Een rozenkruiser kenmerkt zich niet door een titel of een etiket; en zelfs de bewuste, energieneutrale en duurzame levenshouding die hij nastreeft kenmerkt hem niet. Er is maar één criterium: de waarheid van de eigen innerlijke zijnstoestand. Toch zijn er enkele stappen die je kunt zetten om dit innerlijke criterium dichterbij te brengen. Hieronder volgt een artikel uit het tijdschrift Pentagram 2019 nummer 4
Als iemand je vraagt: wat maakt jou tot een rozenkruiser, wat is dan je antwoord?
Op een dergelijke vraag is natuurlijk geen eenduidig antwoord mogelijk, want het is geen gemakkelijke vraag. Rozenkruiser zijn is niet in een paar zinnen te vatten.
Het is niet zo dat een rozenkruiser in een groep mensen per definitie opvalt, aan zichtbare kenmerken of gedragingen. Eerder andersom: een rozenkruiser conformeert zich aan bepaalde leefregels en je zult altijd zien dat hij of zij zoveel mogelijk probeert neutraal te blijven, in gedachten en uitingen, en zich niet te veel laat meeslepen door emoties. Hij probeert ook een goed mens te zijn. En we kunnen met een gerust hart stellen dat hij een hoge morele standaard heeft en streeft naar een zekere innerlijke beschaving. Maar dat is toch niet hetgeen een rozenkruiser typeert, want dit alles geldt voor heel veel mensen over de gehele wereld.
Er is op dit moment een ongekend snelle verandering gaande, een mondiale bewustzijnsrevolutie, een bewustzijnsexplosie. Dat uit zich op velerlei manieren, waarbij op het zichtbare vlak in deze tijd de ontwikkelingen op technologisch gebied de meest waarneembare zijn. Dit gaat met zo’n vaart dat jongeren en ouderen in dit opzicht als in gescheiden werelden leven. De zichtbare veranderingen zijn slechts de uiterlijke verschijningsvormen van deze bewustzijnsverschuiving, als rookpluimpjes die opstijgen boven een nog stille vulkaan. Het zijn voortekenen van het machtige vuur dat diep van binnen brandt en woelt, dat zich een weg naar de oppervlakte baant en op het punt staat tot uitbarsting te komen.
Deze ontwikkeling openbaart zich in het individuele bewustzijn van miljoenen mensen. De vergankelijkheid die onze wereld zo kenmerkt is voor velen duidelijk. Het principe van opgaan, blinken en verzinken is geen inzicht meer van maar enkelen. Voor ieder werkelijk bewust mens is het niet mogelijk om ongemoeid te blijven; niemand kan meer langs de zijlijn blijven staan en alles als toeschouwer van een veilige afstand beschouwen. Er is in de wereld een verschuiving gaande van grenzen op alle denkbare gebieden en de mensheid staat vol ongeduld te dringen, op zoek naar manieren om steeds weer verder te komen.
De zuivere andere werkelijkheid
Ook wij, rozenkruisers, worden bij iedere ademteug heen en weer geschud door die bewogenheid. Door onze verbondenheid met de School van het Rozenkruis wordt ons, als het goed is, wel de nodige verwarring bespaard. Wij ademen immers ook uit het Levende Lichaam, uit die zuivere etherische ándere werkelijkheid, die ons een zeker onderscheidingsvermogen schenkt. Wij nemen daardoor niet alleen waar vanuit onze persoonlijkheid, maar ook vanuit de ziel.
Als persoonlijkheden zijn wij niet anders – laat staan beter – dan veel van onze medemensen. Maar dit onderscheidingsvermogen behoedt ons misschien wel vaak voor valstrikken ván de persoonlijkheid. Het plaatst ons iedere dag voor de vraag wat van de persoonlijkheid is en wat van de ziel. Wie ben ‘ik’ en wie is de ander in mij? Wanneer spreekt de één en wanneer de ander? Wanneer doet de één de ander zwijgen?
Er loopt een scheiding tussen de één en de ander. Zoals het ‘ik’ geen ziele-element in zich zal dulden, zo kán de nieuwe ziel geen spoortje ego in zich bevatten. Toch is het voor ons vaak lastig te bepalen wie wie is. Dat komt omdat ze alle twee gedwongen zijn iets heel bijzonders met elkaar te delen: de mens. Ze leven beiden in ons maar verdragen elkaar, vooralsnog, met grote moeite.
De School spreekt over ‘grensbewoners’ als zij de ziel-bewuste, verlangende en strevende mens bedoelt. De mens die de wereld en haar tijdruimtelijke beperking doorziet en verlangt deze te doorbreken, zich bewust is van die scheidslijn, die muur in hemzelf tussen de één en de ander. De mens die weet dat de één onlosmakelijk aan de wereld verbonden is, maar de ander, de geestelijke mens, voorbestemd is om verder te gaan, óver de grens. Want het is alleen wat van de ziel is, dat die grens kan passeren.
Het is een bijzondere tijd, waarin velen zich met ons bevinden in dat niemandsland tussen twee werkelijkheden; die van tijdruimte en die van eeuwigheid. Ja, er woeden momenteel hevige stormen over onze planeet, en daartussen ook de wind van vernieuwing, de storm die het bewustzijn openbreekt. De vernieuwing die in onze dagen de mensheid stuwt tot aan de grens. Het is daarom een voorrecht om in deze tijd te leven, om daar getuige van te mogen zijn!
Als Jan van Rijckenborgh schrijft over grensbewoners dan vergelijkt hij ze met de Efeziërs uit de Bijbel tot wie de apostel Paulus zich als volgt richt in een brief: ‘Want Hij is onze vrede, die de twee één heeft gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken heeft. Doordat hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft om in zichzelf, vrede makend, de twee tot één nieuwe mens te scheppen, en de twee, tot één lichaam verbonden, weer met God te verzoenen door het kruis, waaraan hij de vijandschap gedood heeft’.
De ziel kent geen oordeel
Er zit waarheid in deze woorden. Paulus spreekt over ‘de vijandschap’. Dat heeft natuurlijk niets te maken met een vijandschap jegens iets of iemand. Ook wordt hier niet bedoeld dat wij ons daarom bij alles wat we doen steeds moeten afvragen: is zus of zo wel in lijn met een goede rozenkruiser zijn? Leef ik volgens de wetmatigheden van de wereld van tegenstellingen of volg ik de hogere wetten van de goddelijke orde?
Voor wie zo leeft is iedere overweging, iedere keuze die hij maakt een oordeel. Hij plaatst zo niet alleen zijn eigen leven, maar de hele wereld onder het persoonlijke oordeel. Het geeft zeker houvast om vanuit deze denkbeelden te leven en men zal dan zeker de vijandschap in alles kunnen vinden. Maar wat er bereikt wordt is een bijzondere versterking van de persoonlijkheid. De ziel kent geen oordeel.
De mens plaatst zichzelf altijd in het middelpunt. Hij beziet alles vanuit het eigen gezichtspunt waaromheen zijn leven zich uitvouwt. Hij kan niet anders. De ene keer wordt hij vervuld van vreugde en geluk en dan weer van teleurstelling en verdriet. Zo is ons leven en zo is het leven van iedereen.
Daar is niets slechts of goeds aan, laat gerust al die denkbeelden over wat juist of onjuist zou zijn achter u. Doe dit uzelf niet aan en zeker een ander niet, want het zijn astrale projecties, waarin wij onszelf en elkaar vastzetten.Het is juist dit middelpunt-principe zelf, dat wij kunnen aanduiden als ‘de vijand-schap’.
De mens is heer en meester over zijn rijk in stof en tijd, ook de bewuste mens. Iedere mens, er zijn geen uitzonderingen, is verbroken van de oorspronkelijke, goddelijke natuur door de ‘tussenmuur die scheiding maakt’. En al leeft een wakker mens in het besef van deze verbrokenheid, al wordt zijn hart vervuld van verlangen naar éénwording, zelfs al ziet hij, haast lijfelijk, de tussenmuur, ook hij is, vooralsnog, niet in staat om deze te verbreken en de grens te passeren. Ook deze mens leeft nog in Efeze.
Grenzen
Een grensbewoner is een zoeker. Zijn zoektocht heeft hem gebracht tot in het grensland, Efeze (in de oudheid was Efeze een belangrijke havenstad aan de Turkse kust. Hij of zij neemt niet langer genoegen met het eigen middelpunt, omdat hij de beperking, de tekortkoming daarvan ervaart. Hij wil verder, op zoek naar dat ene, grote middelpunt in alles, dat van het Al, dat van een bovenzinnelijke oorsprong. Hij begrijpt de uitdrukking: de aard van God is als een oneindige cirkel waarvan het middelpunt overal en de omtrek nergens is.
De grens tussen tijd en eeuwigheid is eigenlijk dezelfde als de scheidslijn tussen persoonlijkheid en ziel. Het is deze laatste grens die de grensbewoner wil passeren om te ontstijgen aan de wetmatigheden van de tegenstellingen, van opgaan, blinken en verzinken. Sommigen verliezen zich in leefregels, anderen pijnigen hun hoofd met theoretische verhandelingen of vullen hun hart met mystieke droombeelden, maar niets van dit alles zal hen over de grens helpen.
Het proces van afbraak van de tussenmuur, van de vijandschap, laat zich niet voorschrijven, zelf niet in woorden benoemen, maar het is toch glashelder en vrij van elke waan. Alleen door handeling, door actieve daad voor de medemens, komt iemand dichter bij de gezochte vrijheid. Het in de praktijk brengen van het ‘ik moet minder worden en hij, de ander in mij, moet wassen’ is de enige weg. Hoe dan? Door in de diepten van het eigen wezen door te dringen, al haar facetten onder ogen te zien en een keuze te maken. Iedere dag weer opnieuw. De keuze om het leven te leven met de persoonlijkheid als middelpunt of te trachten de ziel ruimte te geven.
Dit is geen automatisch proces. Om hierin te kunnen slagen zal hij als eerste zijn wilswerkzaamheid moeten ombuigen. Aan alles wat wij doen, aan iedere handeling en denkwerkzaamheid, gaat wilswerking vooraf. Jan van Rijckenborgh noemt de wil ‘het magische ziele-attribuut bij uitnemendheid’ en ook: ‘de hogepriester’.
Als mensen menen wij dat wij over een eigen wil beschikken, maar het is de vraag of dat wel zo is. Is het juist niet vaak de wil die ons regeert en vasthoudt in een ijzeren greep? Wat kan iemand dan doen om niet langer door deze wil geleefd te worden?
Waarheid
Om te beginnen zal hij goed willen vaststellen welke de krachten zijn waaruit hij leeft. Zelfonderzoek dus, zo eerlijk en objectief als dat mogelijk is. Waarschijnlijk geeft dat aanleiding tot behoorlijk schrikken – maar de waarheid moet onder ogen worden gezien. Om daarna vast te besluiten niet langer te willen handelen op basis van de bekende middelpuntzoekende, tot onszelf gerichte en behoudende kracht, maar onze wil in te zetten als een uitgaande, zoekende, vernieuwende kracht.
De School noemt dat de omwending van de oude naar de nieuwe wil. Van de wil die iedere verandering blokkeert naar de wil die zich gaat verbinden met het grote nieuwe onbekende. Deze vernieuwde wil zal sturend in hem of haar moeten worden. Het magnetische lichaam van de School is geladen met een vurige energie, de werkzaamheid van de ongeschonden oorspronkelijke natuur, zodanig in vibratie getransformeerd dat de mens die kan assimileren. Een vibratie die deze strevende mens in zich opnemen kan, en die voeding verschaft aan de nieuwe wil. Het gevolg is dan zeker, dat het zoekende element in hem zich gaat richten naar de vibraties, het hogere trillingsgetal van de bovennatuur. En daarmee naar de oorspronkelijk bedoelde, vrij besluitende, bewuste zelfscheppingswerkzaamheid van de menselijke geest.
Een tweede belangrijke stap is waarschijnlijk de belangrijkste in het hele proces, en ook de moeilijkste. Hij zal het moeten aandurven, te gaan staan in de praktijk van de overgave van zijn zelf, alles waaraan hij zich met zijn denken, voelen en handelen zo comfortabel gebonden heeft. In die zin dat hij al die vaste verankeringen die hem houvast geven in zijn leven durft te laten gaan, omdat zij hem ook beletten om ruimte te maken. Alleen als hij ruimte kan maken in zichzelf is er plaats voor iets anders.
Alleen als wij een stap terug doen, kan de ander in hem een stap vooruitzetten. Staan in de overgave, in het prijsgeven van het oude, is een vereiste. Niet een beetje, op momenten dat het hem uitkomt, maar volledig en onvoorwaardelijk. Dat betekent niet dat hij zich ergens zal terugtrekken en als kluizenaar gaat leven, in een staat van totale onthechting. Dat lijkt in theorie mooi en zal misschien voor een enkeling wel mogelijk zijn. Maar het hoeft niet en er is ook niemand binnen rozenkruiserskringen die dit doet. In plaats van de wereld te ontkennen, zal hij haar erkennen. Haar de plek geven die haar toekomt, in alle neutraliteit. Haar ‘be-leven’ waar zij voor dient. Want, zoals de School – en niet alleen zij – het verwoordt: de wereld is de oefenschool der eeuwigheid.
De eerste stap is de belangrijkste
De opgave en overgave ligt daarin dat hij als mens leert voorrang geven aan de ander in ons. Zijn oude wil zal zich daar altijd tegen blijven verzetten, hem telkens weer goede redenen geven om niet die stap terug te doen, zelfs al weet hij nog zo goed dat al het oude onvermijdelijk eens zal ondergaan. Het is de levenslange tweestrijd, de smart ook van een bewust leven. Hoe goed begrijpt hij niet die andere woorden van Paulus: ‘Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik.’
Hij zal op een gegeven moment durven staan in de praktijk van de overgave. Wij associëren meestal het begrip ‘durf’ of ‘moed’ met iets dat gedaan wordt, met actie. Maar de hier bedoelde moed is de moed van het laten, het loslaten. Voor overgave in deze zin is ware heldenmoed nodig. Want het betekent een definitief afscheid van wat hij als oude mens was. De eerste stap is de belangrijkste, en dat moet een zekere en vastbesloten stap zijn, ook al is de toekomst onzeker. Met één been staand in het vertrouwde en het andere aarzelend en tastend in het nieuwe, op zoek naar vaste grond. Die er niet is.
Niet forceren
Het is het moment dat je nog terug kunt. Want éénmaal aan de andere kant is er geen terugkeer meer mogelijk. De eerste stap in het nieuwe is tevens de laatste van het oude. Daarom lijkt het zo verleidelijk om die stap niet te doen en alles dan toch maar te laten bij dat oude dat wel vertrouwd is, je zo goed en kwaad als lukt door het leven te slaan tot het onafwendbare einde en dan… wat dan?
De reine etherkrachten die deze mens in de tempels ter beschikking staan, helpen hem zeker het zwaartepunt van zijn leven definitief te richten op de ander. Zij bemoedigen hem, geven hem energie om door te gaan op de ingeslagen weg. Om de stap wél te zetten. Niemand staat er alleen voor, voor iedereen is hulp. De Broederschap met haar vele helpers staat letterlijk dag en nacht klaar om te helpen, om hem de steun te geven de muur te slechten.
Zo is het voor ieder van ons. Stellen wij ons open voor die hulp, pakken wij de uitgestoken handen aan! Zetten wij de nieuwe wil aan het roer van uw leven. Jan van Rijckenborgh schrijft in Het christelijke inwijdingsmysterie – Dei Gloria Intacta: ‘Zo staat dan de vernieuwde hogepriester met nieuwe bouwstenen in zijn tempel. Denken, gevoelen en willen zijn naar het goddelijke leven toebereid en een belangrijk deel van de hemelse mens kan zich al reeds verbinden met het oude dialectische wezen, dat daardoor structureel ontbonden moet worden.’
Alleen in de overgave wordt dit voltrokken. We kunnen dit niet forceren, want forceren gebeurt altijd met het verterende vuur van de oude wil. Laat het in mildheid gebeuren, dan zal dit vuur beetje bij beetje gaan uitdoven. Misschien dat zo nu en dan de smeulende resten nog opvlammen, waardoor wij even opschrikken maar daarna ook weer duidelijk de juiste weg voor ons zien.
Maar wees mild, óók voor uzelf. Want staande in de zachte overgave, in dit stille, innerlijk heldendom, wordt de essentie van ons leven omgekeerd en kan de Geest zijn werk in ons volbrengen. Dan is niet langer de mens de drager van de ziel, maar dan is het de vernieuwde ziel die, met zachte hand, de mens door het leven loodst, die ons optilt en met ons springt, over de muur. Zo kan ieder staan in de groep van de pioniers in een nieuwe tijd. En er zijn ontelbaren die mét je gaan. Je leeft dan grenzeloos, als een rozenkruiser.
Bron: Pentagram 2019 nummer 4
LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN OVER DE ROZENKRUISERS