De eenhoorn: symbool van goddelijke kracht in eenpuntige gerichtheid – hoofdstuk uit het boekje mysteriedieren

BESTEL MYSTERIEDIEREN

Mensen wie het gegeven is veel te reizen, zullen op verscheidene plaatsen in de wereld een symbool tegenkomen in de vorm van een sierlijke dierengestalte – de eenhoorn. Zo staat er in Oostburg, Zeeland, op een klein plein een bronzen figuur van een eenhoorn, gemaakt in 1952 door Liesberh Messer-Heijbroek (zie bovenstaande foto). En een beroemde gevelsteen van een eenhoorn is aangebracht in boerderij ‘De vergulde eenhoorn’ in de Watergraafsmeer in Amsterdam (Ringdijk 58, zie onderstaande foto). 

De eenhoorn is ook het wapendier van het Engelse koningshuis, hij siert vele bronnen, is een geliefd motief voor wandtapijten en schilderijen en komt voor in sprookjes, sagen en legenden. Ook in het Oude Testament wordt de eenhoorn verscheidene malen genoemd, bijvoorbeeld in het boek Numeri (23:22): ‘De krachten van God zijn als die van een eenhoorn’. In het boek Job (39:12-14 lezen wij: ‘Zal de eenhoorn u willen dienen? Zal hij willen overnachten bij uw legerstede? Kunt gij de eenhoorn met touw in de voren dwingen? Zal hij achter u de dalgrond eggen? En in Psalm 29 wordt gezegd:

De stem des Heren verbreekt de ceders,
de ceders van de Libanon verbreekt de Heer.
Hij doet ze opspringen als kalveren,
Libanon en Sirjon als een jonge eenhoorn.
De stem des Heren doet vuur ontvlammen.

Uit deze citaten blijkt dat de eenhoorn het symbool is van hoge spirituele idealiteit, van eenpuntige, ‘eenhoornige’ gerichtheid op de waarden van een hogere, een goddelijke natuurorde. 

De eenhoorn is wit en draagt een gouden band om de hals, zo wordt er gezegd. Hier wordt gedoeld op de reine, nieuwe wil, die geleid wordt door de geest. De eenhoorn is dus een zeer belangrijk symbool en in de gehele natuur bestaat hij niet als levend wezen. Op schilderijen wordt hij voorgesteld als een wit paard, met een lange gedraaide hoorn op het voorhoofd.

In de prachtige legende van koning Arthur en de Tafelronde is sprake van ridders die uitgetrokken waren om de heilige graal te zoeken. Slechts vier van deze ridders waren uitverkoren om het graalmysterie te beleven: de eerste ridder beleefde de graal slechts in een droom, vanwege zijn zondige toestand; de tweede moest in de wereld terugkeren om de graal te verkondigen; voor een hogere trede was hij nog niet gereed. De derde ridder, Parzival, werd na veel vallen en opstaan op het pad, de behoeder van de graal, de graalkoning, en de vierde ridder Galaad, de ingewijde, de wetende, de vervullende, ging in tot het licht van de graal.

Met betrekking tot Galaad bestaan er opmerkelijke beschrijvingen die op zijn wilstoestand wijzen. Er staatonder andere het volgende geschreven: ‘Galaad liet zijn blik over de verzamelde ridders gaan; hij zag de vrouwen, de ronde tafel en de stoel met de lichtende gouden letters. ‘Heer uw hof is schoon’, sprak hij, ‘maar ik kan hier niet blijven. Buiten wacht mij een paard. Ik weet niet waarheen het mij zal brengen en ik vraag daar ook niet naar. Er wacht een taak die ik vervullen moet. Ik mag niet aan eigen verlangens denken. Vaarwel, heer.’ Toen de ridders hem achterna snelden, zagen zij in de hof een wit paard staan. Galaad besteeg het en reed weg.’

Het paard duidt in legenden en sagen op een hogere, dynamische sterrenkracht, ook astrale kracht genaamd; en wit is de kleur van de reinheid. Een mens die de hoge geestelijke trede van Galaad bereikt heeft, heeft zich volkomen ondergeschikt gemaakt aan de goddelijke wil. Niet hij leidt de dingen, maar van uur tot uur wordt hij door hogere wilskracht geleid. 

Op een andere plaats lezen wij nog het volgende over zijn vertrouwen en zijn volledige zelfovergave: 

‘Gij zijt een wonderlijke ridder, Galaad’, sprak Nymue. ‘Waar is uw schild? Wilt gij zonder schild de grote reis beginnen?’ 
‘Vrouwe, deze morgen had ik ook nog geen zwaard, maar ik ontvang er een zonder het te zoeken . Als ik een schild nodig heb, zal ik het te rechter tijd vinden.’
‘En indien ge er geen vindt?’
‘Dan zal ik ook zonder schild de graal zoeken.’
‘En indien ge ook de graal niet vindt?
‘Vrouwe, daarnaar vraag ik niet. Mij werd opgedragen hem te zoeken. En dat is voldoende’

Zo kan slechts een mens spreken die de wetten van een hogere natuurorde in zichzelf opgebouwd heeft en die zijn gehele leven, zijn lot en zijn toekomst aan de goddelijke alwil heeft toevertrouwd en overgegeven. 

Legenden over de eenhoorn

Uit verschillende eenhoorn-legenden kan men de geestelijke ontwikkeling, die tot de bestemming van de mens voert, aflezen. Zo zegt een verhaal: ‘Gewone mensen kunnen de eenhoorn niet waarnemen. Hij vertoont zich niet aan hen. Maar het komt voor, dat het huis van een mens, gelegen aan de voet van een heuvel, als door een aardbeving siddert wanneer de eenhoorn – ongezien – met donderende hoeven boven over de heuvel stormt. De mens in het huis schrikt dan van het lawaai van de beving en het sidderen van de aarde en is geraakt tot diep in het hart.’

Dit beeld vinden wij ook in het verhaal van Christiaan Rozenkruis, als hij op de avond voor Pasen uit uitnodiging ontvangt voor de alchemische bruiloft. Een storm doet zijn huisje als door een aardbeving trillen, wanneer de boodschapper komt.

‘Uit God worden wij geboren’, zo luidt het eerste deel van de drievoudige inwijdingsformule van de klassieke rozenkruisers. Als deze ervaring – uit God geboren te zijn – zich in de mens kenbaar maakt, wordt zijn oude wezen tot in de grond geschokt. Zodra hij in het hart wordt aangeraakt door de geest, die voor hem nog onzichtbaar is, weet hij dat hij in zijn leven een ontzagwekkende bestemming heeft en er een oneindig doel vóór hem ligt. Want hij is naar zijn diepste wezen het evenbeeld van God. Zijn bestemming is, volmaakt te worden gelijk de Vader in de hemel, uit wie hij geboren is, volmaakt is. 

Voor deze opdracht moet al het oude, het gehele huisje van het ik, dat zich zo angstig tegen de helling vlijt of zich er koppig aan vastklampt, sidderen. Een mens die de storm van de geest ondergaat, weet dat alle oude gewoonten en alledaagse doelen een andere waarde dienen te verkrijgen en ondergeschikt moeten worden gemaakt aan het ene, nieuwe doel. En zo gaat hij op jacht: hij wil de eenhoorn vangen. 

De maagdelijke ziel

Een andere legende verhaalt: ‘De eenhoorn is een wonderlijk zeldzaam en kostbaar dier. Talloze jagers jagen in het bos om hem te kunnen bezitten. Maar geen van hen kan hem vangen. Doch gaat een reine maagd naar het bos en zet zij zich rustig onder een boom, dan komt de eenhoorn vriendelijk naar haar toe en legt vrijwillig zijn kop in haar schoot. Hij geeft zich aldus aan haar gevangen’. De legende wordt soms nog verfraaid: slechts één jager is bondgenoot van de maagd. Met vier honden jaagt hij op de eenhoorn en drijft hem naar de maagd toe, aan wie het dier zich dan vrijwillig gevangen geeft. 

De op buit beluste natuurlijke ziel van de mens, die haar eigen voordeel zoekt, zal de eenhoorn, de geest, nimmer kunnen vangen. Vele jagers van dit type jagen zonder enig succes in het bos van de realiteit. Alleen de nieuwe ziel, de ziel die tot ‘reine maagd’ is geworden, is in staat de eenhoorn naar zich toe te laten komen. Het moet een ziel zijn die vrij is geworden van alle aardse invloeden, die zich niet meer overgeeft aan aardse interesses en hartstochten en dus maagdelijk is. Zij zit rustig in het bos van de realiteit. Het oude is voorbijgegaan. Het is alrede nieuw geworden …

‘In Jezus sterven wij’, zo luid het tweede deel van de inwijdingsformule van de klassieke rozenkruisers. En aan een ziel waarin al het oude is gestorven, geeft de eenhoorn zich gevangen, vrijwillig. Want hij weet dat hij bij haar hoort. In de nieuwe ziel zal de geest binnenstromen als een nieuwe kracht en levensordening, zodat geest en ziel één worden. Wanneer de mens neutraal geworden is tegenover alle aardse invloeden, vrij van de dwang van sympathieën en antipathieën, geheel objectief, dan wordt hij genaderd door de eenhoorn, de geest, en viert met hem de alchemische bruiloft. Maria, de maagd, ontvangt de Heilige Geest. 

In middeleeuwse voorstellingen is de maagd, die door de eenhoorn benaderd wordt, dikwijls herkenbaar als Maria, en de eenhoorn wordt dan gelijkgesteld aan Christus, de geest, die in haar het nieuwe leven verwekt. In de bijbelse geschiedenis wordt Maria de geboorte van haar zoon door de engel Gabriël verkondigd. De engel Gabriël is een kracht Gods, die in de nieuwgeboren ziel van de mens werkzaam wordt en hem vaste hoop, ja de zekerheid verschaft, dat de geest in hem woning zal maken. De jager die met de maagd een verbond heeft en de eenhoorn naar haar toedrijft, wordt voorgesteld als de engel Gabriël. Zijn vier honden zijn de vier grote deugden van de mens: waarheid, gerechtigheid, barmhartigheid en vrede. Want voordat de ziel weer maagdelijk wordt, moet zij een lange weg van voorbereiding afleggen. De mens moet op een vierkant van bouw staan en vier belangrijke eigenschappen ontwikkelen:

  1. eenpuntige gerichtheid, de deugd van de waarheid;
  2. strijdloosheid, de deugd van de vrede;       
  3. harmonie in de wisseling van de activiteiten – de deugd van de gerechtigheid;
  4. groepseenheid – de deugd van de barmhartigheid. 

Zijn gehele viervoudige natuurlijke wezenheid moet zich afstemmen op de wording van de nieuwe ziel en op het doel van de alchemische bruiloft. Deze vier eigenschappen van de natuurlijke wezenheid zullen, in de zekerheid dat de alchemische bruiloft gevierd zal worden, de geest naar de nieuwe ziel ‘toe drijven’. In de symboliek van de legende worden zo alle voorwaarden voor de alchemische bruiloft aangeduid. De voornaamste, allesomvattende voorwaarde is, dat het oude ikwezen van de mens sterft. Alleen dan kan zich een nieuwe maagdelijke ziel ontwikkelen. De daarbij aansluitende voorwaarden zijn de vier transmutates van de viervoudige persoonlijkheid. Zij voltrekken zich onder de leiding van de zekerheid, voortkomende uit de geest, dat het werk zal slagen. De engel Gabriël leidt de vier honden. 

Zo ontstaat uit de nieuwe ziel, de getransmuteerde lichamen en de geest een nieuwe drie-eenheid . Nu schenkt de eenhoorn, de goddelijke wil, zich weg aan de mens en de goddelijke wil breekt als een straling tevoorschijn uit zijn voorhoofd. De mens is één geworden met de geest. Als geest-zielemens verbeeldt hij zelf de eenhoorn. Met onwankelbare, ‘eenhoornige’ wil, gericht op de wetten van de geest, werkt hij voor de mensheid. De spiraalvormige hoorn, de stroom van de goddelijke wil die van hem uitgaat, stemt overeen met de spiralende kosmische stromen uit de bovennatuur. Hij ontvangt ze, en straalt ze weer uit. Hij is ‘wedergeboren uit de Heilige Geest’, zoals het derde deel van de inwijidingsformule van de klassieke rozenkruisers dat zegt.

De hogepriester

De universele leer zegt ons dat de wil van de mens het magische ziele-attribuut in de ware zin van het woord is. De wil is de grote onstuimige beweger van de ziel en daardoor van ons gehele leven. Door de wil is de mens in staat een magnetische kracht, die naar haar aard vormloos en abstract is, concreet te maken en aan te wenden. Bij alle levensprocessen speelt de wil een grote, meestal leidende rol. De wil moet bijvoorbeeld het denken ertoe aanzetten de gedachten op iets te richten. Eerst dan zal er een gedachtenbeeld tot ontwikkeling kunnen komen. Daarom gaat ook de wil aan elke handeling vooraf. In de filosofie van het Rozenkruis wordt de wil ‘de hogepriester’ genoemd. Met recht – en daarom is de zelfovergave van de wil de sleutel tot de wedergeboorte Gods. 

De universele leer maakt dus een fundamenteel verschil tussen de wil van de aardgerichte mens, die geheel afgestemd is op instandhouding van de natuur – én de in God ontstoken wil, het geheiligde wilsvermogen. In Johannes 1 2:17 wordt gezegd: ‘De wereld gaat voorbij met al haar begeerlijkheden; wie echter de wil Gods doet, die blijft in eeuwigheid. In het algemeen verstaat men onder dit woord: ‘Met de eigen wil de wil Gods doen’. Begrijpt u hoe onmogelijk dit is? Men kan een nieuwe wijn in oude zakken doen – men kan met een aards vermogen geen hemelse arbeid verrichten. Daarom is ‘de wil Gods doen’ pas mogelijk als de mens de wil Gods als nieuw wilsvermogen bezit. 

Daartoe moet de eerste straal van de Heilige Geest, zoals deze in het magnetische lichaam van de geestesschool van het Gouden Rozenkruis, en daardoor in de leerling, optreedt, als een levende kracht tot de wils- en denkorganen van het hoofdheiligdom toegelaten worden. Om dit mogelijk te maken, moet echter de eigen wil terzijde treden. De leerling moet niets meer willen, niets meer najagen dat betrekking heeft op doelstellingen van deze wereld. Hij moet zijn gehele wil aan de goddelijke wil ondergeschikt maken, hij moet met zijn wil het hogere dienen, en niet met zijn lagere wil over de mensen heersen. 

De wil van de mens is een machtig vuur, hij is, zoals wij gezien hebben, een uiterst magische kracht. Door verkeerd gebruik van dit eens door Gods hand ter beschikking van de mens gestelde vermogen, door misbruik van deze vurige, dynamische kracht, is de mens gevallen en moest daardoor het land der heerlijkheid verlaten. De paradijsvloek ligt tot op heden als een schier niet te dragen last op onze schouders en er bestaat slechts één weg om deze paradijsvloek weer op te heffen, om naar de voor de mensheid bedoelde toestand van het kindschap Gods terug te keren.

Is deze weg een bepaalde methode, het toepassen van een aantal geboden waaraan men zich te houden heeft? Is het een kennis, een filosofie? Is het het uitvoeren van bepaalde oefeningen, gepaard gaand met meditatie en ascese? Kan deze weg naar vrijheid ontsloten worden door gebeden of door een burgerlijk-humaan leven?

Nee, nogmaals nee! Bij al deze pogingen de  paradijsvloek op te heffen of te neutraliseren, of te ontlopen, maakt de mens gebruik van het donkere vuur van de oude wil. Hij maakt gebruik van de zo nutteloze en zo gevaarlijke methode van: ‘soigner le mal avec la mal’ of, in bijbelse terminologie uitgedrukt: ‘de duivel uitdrijven met Beëlzebub’.

De weg die het Rozenkruis verkondigt, is de weg van transfiguratie. Wat betreft de wil betekent dit het volkomen offer van de onheilige wilskracht, het uitdoven van het donkerrode vuur tot in de uiterse consequenties, het opgeven van het dynamische drijven van de wil naar de natuur, de kruisiging op de hoofdschedelplaats. Sprak Christus niet tot zijn discipelen: ‘Wie zijn leven zal willen verliezen om mijnentwil, die zal het behouden’?

Het geloof

Om dit te kunnen verwerkelijken heeft men een diep geloof nodig, geloofskracht. ‘Geloven’ in de magische betekenis van de christelijke alchemie, betekent niet zich verliezen in de gevoelssferen van het bloed, maar de wil, als de sleutel tot het gehele bewustzijn, als basis van het ik toevertrouwen aan het Christusvuur. Geloven is een handeling in het vlammenspel van de Heilige Geest.

Ieder die zich door de zelfovergave van de wil op deze wijze in het vuur van heiliging stort, wordt uit God geboren. Wie waarlijk door de geest Gods ontstoken is, handelt vanuit een nieuw, een eenhorig, éénpuntig gericht wilsvermogen. Wie deze nieuwe wil bezit, hem staan de krachten van God ter beschikking. Hij zal ervaren dat de eenhoorn hem volkomen dienstbaar zal zijn, als een innerlijke eigenschap. Waar dit vuur van het voorhoofd tevens naar buiten slaat, als de hogepriester zijn taak volvoert en in de ruimte een lichtflits uitzendt, spreekt men in de gewijde symboliek ook van de eenhoorn. 

Zo zien wij de wil als de meest dynamische werkzaamheid in de lichaamsgestalte. Zo staat het duidelijk voor ons bewustzijn, dat de oude wil niet vergeestelijkt, niet gecultiveerd, niet verheerlijkt kan worden of mág worden, maar dat de mens die meer liefde voor het ontwaken van het geestelijke leven in zichzelf bezit dan voor zijn eigen gevallen leven, bereid is het kruis op zich te nemen, de weg naar Golgotha te bewandelen, om, na te hebben gesproken: ‘Het is volbracht’ de opstanding te vieren. 

Geen van de ons voorgegane broeders of zusters is deze weg bespaard gebleven. De weg van hen allen bestond uit de overwinning op het aardse en het ontwaken van het hemelse. Zij allen moesten hun zelfzuchtige persoonlijke wil kruisigen en alles achter zich laten wat de ziel in de aardse sferen van illusie trekt, vóórdat hun geestelijke zielekrachen zich konden ontplooien als een roos, die door de stralen van de opgaande zon beschenen wordt. 

Onze orde, zeggen de rozenkruisers, heeft vanaf de eerste dag van de schepping waarop God sprak ‘er zij licht’ bestaan. En zij zal voortbestaan tot aan het einde van de tijden. Zij is de gemeenschap van de kinderen van het licht, wier lichamen uit licht gevormd werden en die eeuwig in het licht leven. 

De zelfovergave

Zo hebben wij gepoogd iets van het mysterie van de eenhoorn, van dit machtige symbool van de nieuwe wil, te ontsluieren. In deze tijd van het einde, van omwenteling en van nieuwe oriëntering wordt door de broederschap des levens uitgezien naar al diegenen die bereid gevonden worden de weg van transfiguratie, dat is de weg van: ‘Hij, de Andere in mij, moet groeien, ik echter moet ondergaan’ te bewandelen. Er wordt naar diegenen uitgezien wier ervaringsvolheid in de loop van de eeuwen zodanig gerijpt is, wier inzicht in de grote samenhang van het leven zo gefundeerd is, dat zij van binnnenuit het vlammende woord uit het enige gebed dat Chrsitus ons mensen toevertrouwd heeft, en welks magische kracht eenmaal de poort der poorten zal openen, zullen spreken ‘Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde’.  

Bron: Mysteriedieren, Crystalserie 2 

LEES MEER OVER HET BOEKJE MYSTERIEDIEREN

BESTEL MYSTERIEDIEREN