal één enkel krachtelement heerste – bezat de mens een lichtlichaam van geconcentreerde lichtende kracht. Hij ontving zijn ziel uit de oceaan van licht, ex mundo intelligentiarum, dat wil zeggen: uit de Aeschmaym.

In zijn andere posthuum verschenen werk ‘Uber die wichtigsten Mysterien der Religion’ spreekt Eckartshausen uitvoeriger over de oorspronkelijke mens en hij noemt daar ook de Aeschmaym, een begrip dat in het onderhavige werk nader verklaard wordt. Nergens geeft hij ons echter de letterlijke vertaling, luidende: vurig water of waterhoudend vuur, dus: een elementaire eenheid, een vereniging van tegendelen.

Aan dit woord en zijn betekenis heeft Georg von Welling een duidelijke uiteenzetting gewijd in zijn omvangrijke ‘Opus Mago-Cabbalisticum et Theosophicum, darinnen der Ursprung, Natur, Eigenschaften und Gebrauch des Salzes, Schwefels und Mercurii’, verschenen in 1735, herdrukt in 1784, een werk waarmee Eckartshausen bekend moet zijn geweest, daar het in de 18 e eeuw in zijn soort klassiek was. Ook Goethe heeft aan de term een lange passage gewijd in zijn Dichtung und Wahrheit.

Een andere, minder bekende auteur, E.J. Hirschfeld, heeft over Aeschmaym gesproken in zijn ‘Biblisches Organon oder Realübersetzung der Bibel mit der Mystischen Begleitung’, dat in 1796 in Offenbach gepubliceerd werd. Mogelijk heeft Eckartshausen het gekend, daar hij juist in die tijd ‘Uber die Zauberkräfte der Natur’ geschreven heeft, en wellicht ook omdat het werk van Hirschfeld de theoretische grondslag vormde voor de Asiatische Brüder, een geheim genootschap welks leerstellingen vorm gekregen hadden door hermetische symbolen en van welks leden Eckartshausen er enkelen kende, zoals ik in ‘Eckartshausen et la théosophie chrétienne’ vermeld heb. Gershom Scholem heeft aan Hirschfeld en diens Biblisches Organon een prachtig artikel gewijd (zie Yearbook vii of the Leo Baeck Institute, London, 1962, blz. 247-278).

Het is te betreuren dat Eckartshausen zo zelden zijn bronnen noemt. Heeft hij ze ten dele ontleend aan de joodse Kabbala? Men zou dat kunnen betwijfelen, daar hij in het onderhavige werk zelf te kennen heeft gegeven daaraan weinig waarde te hechten en de voorkeur te geven aan ‘een echte Kabbala’. Helaas vertelt hij ons niet hoe die er dan naar zijn mening zou moeten uitzien. Als men uitgaat van zijn beschouwingen over de uitspraak van de naam Gods, het onuitsprekelijke tetragrammaton – beschouwingen die verbonden zijn met een letter- en getallenmagie – dan schijnt hij het er met de christelijke kabbalisten over eens te zijn wat de ware Kabbala is.

Welke ook zijn bronnen geweest mogen zijn, hij bedient zich van traditionele voorstellingen om een niet minder traditionele leer over oppositie en creatieve hereniging van tegendelen te verkondigen. Water maakt scheiding, vuur verenigt, maar door een hogere dialectiek wordt zelfs deze dualiteit gedynamiseerd. En dit op verschillende niveaus, als men zich bewust wordt van de noodzaak onderscheid te maken tussen ‘vermenging van de vormen’ en ‘vermenging der principes’.

Anders gezegd: kan men meer doen dan de natuur door chemie of door fysica te manipuleren? Kan men verder in de diepten van deze natuur binnendringen, tot op het niveau van de principes zelf, om haar te kennen en te beheersen? Ongetwijfeld! – maar onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat men de kunst der ware alchemie beheerst, de kunst van de samenhang tussen de vier fysieke, elementaire, spirituele en goddelijke werelden, die zichtbaar worden als vier concentrische cirkels – zelfs op de titelpagina van dit boek.

Aan de wijze waarop de auteur uitdrukking geeft aan de onderscheidene niveaus en aan de harmonische principes die de samenhang van de betrekkingen tussen God, mens en universum waarborgen, herkent men zijn voorliefde voor de idee van de middelaar, het bemiddelen, welke reeds door de romantiek met zoveel succes gecultiveerd werd. Zo ziet men de polariteiten vuur – licht, zon – maan, wijsheid – liefde,Vader – Zoon. Elk daarvan brengt een bepaalde geest voort, die overigens telkenmale niet zozeer het resultaat als wel de fundamentele voorwaarde voor elk dezer tweepoligheden vormt.

De bemiddeling, de overdracht, is ongetwijfeld de drijfveer tot elk dezer processen, zelfs tot in het rijk der hemelen toe, maar door de zondeval heeft ze een nieuwe betekenis verkregen, doordat ze hierdoor verbonden werd met een permanent en onafgebroken werk des heils: de wedergeboorte die moet worden voltrokken. Jezus is de middelaar bij uitstek tussen God en mens, maar de mens is het ook tussen de natuur en God, omdat de natuur zich al zuchtend onderwerpt aan de ketenen der vruchteloosheid en onder de smarten der geboorte lijdt, zoals Paulus zegt (Romeinen 8:19-22).

Hieraan dankt de alchemie haar buitengewone betekenis en haar kosmische functie: zij kan ‘de dode materie tot leven brengen’, maar in absoluut christelijke zin wordt ze door Eckartshausen vergeleken met de roomse mis en zonder aarzeling ziet hij in de omzetting van de hostie een proces van dezelfde aard als in de alchimische transmutatie.

Overigens weet men nooit precies of de alchemie waarvan hij spreekt niet allegorisch bedoeld is, dat wil zeggen, alleen teruggaat op een spirituele praktijk, zelfs als deze indirect zou kunnen inwerken op de natuur, dan wel of ze voor hem gepaard gaat met laboratoriumpraktijk. Wel is bekend dat Eckartshausen een praktiserende alchemist was.

In de ‘Katechismus der höheren Chemie’, ons door de auteur als aanhangsel aan zijn boek gepresenteerd, wordt echter naar beide betekenissen tegelijkertijd verwezen. Alleen reeds deze tekst, die een kleine kostbaarheid is, zou een lange commentaar verdienen, en sommige gedeelten – in het bijzonder het Eerste Kernpunt, de Antwoorden 5 en 6 – zelfs een uitvoerige uiteenzetting. Tussen de hemel en de natuur is er geen scheiding, evenmin als tussen de beoefende praktijk en de mystieke weg.

Opgemerkt zij dat Eckartshausen hier herinnert aan wat hij veel uitvoeriger verklaard heeft in ‘Uber die Zauberkräfte der Natur’, namelijk dat er geen geest is zonder lichaam en geen lichaam zonder geest: ‘Is het niet een eeuwige wet dat het geestelijke het voortduren van zijn bestaan in het lichamelijke dient te vinden en dat het geestelijke dient te worden ingesloten in een lichamelijke ruimte?’ En verder: ‘Is deze lichamelijkheid of dit ‘waarin’ niet iets dat door het woord ‘ruimte’ zou kunnen worden uitgedrukt, een lichamelijke vorm, waarin het geestelijke werkzaam is?’

Het is ook niet zonder betekenis dat het werk besloten wordt met zinsneden waarin men de invloed van de theosofie van Oetinger kan herkennen, want zowel voor Eckartshausen als voor Oetinger is het woord Gods ‘geen ideëel wezen, maar iets lichamelijks, waarin het goddelijke, samen met het menselijke in zijn zuiverste vorm, het bovenzintuiglijke met het zintuiglijke, het geestelijke met het lichamelijke invloed uitoefent.’

Zou men de leer die Eckartshausen hier wil doorgeven willen beperken tot een simpele spagyrica, dan zou dit betekenen dat men zijn symboliek, die vele lagen omvat, niet begrijpt en haar miskent, en dat men elke bladzijde, elke regel moet lezen op verschillende niveaus, die elkaar niet uitsluiten, doch veeleer aanvullen.

Hierdoor is Eckartshausen tot op heden één van de steunpilaren van het christelijke hermetisme gebleven. En zonder twijfel zal hij tegenwoordig nog beter begrepen worden, nu dit kleine geschrift, ‘Uber die Zauberkräfte der Natur, evenals ‘Uber die wichtigsten Mysterien der Religion’, eindelijk opnieuw verschenen is – werken die geschreven werden door een mens die bijna vergeten was en die in gevaar verkeerde, voor altijd vergeten te blijven.

BESTEL DE MAGISCHE KRACHTEN VAN DE NATUUR VAN € 14,00 VOOR € 7,50

INHOUDSOPGAVE

Inleiding door prof. Antoine Faivre

De magische krachten van de natuur
Woord vooraf van de uitgever van de eerste Duitse druk
Over magie in het algemeen
De astrale geest
De wetenschap
Grondbeginselen
De oorsprong van de toverkunst
Het goddelijke en het menselijke
Over de morele vervolmaking van de mens

Catechismus van de hogere chemie
Vraag en antwoord
Eerste kernpunt: Over de gehechtheid aan het licht
Tweede kernpunt: Over de zeven hulpmiddelen om het licht deelachtig te worden
Derde kernpunt: Over de tien lichtgeboden
Vierde kernpunt: Het Onze Vader en de groet der engelen
Vijfde kernpunt: Een volgeling van het licht reinigt het onreine en bewerkstelligt het goede

Slotopmerkingen

BESTEL DE MAGISCHE KRACHTEN VAN DE NATUUR VAN € 14,00 VOOR € 7,50

LEES OVER DE BOEKEN VAN KARL VON ECKARTSHAUSEN