PODCAST 1 – PODCAST 2 – PODCAST 3 – PODCAST 4 – PODCAST 5 – PODCAST 6
In het najaar van 2022 verzorgt de schrijfster Elly Nooyen een serie van zes inloopochtenden in Haarlem over Taoïsme en Rozenkruis, twee gouden paden. De tekst van de lezing zal zij steeds publiceren op het blog van tijdvoortao.nl . Na elke bijeenkomst spreekt zij een podcast in die gaat over het onderwerp. Hierboven is de vijfde podcast de beluisteren die opgenomen is na de vijfde lezing. De zesde inloopochtend gaat over het thema ‘De twee gouden paden’ en wordt gehouden op dinsdag 22 november 2022, 10.00 – 11.30 uur (inloop vanaf 9.30 uur), Zakstraat 2, Haarlem.
Tao wekt het Ene tot leven.
Het Ene wekt de Twee tot leven.
De Twee wekt de Drie tot leven.
De Drie wekken de tienduizend dingen tot leven.
Aldus vers 42 van de Daodejing. Al wat hier genoemd wordt heeft zijn eigen natuur, een eigen aard en mogelijkheden. Vandaag zullen we meer speciaal spreken over de natuur van de Drie en de natuur van de tienduizend dingen.
De natuur van de Drie wordt genoemd: ‘De Voorafgaande Hemel’
Gewoon omdat deze natuur – of Hemel – voorafgaat aan onze wereld.
De natuur van de tienduizend dingen wordt genoemd: ‘De latere Hemel’.
Laten we even teruggaan naar het oer- Yin en Yang.
We zouden ze ons voor kunnen stellen als de oertypen van een ouderpaar.
Yin is het oertype van het moederlijke; Oerliefde.
Yang het oertype van het vaderlijke; Oerwijsheid.
Lao Zi zegt dat zij zich verenigen met met Tao in het Midden.
Hieruit worden de Drie tot leven gewekt.
De Drie zijn als het ware de kinderen van oermoeder Yin en oervader Yang. Maar dan puur gezien als energiepakketjes, want de wereld van de vorm was nog niet tot leven gewekt. In deze wereld bestaat dan ook geen tijd, geen geboorte of dood, maar een zijn in Tao. Ieder energiepakketje bestaat uit drie kernen van óf Yinne, óf van Yange energie.
De idee van drievoudigheid als oerprincipe vinden we ook in de westerse esoterische wijsheid terug. Zoals bij de Duitse mysticus Jacob Böhme die leefde rond het jaar zestienhonderd.
Hij stelde zich de wereld die vooraf gaat aan de onze voor als een levensboom.
Deze werd ontstoken met het vuur van de Heilige Geest. Dit vuur brandde in onnaspeurlijke klaarheid en helderheid. En het licht van de heilige triniteit lichtte in de levensboom en vervulde de gehele hoedanigheid waarin deze stond.
Böhme vergelijkt deze triniteit met een spel waarin twee mensen elkaar uitdagen. Maar terwijl de een over de ander zegeviert komt een derde beide te hulp. Hoewel ze tegen elkaar strijden zijn ze elkaar liefdevol gezind.
Böhme schetst een beeld van de harmonische sfeer van de Voorafgaande Hemel.
In het Taoïsme wordt deze natuur voorgesteld als een achthoek met acht energiepakketjes met daarin drie kernen die elkaar aanvullen, die complementair zijn qua verdeling van Yin en van Yang. In ieder ervan ligt een vormprincipe, maar dat is nog niet geactiveerd.
In navolging van de Twee gaan de acht energiepakketjes zich IN HET MIDDEN met elkaar verenigen; dus eigenlijk in Tao. Hun energieën verenigen zich met elkaar en vormen tezamen één groots nieuw energieveld. Door de werking die van Tao uitgaat, staat dit energieveld op het punt zich te ontvouwen als de wereld van ruimte en tijd, van materie en vorm. De energieën van de Voorafgaande Hemel, krijgen vorm in een totaal nieuwe kosmos: onze kosmos, of ons universum.
De wetenschapsjournalist Govert Schilling beschrijft het ontzagwekkende wonder van het ontstaan ervan als volgt:
‘De complete kosmos die wij met onze telescopen kunnen overzien, de miljoenen sterrenstelsels met hun nevels, sterrenhopen en planeten, de triljarden kubieke lichtjaren met al hun geheimen en onvermoede wonderen – dit alles is aan het begin van onze kosmos samengeperst in een korrel die kleiner is dan een atoomkern, een kosmisch mosterdzaadje waarin de volledige toekomst van tijd en ruimte ligt besloten, wachtend op het moment waarop de natuurkrachten hen bestaansrecht verlenen.
De zinderende speldenprik bevat alle energie van toen, nu en ooit, de voorwereldlijke korrel staat op springen – niet ín de kosmos, maar áls de kosmos. Dit is een oeratoom in een peilloze, lege ruimte; het is de eindeloze ruimte zelf. Het zaadje ís het universum; de korrel ís de kosmos.’
En temidden van deze onbegrijpelijke wonderen draait ons zonnestelsel met om haar een aantal planeten. Onze aarde is daar één van.
Het patroon van acht verschillende energiepakketjes uit de Voorafgaande Hemel drukt zich ook op onze aarde uit.
Alleen zijn nu de acht energiepakketjes niet complementair aan elkaar.
Uitgezonderd één paar, dat fungeert als een uitdrukking van het oer-Yin en Yang.
De acht energie pakketjes volgen de vier seizoenen en de vier tussenfasen.
Ze vormen een natuurpatroon, het specifieke patroon van onze aarde.
Alles op aarde volgt eenzelfde patroon van: geboren worden, zich ontwikkelen, vervallen en uiteindelijk sterven.
De energie van de aardse natuur is dus wél in harmonie met de aarde zelf, maar niet met de natuur van de Voorafgaande Hemel.
De natuur van de voorafgaande hemel staat niet los van de aardse natuur, maar schijnt er dwars doorheen. In beide is Tao in het Midden,
Onze microkosmos is en leeft vanuit de natuur van de voorafgaande Hemel.
Want zij is nooit geboren, en zal daarom ook nooit sterven.
Onze persoonlijke vorm is van tijdelijke aard. Haar vorm volgt de weg van deze planeet. Wij zijn dan ook letterlijk mensen van twee naturen. Beide vragen iets van ons.
Het Christendom kent een val: we zijn uit het paradijs gevallen en op aarde terecht gekomen.
Het Taoïsme kent geen val: we staan in een proces van ontwikkeling.
Hoe komen we hier uit?
Het is misschien niet zozeer een kwestie van gelijk hebben, maar van perspectief.
Want voor beide zienswijzen valt iets te zeggen.
Ieder oerbeeld is een energiepakketje. Daarin ligt ook een vormelement besloten.
Onder invloed van de kracht die van Tao uitgaat kan het niet anders dan zich te gaan openbaren. De wereld van de vorm op zich is dus geen zondeval.
Toch is er iets aan de hand. Wat dit is formuleert Jacob Böhme heel helder:
‘Je vindt God overal in de natuur: maar de natuur is niet hetzelfde als God’.
De aarde op zich volgt haar eigen natuur en is daarmee in harmonie.
Maar het zijn wij mensen die ons geen raad weten hoe om te gaan met twee naturen in ons.
Stel je voor dat je beneden in een huis onder aan een trap staat.
Nu kun je de conclusie trekken dat het feit dat je beneden staat betekent dat je van de trap bent gevallen. Steun voor die idee is dat je behoorlijk wat kneuzingen, blauwe plekken over je hele lijf hebt.
Maar stel nu dat je boven aan de trap staat.
Je komt net uit de badkamer en bent naakt, dus zo kun je de straat niet op.
Onderaan de trap ligt een hele stapel kleding, te veel om op te noemen.
Je rent zo snel mogelijk naar beneden want er is vast wel iets voor je bij.
Door je begeerte struikel je onderweg meermalen en je bezeert je.
Eenmaal beneden aangekomen graai je in die overvloed aan kledij naar iets dat je niet alleen past, maar waarin je er vooral zo mooi mogelijk uit ziet.
Koning IK is geboren.
Naar de natuur van de vorm heeft hij zich mooi uitgedost.
Maar naar de voorafgaande Hemel heeft hij nog steeds geen kleren aan.
De twee naturen in hem zijn nog niet met elkaar in evenwicht.
In de wereld van de vorm is zoveel te grijpen en te graaien dat de wereld van het evenwicht buiten beeld raakt.
Lao Zi raakt de kern van het menselijk probleem in vers 46:
‘Er is geen groter misdaad dan niet weten wat genoeg is.’
Uit het centraal stellen van een IK dat bovendien nooit genoeg heeft, komt altijd onheil voort. Maar als een mens het bezit heeft is hij niet tevreden, maar wil hij opnieuw iets hebben. Wij willen te veel, onze verlangens zijn te groot. Dit komt voort uit het ons niet beseffen van Tao.
In die zin zijn we gevallen. Maar of dit nu vroeger het geval was of niet, het gaat erom dat het op dit moment zo is wanneer we ons ik centraal stellen.
Maar wanneer we ons tot ons diepste innerlijk richten, blijkt daar alleen maar rust te zijn en evenwicht, plus een uitnodiging om ons hiermee te verbinden.
Hoe valt dit met elkaar te rijmen?
Vorige keer bespraken we het zogenoemde ‘afdalen’ naar de wortels van de levensboom. Daar wordt in de oerchaos, of het oer-water, verbinding gemaakt met ons oerbeeld. Daar straalt een scheppende kracht van uit: ‘liefde’ en ‘wijsheid’.
We ontvangen – bij wijze van spreken – steeds een kleine, nieuwe opdracht om deze in ons leven van nu te verwerkelijken. Daarbij is het nu duidelijk wat ons te doen staat:
‘Het één maken van de twee’.
Een mens die een ‘gewoon’ leven leidt, volgt zijn tijdelijke natuur.
De mens die de weg van Tao gaat, volgt tegelijkertijd ook zijn oorspronkelijke, Hemelse natuur.
In Laozi 10 wordt aan hem de volgende vraag gesteld:
‘Je hemelse en aardse zielen omarmen en één maken,
zodat ze niet uit elkaar gaan:
kun je dat?’
Dit betekent dus niet dat hij de tijdelijke wereld afwijst.
Maar hij gaat geleidelijk aan leven vanuit de wijsheid en liefde die van Tao uitgaan.
Vanuit wijsheid ontstaat inzicht dat de tienduizend dingen in feite gelijk aan elkaar zijn: zij leven allemaal vanuit de natuur van deze wereld, en die is tijdelijk van aard; alles in die natuur wordt eens geboren, ontwikkelt zich en sterft ooit weer.
Vanuit liefde groeit het vermogen om niets of niemand af te wijzen.
Inzien dat alles in deze wereld in principe gelijk is aan elkaar, samen met het inzicht dat we daarom niemand af hoeven wijzen, is voor ons een hele opgave.
In de taoïstische wijsheid wordt gesproken over een type mens dat vroeger op aarde leefde in harmonie met Tao. Lao Zi zegt in vers 15:
‘Wie in de oudheid bedreven waren in Tao
konden diep in het mysterie doordringen
zo diep dat je het niet kunt kennen.
Juist omdat je het niet kunt kennen, daarom,
zou ik gedwongen zijn hem te beschrijven.’
Vanuit de Rozenkruis-wijsheid wordt hierover gezegd:
‘Alle dingen keren terug tot hun eerste natuur.
Dit heet de ‘Oorspronkelijke Duisternis’, of het Oerbegin.
In de eeuw van volmaakte deugd, toen de mens in Tao leefde, werd er geen waarde
gehecht aan kennis en men gebruikte geen knappe mensen.
De vorsten waren als de hoge takken van de bomen en het volk als de herten in het
woud.
Zij waren rechtuit en stipt; zonder te weten dat dit plichtmatigheid was.
Zij hielden van elkander; zonder te weten dat dit menslievendheid was.
Zij waren eerlijk en trouw; zonder te weten dat dit rechtschapenheid was.
Zij vervulden hun beloften; zonder te weten, dat dit goede trouw was.
In hun eenvoud hielpen zij elkander; zonder te weten, dat dit behulpzaamheid was.
Daarom lieten hun daden geen spoor achter en werd hun geschiedenis niet opgetekend.’