Paus Franciscus: gnosticisme en pelagianisme zijn twee subtiele tegenstanders van heiligheid

 

BESTEL GAUDETE ET EXSULTATE

Hoe ga je de weg van de godsvrucht nu in de praktijk van het gewone dagelijkse leven? Richtlijnen daarvoor zijn te vinden in vele heilige geschriften van de mensheid. Ook in de notitie ‘Verheugt u en jubelt’, die Paus Franciscus (Jorge Mario Bergoglio, over wie in 2021 onthullingen te verwachten zijn) in april 2018 publiceerde onder de Latijnse titel Gaudete et exsultate (‘Wees blij en juich’) zul je waardevolle aanwijzingen aantreffen. Deze dringende aansporing tot heiligheid is niet alleen heel goed ontvangen binnen de Rooms-katholieke kerk, maar ook bij bijvoorbeeld vele protestantse en evangelische kerken. Begrijpelijk, want alleen de titel stemt al tot vreugde en weinigen zullen bezwaren hebben tegen de aanbevelingen van de Paus die hij grotendeels baseert op de Bijbel – met name de op de zaligsprekingen van Jezus – en de christelijke traditie.

In deze zogeheten apostolische exhortatie gaat de paus in op de roeping tot heiligheid in de wereld van vandaag. De titel is ontleend aan de achtste zaligspreking uit de Bergrede: ‘Zalig bent u als men u smaadt en vervolgt, en door te liegen allerlei kwaad tegen u spreekt, omwille van mij. Verheugt u en jubelt, want uw loon is groot in de hemelen, want zo hebben ze de profeten vervolgd die er vóór u geweest zijn.’ (Mattheüs 5:10-12).

Het is grappig dat Bergoglio uitgerekend deze tekst als uitgangspunt neemt omdat hij in al in hoofdstuk 2 van ‘Verheugt u en jubelt’ ernstig waarschuwt voor twee tegenstanders van heiligheid en daar flink tegen tekeer gaat: gnosticisme en pelagianisme. Al sinds de oudheid heeft de Kerk van Rome ketterse christenen als gnostici en pelagianen vervolgd en liegende allerlei kwaad over hen gesproken. Dat is historisch uitgebreid gedocumenteerd en algemeen bekend. Zouden de volgende beweringen van paus Franciscus over gnosticisme en gnostici uit hoofdstuk 2 van ‘Verheugt u en jubelt’ juist zijn?

  • ‘Het gnosticisme veronderstelt een in subjectivisme opgesloten geloof, waar alleen maar een bepaalde ervaring of een reeks redeneringen en vormen van kennis van belang zijn, die, naar men denkt, kunnen troosten en verlichten, maar waar het subject uiteindelijk opgelost en blijft in de immanentie van zijn eigen rede en zijn gevoelens.’ (paragraaf 35)
  • ‘Het gaat uiteindelijk om een verwaande oppervlakkigheid: veel beweging aan de oppervlakte van de geest, maar de diepte van het denken beweegt zich niet en laat zich ook niet beroeren.’ (paragraaf 38)
  • ‘Het is kenmerkend voor gnostici te geloven dat zij met hun verklaringen heel het geloof en heel het Evangelie volkomen begrijpelijk kunnen maken. Ze verabsoluteren de eigen theorieën en verplichten anderen zich aan hun eigen redeneringen te onderwerpen.’ (paragraaf 39)
  • ‘Het gnosticisme is een van de ergste theorieën, daar het onrechtmatig de kennis of een bepaalde ervaring verheerlijkt, van mening is dat de eigen visie op de werkelijkheid volmaakt is. Zo voedt deze ideologie, misschien zonder het zelf te merken, zichzelf en wordt nog blinder.’ (paragraaf 40)

Paus Franciscus beweert dat het gnosticisme een bedreiging is voor heiligheid. Die uitspraak is volkomen juist als gnosticisme wordt gedefinieerd en beschreven op de wijze waarop hij dat doet. Daarmee doet geen recht aan de werkelijke gnostiek. Zou de werkelijke gnostiek misschien niet meer een bedreiging zijn voor de macht van de kerk die toch al flink aan het afbrokkelen is? Werkelijke gnostici willen hun visies aan niemand opdringen en gaan uit van de idee ‘laat vele bloemen bloeien’. Het standpunt van de paus is natuurlijk heel begrijpelijk, want de schoorsteen van het Vaticaan moet ook in de toekomst blijven roken, bij voorkeur met witte rook.

Het pelagianisme verwijst naar de integere Ierse monnik Pelagius. Deze geleerde, filosoof en vernieuwer verkondigde tegen het einde van de vierde eeuw in Rome een vrijheidslievend christendom. Zijn ideeën werden echter al snel verdraaid en verketterd. Het zogeheten pelagianisme is een uitvinding van de kerk van Rome om zelf de macht in handen te krijgen en te houden. Pelagius werd vooral veroordeeld als ‘verachter van de genade’, aangezien hij een hoogmoedige ‘zelfverlossing’ door vrijheid van de wil zou huldigen. Dat is volkomen ten onrechte, want hij onderscheidde drie soorten genade: de genade van de schepping, de genade van de openbaring en de genade van de vergeving.

In het veroordelen van leringen, religies, levensbeschouwingen, spirituele stromingen en mensen schuilen grote gevaren. Dan worden er emotioneel geladen gedachtebeelden gecreëerd die meestal meer gebaseerd zijn op veronderstellingen dan op feiten. Dat worden dan demonen die een eigen leven gaan leiden, mensen misleiden en afhouden waar het werkelijk om gaat. Wanneer mensen met uiteenlopende achtergronden en levensvisies elkaar ontmoeten, open met elkaar in gesprek gaan (niet in debat) en misschien ook met elkaar gaan samenwerken, dan ontstaat er een heel andere dynamiek die voor alle betrokkenen heel inspirerend kan zijn. 

Op het gnostieke pad, dat ook door Pelagius werd uitgedragen, is het zinloos om zomaar autoriteiten, leerstellingen en regels te volgen omdat het erom gaat dat de mens bewust gaat leven en handelen vanuit innerlijk begrip. Dat diepe weten kan ontstaan door zoveel mogelijk ontvankelijk te zijn voor de geest. De psalmdichter benoemt die houding als ‘de ogen opslaan naar de bergen’ (Psalm 121).

TWEEDE HOOFDSTUK – Twee subtiele tegenstanders van heiligheid (35-62)

(Integrale Nederlandse vertaling van ‘Gaudete et Exsultate’ van Paus Franciscus)

35

In dit kader wil ik de aandacht opnieuw vestigen op twee vervalsingen van heiligheid die ons de verkeerde weg op zouden kunnen sturen: het gnosticisme en het pelagianisme. Dit zijn twee ketterijen, die in de eerste christelijke eeuwen zijn opgekomen, maar nog steeds alarmerend actueel zijn.

Ook vandaag laten de harten van veel christenen, zonder zich hiervan misschien te bewust zijn, zich verleiden door deze bedrieglijke verbeeldingen. Hierin komt een antropocentrisch immanentisme, verkleed als katholieke waarheid, tot uitdrukking. Laten wij eens kijken naar deze twee vormen van leerstellige of disciplinaire zekerheid die ruimte bieden “aan een narcistisch en autoritair elitarisme, waar men in plaats van te evangeliseren de anderen analyseert en classificeert en in plaats van de toegang tot de genade te vergemakkelijken energie steekt in het controleren. In beide gevallen zijn noch Jezus, noch de anderen werkelijk van belang”.

Het gnosticisme veronderstelt “een in subjectivisme opgesloten geloof, waar alleen maar een bepaalde ervaring of een reeks redeneringen en vormen van kennis van belang zijn, die, naar men denkt, kunnen troosten en verlichten, maar waar het subject uiteindelijk opgelost en blijft in de immanentie van zijn eigen rede en zijn gevoelens”.

A – Een intellect zonder God en zonder vlees (37-39)

37

God zij gedankt is in de geschiedenis van de Kerk het altijd helder geweest dat de volmaaktheid van een persoon niet wordt afgemeten aan de informatie of kennis die iemand bezit, maar aan de diepte van zijn of haar liefde. “Gnostici” begrijpen dit niet, omdat zij anderen oordelen op basis van hun mogelijkheid om de complexiteit van bepaalde doctrines te begrijpen. Zij denken dat het intellect afgescheiden is van het vlees, en dus niet in staat om geraakt te worden door het lijden van Christus in het vlees in anderen, opgesloten als ze zijn in een encyclopedie aan abstracties. Uiteindelijk, door het loskoppelen van het lichaam van het mysterie verkiezen zij “een God zonder Christus, een Christus zonder Kerk, een Kerk zonder haar mensen”. 

Het gaat uiteindelijk om een verwaande oppervlakkigheid: veel beweging aan de oppervlakte van de geest, maar de diepte van het denken beweegt zich niet en laat zich ook niet beroeren. Het slaagt er echter in sommigen aan zich te onderwerpen met een bedrieglijke aantrekkingskracht, omdat het gnostisch evenwicht formeel is en pretendeert puur te zijn en kan het aspect aannemen van een zekere harmonie of een orde die alles opneemt.

39

Laten wij echter opletten. Ik verwijs niet naar de rationalisten die vijanden van het christelijk geloof zijn. Dat kan gebeuren binnen de Kerk, zowel onder leken in de parochies als onder hen die filosofie en theologie onderrichten in de vormingscentra. Het is immers ook kenmerkend voor gnostici te geloven dat zij met hun verklaringen heel het geloof en heel het Evangelie volkomen begrijpelijk kunnen maken. Ze verabsoluteren de eigen theorieën en verplichten anderen zich aan hun eigen redeneringen te onderwerpen. Een gezond en bescheiden gebruik te maken van de rede om na te denken over het theologische en morele onderricht van het Evangelie is één ding; iets anders is te pretenderen het onderricht van Jezus te reduceren tot een koude en harde logica die alles tracht te overheersen. 

B – Een doctrine zonder mysterie (40-42)

40

Het gnosticisme is een van de ergste theorieën, daar het onrechtmatig de kennis of een bepaalde ervaring verheerlijkt, van mening is dat de eigen visie op de werkelijkheid volmaakt is. Zo voedt deze ideologie, misschien zonder het zelf te merken, zichzelf en wordt nog blinder. Soms wordt zij bijzonder bedrieglijk, wanneer zij zich vermomt als een onstoffelijke spiritualiteit. Immers, het gnosticisme “wil van nature het mysterie temmen”, hetzij het mysterie van God en zijn genade, hetzij het mysterie van het leven van anderen.

41

Wanneer iemand antwoorden op alle vragen heeft, laat hij zien zich niet op de goede weg te bevinden en is het mogelijk dat hij een valse profeet is, die de godsdienst gebruikt voor eigen voordeel, ten dienste van eigen psychologische of geestelijk onzinnige overpeinzingen. God overstijgt ons oneindig, Hij is altijd een verrassing en wij bepalen niet in welke historische omstandigheid wij Hem moeten vinden, daar tijd, plaats en wijze van de ontmoeting niet van ons afhangen. Wie alles duidelijk en zeker wil hebben, pretendeert de transcendentie van God te beheersen.

42

Evenmin mag men pretenderen te bepalen waar God zich niet bevindt, omdat Hij op mysterieuze wijze aanwezig is in het leven van iedere persoon, in het leven van ieder, zoals Hij wil, en wij kunnen Hem niet ontkennen met onze vermeende zekerheden. Ook al is het bestaan van iemand een ramp geweest, ook wanneer wij zien wij dat hij door ondeugden en verslavingen te gronde is gericht, God is aanwezig in zijn leven. Als wij ons meer laten leiden door de Geest dan door onze redeneringen, kunnen en moeten wij de Heer zoeken in ieder menselijk leven. Dat maakt deel uit van het mysterie dat een gnostische geestesgesteldheid uiteindelijk afwijst, omdat zij het niet kan controleren.

C – De grenzen van de rede (43-46)

43

Wij begrijpen tenslotte op een zeer armzalige wijze de waarheid die wij van de Heer krijgen. En met nog meer moeite slagen wij erin deze tot uitdrukking te brengen. Daarom mogen wij niet pretenderen dat onze wijze van het verstaan hiervan ons machtigt een strikte controle uit te oefenen op het leven van anderen. Ik wil eraan herinneren dat er in de Kerk legitiem verschillende wijzen naast elkaar bestaan van het interpreteren van veel aspecten van de christelijke leer en het christelijk leven, die in hun verscheidenheid “beter de zeer rijke schat van het Woord helpen verduidelijken”.

Zeker, “aan allen die dromen van een monolithische, door allen verdedigde leer zonder nuances, kan dit een onvolmaakte versnippering schijnen”.

Daarom juist hebben enkele gnostische stromingen de zo concrete eenvoud van het Evangelie veracht en geprobeerd de trinitaire en mens geworden God te vervangen door een hogere eenheid, waarin de rijke veelzijdigheid van onze geschiedenis verdween.

44

In werkelijkheid “is” de leer, of beter ons begrip en onze uitdrukking hiervan “niet een gesloten systeem, zonder een dynamiek die in staat is vragen, twijfels, vraagtekens op te roepen”, en “de vragen van ons volk, zijn leed, zijn gevechten, zijn dromen, zijn strijd, zijn zorgen hebben een hermeneutische waarde die wij niet mogen negeren, als wij het principe van de menswording serieus willen nemen. Zijn vragen helpen ons aan onszelf vragen te stellen, zijn vraagtekens stellen vragen aan ons”.

45

Vaak heeft er een gevaarlijke verwarring plaats: geloven dat wij, daar wij iets weten of het kunnen uitleggen met een bepaalde logica, al heilig zijn, volmaakt, beter dan de “onwetende massa”. De heilige Johannes Paulus II waarschuwde allen die in de Kerk de mogelijkheid hebben van een hogere vorming, voor de verleiding “een zeker superioriteitsgevoel ten opzichte van de andere gelovigen” te ontwikkelen. In werkelijkheid zou echter wat wij denken te weten, altijd een reden moeten zijn om beter te beantwoorden aan Gods liefde, omdat “men leert om te leven: theologie en heiligheid horen onverbrekelijk bij elkaar”.

46

Toen de heilige Franciscus van Assisi zag dat enkelen van zijn leerlingen de leer onderrichtten, wilde hij de verleiding van het gnosticisme vermijden. Daarom schreef hij aldus aan de heilige Antonius van Padua:

“Ik vind het fijn dat je de heilige theologie onderricht aan de broeders, als je bij dat werk maar niet de geest van gebed en devotie uitblust”.

Hij erkende de verleiding de christelijke ervaring te veranderen in een geheel van hersenspinsels die ons uiteindelijk verwijderen van de frisheid van het Evangelie. De heilige Bonaventura wees van zijn kant erop dat de ware christelijke wijsheid nooit gescheiden mag worden van de barmhartigheid jegens de naaste:

“De grootste wijsheid die er kan bestaan, is op vruchtbare wijze verdelen wat men bezit en wat men ontvangen heeft, uit te delen. . […] Daarom, zoals de barmhartigheid vriendin is van de wijsheid, zo is de hebzucht haar vijand”. “Er zijn activiteiten die, wanneer zij gepaard gaan met beschouwing, deze niet verhinderen, maar begunstigen, zoals de werken van barmhartigheid en vroomheid”. 

2 – Het huidige pelagianisme (47-62)

47

Het gnosticisme heeft geleid tot een andere oude, ook nu nog aanwezige, ketterij. In de loop der tijd begonnen velen te erkennen dat kennis ons niet beter of heilig maakt, maar het leven dat wij leiden. Het probleem is dat dit op subtiele wijze ontaardde zodat dezelfde dwaling van de gnostici eenvoudig veranderde, maar niet werd overwonnen.

48

Immers, de macht die de gnostici toekenden aan het verstand, begonnen enkelen toe te kennen aan de menselijke wil, aan de persoonlijke krachtsinspanning. Zo ontstonden de pelagianen en de semi-pelagianen. Het verstand nam niet meer de plaats in van het mysterie en de genade, maar de wil. Men vergat dat alles “niet afhangt van de wil, noch van de inspanningen van de mens, maar van Gods ontferming” (Rom. 9, 16) en dat Hij “ons het eerst heeft liefgehad” (1 Joh. 4, 19).

B – Een vaak vergeten leer van de Kerk (52-56)

52

De Kerk heeft talrijke keren onderricht dat wij niet worden gerechtvaardigd door onze werken of inspanningen, maar door de genade van de Heer, die het initiatief neemt. De kerkvaders, ook vóór Augustinus, hebben deze primaire overtuiging duidelijk tot uitdrukking gebracht. De heilige Johannes Chrysostomus zei dat God zelf de werkelijke bron  van alle gaven is en in ons stort, “voordat wij de strijd zijn aangegaan”.

De heilige Basilius de Grote merkte op dat een gelovige zich alleen maar in God beroemt, omdat “hij erkent dat hij verstoken is van de ware gerechtigheid en alleen door het geloof in Christus wordt gerechtvaardigd”.

53

De tweede Synode van Orange heeft met vastberaden gezag geleerd dat geen enkel menselijk wezen de gave van de goddelijke genade kan eisen, verdienen of kopen, en dat alles wat daarmee kan samenwerken, vooraf een gave is van dezelfde genade: “Zelfs de wens om zuiver te zijn, komt in ons tot stand door instorting en uitwerking van de Heilige Geest op ons”. 

Daarna bevestigde het Concilie van Trente, ook toen zij het belang van onze samenwerking door geestelijke groei onderstreepte, opnieuw die dogmatische leer: “Wij stellen dat wij om niet worden gerechtvaardigd, omdat niets van wat aan de rechtvaardiging voorafgaat, hetzij het geloof, hetzij de werken, de genade zelf van de rechtvaardiging verdient; want als het genade is, dan is het dat niet door de werken; anders zou de genade geen genade meer zijn (Rom. 11, 6)”. 

C – Nieuwe pelagianen (57-59)

54

Ook de Catechismus van de Katholieke Kerk herinnert ons eraan dat de gave van de genade “de vermogens van het verstand en de krachten van de wil van een mens te boven gaat”, en dat “er tegenover God van de kant van de mens geen verdienste is in de zin van een strikt recht. Tussen Hem en ons is de ongelijkheid grenzeloos”.

Zijn vriendschap gaat ons oneindig te boven, kan door ons niet worden gekocht met onze werken en kan alleen een gave van zijn initiatief van liefde zijn. Deze nodigt ons uit met vreugdevolle dankbaarheid voor die gave die wij nooit zullen verdienen, te leven, daar, “wanneer iemand in genade is, de genade die hij al heeft ontvangen niet meer kan verdienen”.

De heiligen vermijden het vertrouwen te stellen in hun daden: “In de avond van dit leven zal ik voor U verschijnen met lege handen, omdat ik U, Heer, vraag mijn werken niet te tellen. Iedere gerechtigheid van ons is onvolmaakt in uw ogen”

55

Dit is een van de grote, door de Kerk uiteindelijk verworven overtuigingen en wordt zo duidelijk tot uitdrukking gebracht in het Woord van God dat zij buiten iedere discussie blijft. Deze waarheid zou, evenals het hoogste gebod van de liefde, onze levensstijl moeten kenmerken, omdat zij put uit de kern van het Evangelie en ons niet alleen oproept haar te aanvaarden met de geest, maar ook te veranderen in een aanstekelijke vreugde. Wij zullen echter de belangeloze gave van de vriendschap met de Heer niet kunnen vieren, als wij niet erkennen dat ook ons aardse bestaan en onze natuurlijke vermogens een gave zijn. Wij dienen “vreugdevol te erkennen dat onze werkelijkheid de vrucht is van een gave en ook onze vrijheid te aanvaarden als genade. Dat is het moeilijke tegenwoordig, in een wereld die gelooft iets vanuit zichzelf te bezitten, de vrucht van eigen originaliteit en vrijheid”.

56

Alleen uitgaande van de in vrijheid aanvaarde en nederig ontvangen gave van God, kunnen wij met onze krachtsinspanningen samenwerken om ons steeds meer te laten veranderen. Op de eerste plaats komt toebehoren aan God. Het gaat erom onszelf aan te bieden aan Hem die aan ons voorafgaat, Hem onze vaardigheden aan te bieden, onze inzet, onze strijd tegen het kwaad en onze creativiteit, opdat zijn belangeloze gave groeit en zich in ons ontwikkelt: “Ik smeek u bij Gods erbarming: wijdt uzelf aan Hem toe als een levende, heilige offergave, die Hij kan aanvaarden” (Rom. 12, 1). De Kerk heeft overigens altijd geleerd dat alleen de liefde een groei in het genadeleven mogelijk maakt, omdat, “als ik de liefde niet heb, ik niets ben” (1 Kor. 13, 2).

57

Toch staan sommige Christenen erop een ander pad te nemen, dat van rechtvaardiging door hun eigen inspanningen, de aanbidding van de menselijke wil en hun eigen vermogens. Dat vertaalt zich in egocentrische en elitaire zelfgenoegzaamheid, zonder ware liefde. Dat komt tot uiting in vele ogenschijnlijk verscheidene houdingen: de obsessie voor de wet, het opgaan in sociale en politieke voordelen, een nauwgezette bezorgdheid voor de liturgie, de leer en het prestige van de Kerk, een ijdelheid omtrent het vermogen om praktische zaken te regelen, en een buitensporige bezorgdheid voor de programma’s van zelfhulp en persoonlijke vervulling.

Sommige Christenen besteden hun tijd en energie aan deze dingen, in plaats van zich door de Geest te laten leiden op de manier van liefde, in plaats van gepassioneerd te zijn over het communiceren van de schoonheid en de vreugde van het Evangelie en het zoeken naar de verlorenen onder de immense menigten die dorsten naar Christus.

58

Niet zelden, in tegenstelling tot de influisteringen van de Geest, kan het leven van de Kerk een museumstuk worden of het bezit van een select aantal mensen. Dit kan gebeuren wanneer sommige groepen Christenen overdreven belang hechten aan bepaalde regels, gebruiken of manieren van handelen. Het Evangelie heeft dan de neiging gereduceerd en ingesnoerd te zijn, beroofd van zijn eenvoud, allure en smaak. Dit is misschien een subtiele vorm van pelagianisme, want het lijkt het leven van genade te onderwerpen aan bepaalde menselijke structuren. Het kan invloed hebben op groepen, bewegingen en gemeenschappen, en het verklaart waarom ze zo vaak beginnen met een intens leven in de Geest, alleen om verstard te raken … of corrupt.

59

Wanneer we denken dat alles afhangt van de menselijke inspanning geleid door regels en kerkelijke structuren, maken we onbewust het Evangelie veel te complex en worden we tot slaven van een schema dat weinig poriën open laat voor het werk van genade. St. Thomas van Aquino herinnerde ons eraan dat de geboden die door de Kerk aan het Evangelie worden toegevoegd, gematigd worden genoemd “niet om het leven van de gelovigen te verzwaren” omdat anders “onze religie in slavernij zou veranderen”.

D – De belangrijkste Wet (60-62)

60

Om dit te voorkomen, doen we er goed aan onszelf eraan te herinneren dat er een hiërarchie van deugden is die ons vraagt wat essentieel is. Het primaat behoort aan de theologische deugden, die God als hun object en motief hebben. In het midden staat liefdadigheid. Sint Paulus zegt dat wat echt telt “geloof zich uitend in liefde” (Gal. 5, 6). We zijn geroepen om alles in het werk te stellen om de naastenliefde te bewaren: “Wie zijn naaste bemint, heeft de wet vervuld. … Liefde vervult de gehele wet.” (Rom. 13, 8.10). “Want de hele wet is vervat in dit ene woord: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.” (Gal. 5, 14).

61

Met andere woorden, tussen het struikgewas van wetten en voorschriften, wist Jezus een manier om twee gezichten te laten zien, die van de Vader en die van onze broeder. Hij geeft ons geen twee formules of nog twee opdrachten. Hij geeft ons twee gezichten, of beter nog, alleen één: het gezicht van God weerspiegeld in zoveel andere gezichten. Want in al onze broeders en zusters, vooral de minste, de meest kwetsbaren, de weerlozen en de behoeftigen, wordt het beeld van God gevonden. Inderdaad, met de fragmenten van deze zwakke mensheid, zal de Heer zijn laatste kunstwerk vormgeven. Want “wat blijft bestaan, wat heeft waarde in het leven, welke rijkdom verdwijnt niet? Zeker deze twee: de Heer en onze buurman. Deze twee rijkdommen verdwijnen niet! “

62

Moge de Heer de Kerk bevrijden van nieuwe vormen van gnosticisme en pelagianisme die haar vervreemden en hinderen op de weg van de heiligheid! Deze afwijkingen komen op verschillende manieren tot uiting, volgens ieders temperament en eigenschappen. Daarom roep ik ieder op zich af te vragen en tegenover God te onderscheiden op welke manier zij zich in iemands leven zouden manifesteren.

BESTEL GAUDETE ET EXSULTATE