Catharose de Petri (fakkeldrager van het Rozenkruis 22) maakt in het boekje Het Gouden Rozenkruis – het vierde en laatste deel van de Rozenserie – duidelijk hoe de mens weer een levende bouwsteen kan worden in de Universele Tempel. In de fysieke tempels van de School van het Gouden Rozenkruis vindt daartoe een afstemming plaats van hart, oog, stem, hypofyse, medulla en de twaalf paar hersenzenuwen. Andere magnetische stromingen worden zo in de menselijke tempel aangetrokken. Hieronder volgen de tekst van hoofdstuk 9, dat gaat over het overkoepelingsveld van de nieuwe aarde, en de inhoudsopgave.
Naarmate u zich meer en meer verdiept in de literatuur van de jonge Gnosis zult u een geheel ander inzicht verkrijgen, ja, op een gegeven moment zal blijken, dat u een ander inzicht bezit met betrekking tot het begrip ‘hemel’, wanneer daarover in de heilige taal gesproken wordt. De mensheid is zo vertrouwd met de idee ‘hemel’ en verbindt haar zo direct aan de spiegelsfeer van ons levens domein, dat het moeilijk en vreemd is wat dit betreft tot een andere gerichtheid te komen en het betrokken begrip te verruimen.
Een hemel is een overkoepelingsveld, dat rond een bepaalde schepping getrokken is. Als er een hemel is, dan is er ook een aarde. Deze aarde leeft en is uit en door haar hemel of hemelen. Daar in het gewone universum alle hemellichamen van elkaar verschillen, zijn ook alle hemelconstellaties verschillend van elkaar. Als wij nu de hemelconstellatie van het nieuwe levensveld bestuderen – een hemelconstellatie waarmee de leerling, zoals vanzelf spreekt, zeer veel te maken heeft – ontdekt u dat terzake niet zonder meer gesproken of geschreven kan worden van ‘hemel’, doch dat er zeer nadrukkelijk gesproken moet worden van ‘hemelen’.
Als wij voorts denken aan de in de literatuur van de Geestesschool beschreven drie mysteriën, dan weten wij dat deze drie mysteriën corresponderen met drie hemelen, met drie toestanden in het overkoepelingsveld van de nieuwe Aarde. In het geheel zijn er in dit veld zeven aanzichten te onderscheiden, geheel corresponderend met de Heilige Zevengeest van de Universele Gnosis. Deze zeven stralingsvelden worden in de Bijbel dikwijls de zeven engelen genoemd, en zij houden verband met zeven mysteriën of zeven toestanden van ontwikkeling.
Iedere serieuze leerling die de Geestesschool binnenkomt en gericht is op het doel van de School, met inachtneming van de eisen, is opgenomen in het Levende Lichaam van de School en komt direct het Eerste Mysterie binnen.
U moet trachten dit zo te verstaan dat hij opge nomen wordt, of opgetrokken wordt in de eerste der hemelen van het nieuwe levensveld. Dat wil zeggen dat hij vatbaar wordt voor een stralings veld van gnostieke aard, dat zich geheel bij zijn toestand-van-zijn aanpast. Zulk een leerling wordt dan niet meer aangeraakt door een roepend gnostiek veld van algemene aard, dat erop gericht is zoekende mensen te treffen, doch hij wordt dan opgenomen in een stralingsveld waarin een duide lijk systeem zit, namelijk een systeem om heni te binden aan het nieuwe lichaam. De oude Rozenkruisers noemden dit ‘door de geest Gods ontstoken worden’. Het is het wekken van de roos.
Wie nu waarlijk deze binding aanvaardt en bereid is de consequenties daarvan te trekken, wordt dientengevolge onmiddellijk opgenomen in de tweede hemel, hetgeen wil zeggen dat een krachtiger stralingsveld hem of haar ten kruisgang voert, opdat de lichtgeboorte, een ware opstanding, mogelijk zal worden. Wij begrijpen dus dat door deze binnenkomst in de tweede der hemelen de leerling eerst een ware rozenkruiser zal worden. Hij hecht de roos aan het kruis. Hij volgt het pad van de Zoon, hij is of wordt een waarachtig christen. Hij gaat in Jezus de Heer, mét Jezus de Heer, ten dode, om daardoor waarlijk op te staan.
En, het kan niet anders, zo gaat de derde hemel open, voor de opgang in het Derde Mysterie. Het is de hemelkracht die waarlijk ontwaken doet en leven doet in het nieuwe levensveld. Deze hemel kracht maakt het ‘zien’ van de ziel en haar gehele bewustzijnsstaat mogelijk. Over deze grootse en heerlijke ervaring spreekt Paulus, met de grootste bescheidenheid met betrekking tot zichzelf, in 2 Korinthe 12, de verzen I tot 4:
‘Er moet geroemd worden; het dient wel tot niets, maar ik zal u spreken over gezichten en openbaringen des Heren. Ik weet van een mens in Christus, veertien jaren is het geleden – of het in het lichaam was, weet ik niet, of dat het buiten het lichaam was, weet ik niet, God weet het – dat die persoon opgetrokken werd tot in de derde hemel. En ik weet van die mens – of het in het lichaam of buiten het lichaam was, weet ik niet, God weet het – dat hij opgetrokken werd in het paradijs en on uitsprekelijke woorden gehoord heeft, die het een mens niet geoorloofd is uit te spreken.’
U zult deze woorden nu volkomen kunnen ver staan en tot in bijzonderheden kunnen analyseren. Zo blijkt andermaal, dat alle Universele Leer onderstreept en bewijst hetgeen wij verplicht zijn steeds weer opnieuw aan u kenbaar te maken.
INHOUDSOPGAVE
Woord vooraf
- De Geestesschool in openbaring
- Tempelorde
- De menselijke stem
- Het oog, de transformator van lichtkracht
- Waarlijk menszijn
- De zeven brandpunten
- Het licht van de oorspronkelijke zuivere natuurkracht
- De stroomkring der tegennatuur
- Het overkoepelingsveld van de nieuwe Aarde
- Het zal geschieden dat al wie de naam des Heren zal aanroepen, behouden zal worden
- De Medusa
- De zielemens in mij moet wassen, ik moet minder worden
- Verzoeking in de woestijn
- Een heilig priesterdom van de nieuwe levensstaat
- Het nieuwe astrale voertuig, de mantel der liefde
- Het verzegelen van het voorhoofd met het nieuwe teken
- De graanoogst en de wijnoogst
- De Gnosis roept ook u
- De fase der uitredding heeft reeds en aanvang genomen
- Terugkeer tot het hart van uw microkosmos
- Tempelsymboliek
Bron: Het Gouden Rozenkruis door Catharose de Petri, Rozenserie deel 4