Tao, zen en krijgskunst – tekst van Frans Baggen uit ‘De wijsheid van het grondeloze Tao’

BESTEL DE WIJSHEID VAN HET GRONDELOZE TAO

BESTEL EBOOK

Frans Baggen werkt onder andere als karatedocent. Hij is te zien en te beluisteren in de symposiondocumentaire van Stichting Rozenkruis die zal worden uitgezonden vanaf zaterdag 31 oktober 10.30 uur. Hieronder volgt een gedeelte van de tekst bij een bijdrage die hij verzorgde op een Tao-symposion in 2013 en die is opgenomen in het boekje De wijsheid van het grondeloze Tao.

Tao en zen zijn historisch sterk met elkaar verbonden. Professor Kristofer Schipper stelt dat zen puur taoïstisch is; het betreft een leer zonder woorden, een directe overdracht van hart tot hart. Het is een zoektocht naar zuivere handeling, in het moment. Daarin ligt de verbinding tussen zen en krijgskunst; het zwaard brengt je pas echt in het moment. Zowel zen als het taoïsme, zo zagen wij vandaag, leggen in hun ontstaansmythe een relatie met de oosterse krijgskunst. 

In dit programmaonderdeel gaan we een poging wagen yin en yang te laten ervaren middels bewegingsvormen ontleend aan karate, aikido en tai chi. Taoïsme en zelfverdedigingsvormen als tai chi, judo en aikido gaan ervan uit dat het zachte altijd het harde overwint en het zelf het beste te verdedigen is door het los te laten en als in een gezamenlijke dans, op te gaan in de eenheid met de ander. Deze wordt niet meer ervaren als een tegenstander – door geen verzet te bieden. Zelfverdediging in feite door zelfovergave! Laten voelen dat het niet uitmaakt waar je staat, als je maar in jezelf, in je hemelse hart geworteld bent. 

Daarnaast zullen we aan de hand van teksten van Bodhidarma, Zhuang Zi en Lao Zi de verbinding leggen tussen de taoïstische scheppingsmythe en die van de Alexandrijnse gnosticus uit de tweede eeuw van onze jaartelling, Valentinus. 

De ongedefinieerde oerenergie van het kosmische ei Kunlun dat openscheurt, splitst zich in yin en yang, in hemel en aarde en uitstroomt in de derde, de geest die in het midden is, in het hemelse hart, roept associaties op met de volheid van de mannelijk-vrouwelijke tegenkrachten van de diepte en de stilte bij Valentinus. Deze oerbron stoomt bij hem uit in een emanatie van ‘bewustzijn van Waarheid, van Licht en Leven, waaruit een nieuwe mens en een nieuwe gemeenschap (ecclesia) worden geboren’. 

Het beeld van de innerlijke geboorte van het oude kindje Lao Zi dat zich tachtig jaar in de baarmoeder ontwikkelt alvorens met wit haar en lange baard tevoorschijn te komen; het is de geboorte van de oude meester, in jezelf. ‘Zen’ is de Japanse uitspraak van het Chinese chan. ‘Chan’, of zen, is ene in China onder invloed van het taoïsme ontstane vorm van het boeddhisme, maar in zijn via Japan tot ons gekomen vorm is het sterk door het confucianisme beïnvloed. De leer van Lao Zi is de oudste van de ‘drie leren’ (Sanjiao) boeddhisme, taoïsme en confucianisme, en volgen de taoïsten zelf de gemeenschappelijke bron ervan. Het taoïsme stelt dat Confucius de discipel was van Lao Zi en Boeddha, een reïncarnatie van dezelfde. Confucianisten spreken dit niet tegen.

Confucius (591-479 v. Chr.) verzamelde en onderwees de oude teksten van Yjing en de Pakua en nog een grote verzameling oude geschriften die handelen over het bewaren van de eenheid in het rijk waarin harmonie in het rijk werd nagestreefd door het bewaren van de structuur van de kosmos, het volgen van de rituele tijden en voorschriften voor alles wat er in het rijk diende plaats te vinden. Tao, de weg, wordt bereikt door evenwicht te brengen in de energieën van het universum, in yin en yang. Taoïsme en confucianisme hebben elkaar eeuwenlang beurtelings bestreden en wederzijds beïnvloed.

In China werd het boeddhisme beschouwd als een buitenlandse versie van het taoïsme en vanuit herkenning met open armen ontvangen. Bij  het in het Chinees vertalen van de oorspronkelijke teksten werd het woord Tao/Dao gebruikt om het Sanskriet woord dharma (= de leer) te vertalen. Aanvankelijk wordt het boeddhisme probleemloos opgenomen binnen het grote lichaam vna het taoïsme. Maar tijdens de Tang-dynastie (618-907) verbindt het boeddhisme zich steeds meer met de macht en komt het tot grote bloei. 

Over de rug van het volk worden ‘aalmoezen’ en aflaten betaald waarvan hoge pagodes vol met prachtige standbeelden, goud, zilver en jade en edelstenen verschijnen. Het door corruptie en verval reeds van binnenuit aangetaste boeddhisme verzamelt steeds meer kapitaal. Dat leidt uiteindelijk tot een algemeen verbod op het boeddhisme in de jaren 842-845. De economische malaise in china zorgt voor een ware vervolging, (daar is immers geld te halen) waardoor aan de grote bloei van het boeddhisme in China een eind komt. Professor Schipper schrijft dit in zijn boek Tao, de levende religie van China: 

‘Maar binnen het boeddhisme bestond sinds land een hervormingsbeweging, een nieuwe stroming die zich afkeert van pracht en praal en van het parasitisme en streeft naar een terugkeer tot de eenvoud, de intuïtie en de natuur. Dit is het  chan (zen)-boeddhisme, een specifiek Chinese, praktische, concrete en vooral … taoïstische beweging. De filosofie van de chan breekt volkomen met de scholastiek van het boeddhisme van het Grote Voertuig (Mahayana) en ontleent aan de taoïstische mystiek het relativeren van de concepten, de leer zonder woorden en de spontaniteit. Haar eenvoud en haar nauwe relatie tot het volk maken het de chan-beweging mogelijk om de ondergang van de grote kerk te overleven. De chan wordt dan, naast het vernieuwende confucianisme en het fundamentele taoïsme, het derde bestanddeel in de renaissance van de Chinese cultuur aan het begin van het moderne tijdperk.’

Ook in zijn huidige vorm bestaat er ongetwijfeld nog een sterk verband tussen Tao en zen, Wanneer een Japanner het heeft over zen gebruikt hij daarvoor het woord 道, Japanse uitspraak: Do (=Tao/Dao)

Dat begrip heeft in Japan in de loop der eeuwen echter wel een veel praktischer invulling gekregen; de weg is daar veel meer ‘de methode’, en dan in agogische zin: een ontwikkelingsweg. De leraar-leerling gezagsverhouding wordt primair. Volgens de zentraditie is zen begonnen als een woordeloze overdracht van wijsheid en kracht. ook de taoïst spreekt van een overdracht van de leer zonder woorden. Bodhidharma, de eerste zenpatriarch in China, zegt het in een aan hem toegeschreven tekst met de naam ‘De Bloedstroom’ zo: 

‘Je eigen aard zien, is zen. Tenzij je je eigen aard ziet is het geen zen. Zelfs als je duizenden soetra’s en shastra’s kunt uitleggen, is je kennis, als je je eigen aard niet ziet, die van een sterveling en niet die van een boeddha. […] Misleide mensen beseffen niet dat hun eigen geest de Boeddha is. Zij blijven daarbuiten zoeken. Zou houden nooit op met het aanroepen en vereren van boeddha’s en blijven zich afvragen: “Waar is de Boeddha?” Verlies jezelf niet in dergelijke illusies. Ken slechts je eigen hart.’ […]

De krijgskunst hangt van oudsher eveneens samen met de taoïstische krijgskunsten. In de Japanse zwaardvechtkunst spreekt men over beoefening als een strijd met je eigen (innerlijke) demonen. In oude tijden gaf de taoïstische meester in een soort zuiveringsritueel een dramatische voorstelling, waarin hij een schijngevecht aanging met de demonen in het dorp.

Jonge leerlingen werden allereerst getraind in zelfverdediging en traden bij dergelijke festiviteiten op als een soort ordedienst. Daarbij moet dan wel worden opgemerkt dat het hier slechts het eerste niveau betreft, waarin je fysiek, mentaal en emotioneel tot harmonie wordt gevoerd, maar ook tot de grens van het fysiek mogelijke. 

Op het eerste niveau is het gezondheidsaspect belangrijk. Een gezonde geest in een gezond lichaam. De ten gevolge van innerlijke spanningen meestal verstoorde harmonie wordt in balans gebracht door de circulatie in het lichaam van de yin en de yang-krachten; de flexibiliteit van het lichaam wordt getraind, wat zich uitdrukt in en nauwkeurig samenhangt met het correct en op een gezonde manier leren bewegen. 

Het heeft een zelfverdedigingsaspect, maar vanaf les 1 wordt je, ook al kom je misschien om te leren vechten, terug bepaald bij je eigen houding, je eigen lichaam. Waar je bij boksen of kickboksen de wedstrijd wint door je tegenstander te beschadigen, verlies je bij de karate do tot op de dag van vandaag de wedstrijd als je iemand blesseert. Op een hoger niveau wordt de beoefening steeds meer een metafoor, een beeld van het innerlijke proces dat kan worden gegaan, waarin je de strijd aanbindt met jezelf, met je eigen innerlijke demonen, krachtswerkzaamheden en bewogenheden. […]

Inhoud van ‘De wijsheid van het grondeloze Tao’

  • Woord vooraf, Peter Huijs
  • Opening: Yolanda Eikema
  • Dao als bron voor innerlijk werk, Dianne Sommers
  • De zoektocht naar authenticiteit – Chinese innerlijke alchemie, Dan Vercammen
  • Hart voor Tao, Elly Nooyen
  • Tao en zen, Frans Baggen
  • Sluiting: Yolanda Eikema

Bron: De wijsheid van het grondeloze Tao – leven wat niet gezegd kan worden, symposionreeks 30

BESTEL DE WIJSHEID VAN HET GRONDELOZE TAO

BESTEL EBOOK