De menselijke stem – hoofdstuk 3 uit ‘Het Gouden Rozenkruis’ van Catharose de Petri

 

BESTEL HET GOUDEN ROZENKRUIS

Catharose de Petri (fakkeldrager van het Rozenkruis 22) maakt in het boekje Het Gouden Rozenkruis – het vierde en laatste deel van de Rozenserie – duidelijk hoe de mens weer een levende bouwsteen kan worden in de Universele Tempel. In de fysieke tempels van de School van het Gouden Rozenkruis vindt daartoe een afstemming plaats van hart, oog, stem, hypofyse, medulla en de twaalf paar hersenzenuwen. Andere magnetische stromingen worden zo in de menselijke tempel aangetrokken. Hieronder volgen de tekst van het derde hoofdstuk, dat gaat over de menselijke stem en de inhoudsopgave. 

In het vorige hoofdstuk werd onder andere gewe­zen op het wezen der stilte. Een goed gerichte leerling ener gnostieke Geestesschool dient de stilte te beminnen en het zwijgen als eigenschap te bezitten. Nu is het misschien wenselijk, deze nuttige en noodzakelijke eigenschappen nog op andere wijze toe te lichten en het ‘waarom’ ervan duidelijk te maken.

Wij brengen gearticuleerde klanken voort door middel van ons strottehoofd. In ons strottehoofd bevinden zich onder andere stembanden, die door hun trillingen, door hun trillingsvermogen, ons in staat stellen geluiden te produceren, en door tril­lingsnuanceringen samengestelde klanken, dus woorden. De trillingsnuanceringen ontstaan onder ande­re door meerdere of mindere gespannenheid van de stembanden en door hun stand ten opzichte van de lucht die door het strottehoofd wordt geblazen. Het strottehoofd, in samenwerking met de mond­ en keelholte, is een van de volmaaktste muziekin­strumenten waarover de mens beschikt. De men­selijke stem, zo kan men zeggen, is het gevolg van de samenwerking van diverse organen.

Wist u dat de menselijke stem en het woord dat wij spreken mede het gevolg zijn van onze gehele zintuiglijke gerichtheid: van onze gedachten, van ons gevoels­leven, van onze bloedsspanningen, van onze totale toestand-van-zijn? Wist u dat wij door middel van onze stem deze toestand-van-zijn niet slechts ken­baar maken, doch deze ook om ons heen verspreiden? Wij doen dat niet slechts door onze uitstra­ling, maar door onze stem maken wij onze uitstra­ling in deze natuur werkzaam tot een magisch ver­mogen.

Als iemand in persoonlijke gerichtheid tot u spreekt, en u luistert, dan wordt een gehele toe­stand-van-zijn bewust binnen uw actieradius gebracht en door u geaccepteerd. Want achter de stem die tot u spreekt staan niet slechts gedach­ten, of gevoelens, of een wilswerking, doch vier ethers, en elk der vier ethers in drie toestanden, dus twaalf aanzichten. Door middel van de lucht­ kracht uit de longen, die de stem doet klinken, worden deze twaalf persoonlijke ethertoestanden dus in uw stelsel overgebracht, meestal door u ge­accepteerd en dus werkzaam gemaakt. Zo weeft u door wederzijds gepraat talloze bindingen; en aan dit spinsel der natuur blijft u onherroepelijk han­gen, zoals een insect aan het spinneweb.

Daarom spreekt de ware leerling ener bonafide Geestesschool als het enigszins kan slechts onper­soonlijk. De ware leerling vermijdt zoveel moge­lijk de gewone conversatie. Bij herhaling wordt de leerling erop attent gemaakt toch vooral te zwij­gen en stil te zijn. Hij beschermt alzo zichzelf en voorkomt hinder voor anderen. Tijdens het nood­zakelijke persoonlijke contact verwacht de School van haar leerlingen dat zij zich zo zullen gedragen dat alle gevaar voor zichzelf en anderen vermeden wordt.

Een tempel is geen plaats van samenkomst zonder meer. De tempel van de jonge Gnosis is altijd een brandpunt van universeel Broederschapsbemoeien, een vacuüm te midden van de natuur des doods. In vele jaren van werken zijn onze brand­punten, tempels en conferentieoorden gesticht en krachtiger geworden, en zij dienen dus door allen volkomen te worden beschermd, behouden en geëerbiedigd. Vóór alles is dus begrip met betrek­king tot deze dingen nodig. Voorwaarde voor het verblijf in de tempel en in de omgeving daarvan is gepast gedrag, waarin de stilte de meest funda­mentele eis is. Daar er in een tempeldienst dik­wijls vele honderden leerlingen bijeen zijn, is deze eis al zeer klemmend. Indien dán een groot aantal aan het schuifelen zou gaan met hun voeten, de keel zou schrapen, of naar hartelust zou hoesten, niezen en kuchen, zou het tempelveld totaal be­dorven worden.

Als de leerling zich lichamelijk onwel voelt, moet hij de tempel niet bezoeken, of achteraan gaan zitten, zodat hij kan vertrekken zonder ook maar enige stoornis teweeg te brengen. Negativiteit in het tempelgedrag kan zich ook uiten in een neiging tot slapen. Wat verstaan wij in het algemeen onder het begrip negatief? Wij ver­staan daaronder terzake van het tempelveld, van de tempelsfeer, een nog niet daarop kunnen reage­ren.

Stellen wij de tempelsfeer als een positieve pool, dan moet u, om daarop te kunnen reageren, de negatieve pool kunnen vormen. Als positief en negatief elkaar raken, ontstaat er een vonk, een vlam, en dus licht, en dan is het goed. Als echter zulk een vonken niet mogelijk is, zit de leerling feitelijk in een veld dat hem geheel vreemd is, waarin hij niet ademen kan en waarin hij dikwijls een vol uur moet verblijven. Het natuurlijke ge­volg daarvan is dan óf onrust, óf slaapneiging, een insoezen, een uitgedreven worden. Zelfs het boei­endste betoog en de meest dynamische dienst kan daarin meestal geen – of hoogstens voor enkele ogenblikken – verandering brengen.

Hoe komt het nu dat zulk een voor de betrokke­ nen toch zeer pijnlijke negativiteit zich voordoet? Te uwer geruststelling moet in antwoord op deze vraag worden gezegd dat, uitzonderingen buiten beschouwing gelaten, vele beginnende leerlingen nog volkomen negatief op het tempelveld reage­ren. Het bewustzijn des harten is nog niet ont­waakt en kan dus nog niet reageren.

Het tempelveld werkt namelijk alleen in op het hart, op de aura van het hart, op het magnetische stelsel van het hart, met als brandpunt de ‘roos. Is dit hartbewustzijn nog niet geboren, dan is er altijd een negatieve reactie. Een andere reactie is dan vooralsnog volstrekt onmogelijk.

Wat de aanvangende leerling wél heeft, is een min of meer werkzame roos-des-harten, in de zin van een gevoelig punt. U kunt dit vergelijken met de pre-staat van ons huidige ras, toen ons verstan­delijke bewustzijn nog niet ontwaakt was. De mens was toen een zuiver biologisch bewust we­zen; in het hoofd werkte alleen een vijfvoudig zin­tuiglijk vermogen, zoals nu, en een soort zesde zintuig, dat bestond uit een min of meer gevoelige pinealis. Deze pinealis was gevoelig voor licht, in het algemeen voor vibratie-impressies, die in het biologische bewustzijn vage, weer wegtrillende gevolgen konden scheppen. Deze gevoelige pinea­lis schiep ook een zekere mate van onrust en onbe­vredigdheid en angst voor tal van gevaren. Zo is nu bij de leerling in algemene zin het oer­atoom des harten min of meer gevoelig geworden.

Hoe is nu de neiging tot onrust en de neiging tot slaap in het tempelveld te voorkomen? In ant­woord hierop kunnen wij de leerlingen niet drin­gend genoeg vragen zich op iedere tempeldienst voor te bereiden. Vermijd van tevoren lichamelij­ke overactiviteit en regel, als goed gerichte leer­ling van de School, veel meer dan tot nu toe uw dieet. Een verstandig en juist dieet zal heel wat narigheid voorkomen.

Een enkel woord nog over uw gedachtenwerk­zaamheid. Indien er een bepaalde gedachte in u tot ontwikkeling komt en met het verstandelijke vermogen wordt overwogen, ontstaat er in het hoofdheiligdom een licht, een straling. Een licht dat kan worden waargenomen zoals lampeschijn uit een venster. De waarnemer zal aan de aard van het licht kunnen aflezen met welke soort gedach­ten de betrokkene zich bezighoudt. Het is dus dui­delijk dat deze gedachtenstralen werkzaam zijn: opbouwend of afbrekend – helpend of schadelijk – gnostiek verantwoord of zeer omlaagvoerend. Het zal u dus duidelijk zijn hoezeer het noodzake­lijk genoemd kan worden uw mentale werkzaam­heid onder controle te hebben bij het gaan naar de tempel, bij het betreden van de tempel, en bij het verblijf in de tempel.

Een tempelruimte gevuld mét en stralend ván liefdevolle, gerichte en helpende gedachten, ge­heel in overeenstemming met het ritueel en het gehele tempelgebeuren, vormt een machtige, vu­ rige straling in onze overigens zo duistere landen.

In de tweede Brief van Petrus, het eerste hoofd­ stuk, de verzen 12 tot 15 lezen wij:
‘Daarom zal het steeds mijn voornemen zijn u hieraan te herinneren hoewel gij het weet en in de waarheid, die bij u is, versterkt zijt. Ik acht het mijn plicht, zolang ik in deze tent ben, u door her­innering wakker te houden. Want ik weet dat het afleggen van mijn tent spoedig komt, zoals ook onze Heer Jezus Christus mij heeft doen weten. Maar ik zal mij beijveren, dat gij ook na mijn heengaan telkens weer aan deze dingen kunt den­ken.’

Vele legenden zijn door de eeuwen heen rondom deze woorden van Petrus geweven. Men meende bijvoorbeeld dat zij doelden op de marteldood die Petrus in Rome ondergaan zou hebben. Aldus worden door deze woorden een soort goddelijke propágan­da voor het menselijke lijden in het algemeen worden gesuggereerd, en voor marteling en de martel­ dood in het bijzonder. De Heer had het immers Petrus doen weten?

Om te kunnen verstaan en begrijpen waarom het in deze woorden gaat en de transfiguristische zin daarvan te doorgronden, moet u zich ten eer­ste realiseren dat een tent een zeer tijdelijke wo­ning is, een soort noodverblijf. Daarom kan dit beeld uitstekend gebruikt worden om de bedoe­ling van een transfigurist weer te geven.

In het bijbelcitaat mogen wij beluisteren: ‘Mijn dialectisch lichaam is een tent waarin ik tijdelijk verblijf; immers, mijn ware woning is geheel an­ders; en nu heeft de Gnosis mij doen weten dat ik zeer spoedig mijn tijdelijke verblijf zal kunnen verwisselen voor het ene werkelijke.’

Dit vestigt dus geenszins de aandacht op een aanstaande dood met martelingen, doch op een zeer vreugdevol feit: een heilige opgang in het nieuwe leven in structurele mikrokosmische zin, namelijk de eindbekroning van het transfiguristi­sche mysterie. Het wegvallen van het tentlichaam is daarbij incidenteel. Daarom zegt Petrus tot zijn leerlingen (vers 16):
‘Want wij zijn geen vernuftig gevonden verdicht­sels nagevolgd, toen wij u de kracht en de komst van onze Heer Jezus Christus hebben verkondigd.’

En ook u, vriend, vriendin van de Geestesschool van de jonge Gnosis, doet wel daarop acht te ge­ven. Want tot op heden hebt u wellicht zeer goed een of ander occult mysterie theoretisch kunnen omvatten, omdat een occult mysterie een dialecti­sche ontwikkeling stelt, in trappen, tot aan een ze­ker einddoel, een evolutie, zoals een zaadje tot plant wordt, en een plant een bloem of vrucht toont.

Het transfiguristische mysterie is echter ge­compliceerder. Het stelt geen ontwikkeling op de basis van de gewone persoonlijkheid, of van een hoger zelf, een aurisch wezen, doch het stelt de ondergang van hoger en lager zelf naar de natuur: een volledige transfiguratie van de gehele micro­kosmos, met een nieuw uitspansel en een nieuwe persoonlijkheid op de basis van een oeratoom.

Wie nu deze mysteriën binnengaat en in de processen van ondergang en opgang wordt binnengeleid, kan – voor zover het de oude natuur betreft – spreken van een tijdelijke verblijfplaats, een tent­-woning. Een aldus gerichte leerling verbeidt de tijd dat de aflegging der tijdelijke woning hem wordt aangezegd als de wondere glorie der bekro­ning.

Iedere dienaar, iedere dienares van de Gnosis zal zich tot het uiterste inspannen om ieder die het maar horen wil het machtige en heerlijke heil der wedergeboorte in herinnering te brengen, hetgeen ook nu wederom wordt gedaan.

INHOUDSOPGAVE

Woord vooraf

  1. De Geestesschool in openbaring
  2. Tempelorde
  3. De menselijke stem
  4. Het oog, de transformator van lichtkracht
  5. Waarlijk menszijn
  6. De zeven brandpunten
  7. Het licht van de oorspronkelijke zuivere natuurkracht
  8. De stroomkring der tegennatuur
  9. Het overkoepelingsveld van de nieuwe Aarde
  10. Het zal geschieden dat al wie de naam des Heren zal aanroepen, behouden zal worden
  11. De Medusa
  12. De zielemens in mij moet wassen, ik moet minder worden
  13. Verzoeking in de woestijn
  14. Een heilig priesterdom van de nieuwe levensstaat
  15. Het nieuwe astrale voertuig, de mantel der liefde
  16. Het verzegelen van het voorhoofd met het nieuwe teken
  17. De graanoogst en de wijnoogst
  18. De Gnosis roept ook u
  19. De fase der uitredding heeft reeds en aanvang genomen
  20. Terugkeer tot het hart van uw microkosmos
  21. Tempelsymboliek

Bron: Het Gouden Rozenkruis door Catharose de Petri, Rozenserie deel 4

BESTEL HET GOUDEN ROZENKRUIS

BESTEL DE VIERDELIGE ROZENSERIE VOOR € 15,00