De zielemens spreekt weinig en leent aan weinig het oor – J. van Rijckenborgh over een uitspraak van Hermes

BESTEL DE EGYPTISCHE OERGNOSIS DEEL 3

In het derde deel van De Egyptische Oergnosis beschrijft J. van Rijckenborgh de hindernissen op dit pad van transfiguratie aan de hand van boek 10, 11 en 12 van het Corpus Hermeticum. Hij doordringt de lezer ervan dat een nieuwe levenshouding noodzaak is. Een nieuw verlangen in het hart trekt lichtkracht aan, die het bloed beïnvloedt. Het met lichtkracht geladen bloed verlicht vervolgens ook het hoofd en brengt een nieuw denken teweeg! Die volgehouden nieuwe levenshouding is de poort tot de mysterietempel. Hieronder volgt de tekst van hoofdstuk 24 uit deel 3. Daarin geeft Jan van Rijckenborgh commentaar op volgende uitspraak van Hermes Trismegistus uit boek 12 van het Corpus Hermeticum:

‘Een zielemens is een mens die weinig spreekt en aan weinig het oor leent. Wie zijn tijd besteedt aan het houden en aanhoren van disputen, vecht tegen schaduwen. Immers, God, de Vader, het goede, laat zich noch uitspreken, noch door het gehoor vernemen.’

Het hoofdheiligdom van de mens is één machtig scheppingsorgaan, zowel in positieve als in negatieve zin, zowel in scheppende als in ontvangende zin. Dit wordt nog veel te weinig ingezien. In het hoofdheiligdom ontwikkelen zich onze verstandelijke overwegingen. Zij worden door de wil gedynamiseerd en daarop door middel van het strottenhoofd uitgesproken, of met de hand neergeschreven. Het zal u wel bekend zijn dat heel ons manuaal, heel ons handelend gebaar verband houdt met de functies van het hoofdheiligdom. Daarop ontstaat een resultaat: het gevolg van onze hogere scheppingsdaad wordt zichtbaar, wordt duidelijk bewijsbaar.

Let nu op het tweede aanzicht van deze dingen: iemand spreekt tot u, en u luistert. Met andere woorden: u opent uw zintuiglijke vermogen, dat is uw ontvangende, hogere scheppingsorgaan, voor de ander, en dat is voor u niet zonder gevolg. Er ontwikkelt zich inderdaad zoiets als een paring, een binding. Immers, een ander giet zijn scheppingskracht in u over. En u hoort, u ontvangt.

Dit nu is in verreweg de meeste gevallen uitermate funest en gevaarlijk, ja, vaak zelfs dodelijk voor uw ziele-ontplooiing. Want wie zijn het die bij dag en bij nacht praten als een mitrailleur? Wie zitten stikvol problemen en spanningen? Wie zoeken daarom het contact met medemensen, teneinde deze spanningen door middel van eindeloze gesprekken af te reageren? Dat zijn óf heel jonge mensen, óf ouder wordende mensen. Mensen met nog niet ontwikkelde lagere geslachtsorganen, of mensen met reeds geneutraliseerde of zich neutraliserende geslachtsfuncties.

De jeugd, zo weten wij, is vol praatlust. Schier tomeloos in haar woordenstroom. Maar dat is meestal nog het minst schadelijk, omdat deze woordenstroom in vele opzichten nog zo rein, zo puur is, al is het vele malen voor de toehoorders wat vermoeiend.

Doch de ouderen hebben een groot deel van hun leven achter de rug. Het karma werkt ten volle, de natuur heeft zich ten volle in hen geopenbaard en het totale levensresultaat zit in het bloed. En als dan de geslachtsfuncties zich gaan neutraliseren, zoekt dat wat in het bloed kookt en jaagt, en dat wat door de teruglopende beweging als een vuur naar buiten breekt, altijd een weg via het hoofdheiligdom, via het strottenhoofd. Daarom wordt er in de Bijbel gezegd: ‘Niet wat de mond ingaat verontreinigt de mens, maar wat de mond uitgaat.’ Wat de mond uitgaat is vele malen dodelijk gevaarlijk.

Daarom wordt door Hermes op de vraag van Tat, die een oprecht bevrijding zoekend mens is, geantwoord: …een mens die weinig spreekt en aan weinig het oor leent.

Let wel, er wordt gezegd: …een mens die weinig spreekt en aan weinig het oor leent … U mag deze dingen dus niet extreem benaderen. Wij hebben de taal ontvangen als een hulpmiddel. Zo zijn er bijvoorbeeld onze omgangsvormen, en er staat ons een aantal woorden ter beschikking waarmee wij alles kenbaar kunnen maken wat het gewone maatschappelijke leven eist. Een genootschap van volstrekte zwijgers te verlangen ligt dan ook zeker niet in de bedoeling van de hermetische wijsbegeerte.

Zodra evenwel in het gesproken woord de drang, de spanning, de gespletenheid, de gecompliceerdheid en de hopeloosheid van een geheel mensenleven naar buiten treedt, wees dan voorzichtig. Als de mens zijn leven verknoeid heeft en tot aan de hersens toe vol spanningen zit, wees dan voorzichtig.

Indien men dan ook het strottenhoofd bewust wil gebruiken om te spreken in werkelijk scheppende zin, en het zintuiglijk vermogen om te luisteren in werkelijk scheppende zin, dan dienen er voor de kandidaat in de gnostieke mysteriën zeer gewichtige en noodzakelijke redenen te zijn.

In onze tempels spreken wij vaak tot de daar aanwezige leerlingen. Waarom? Omdat wij persoonlijke spanningen zouden willen afreageren? Nee, wij hebben ons zelf niet op die plaats neergezet. Wij verkondigen daar de gnostieke heilsleer, het levende Woord, dat niet van ons is. Om die taak te kunnen en te mogen verrichten, hebben wij ons moeten toebereiden om zo te zijn en zo scheppend werkzaam te kunnen zijn als deze verkondiging van ons verlangt. En u – u moet dat wel bedenken – ontvangt door uw luisteren deze scheppende kracht met uw zintuiglijke openheid. Zij werkt in u tot een opstanding of tot een val.

Ziedaar enige elementaire aanzichten van de gnostieke magie. Zo kunt u nu ook verstaan dat iedere mens, ook in natuurgeboren zin, nog steeds tweeslachtig is: hij bezit het strottenhoofd als het positieve scheppingsorgaan en het zintuiglijke vermogen als het ontvangende, het negatieve scheppingsorgaan.

Hij is dus tweeslachtig en hij blijft het. Maar als u, door het pad te gaan, de zielewedergeboorte en de transfiguratie binnen gaat en zo de onsterfelijkheid voor u zelf ontsluit, treedt u binnen in een groep, die het natuurlijk-generatieve niet meer nodig heeft om het menselijke geslacht in stand te houden. Het nieuwmenselijke geslacht, het hemels-menselijke geslacht, heeft de onsterfelijkheid betreden waardoor het hogere generatieve vermogen in al zijn puurheid, waarheid en werkelijkheid vrijkomt.

Nu dient u al deze opmerkingen zo breed mogelijk te overwegen. Als u dat doet zult u onvoorwaardelijk tot een zeer wijd inzicht komen. U zult ook verstaan dat in ons levensveld, in onze natuurgeboren staat, de werkingen van de besproken hogere generatieve vermogens gewoonlijk vele malen funester, slechter, dodelijker en venijniger zijn dan die van het lagere generatieve vermogen; en dat talloze mensen, die in het lagere generatieve staan en van het hogere generatieve niet het minste besef hebben, vele malen reiner kunnen zijn dan mensen die er wel van weten. Want niets bindt zo aan de dialectiek als het niet gelouterde spreken en horen, het misbruik van de hogere scheppingsfunctie, het strottenhoofd en het zintuiglijke vermogen.

Er zijn in deze wereld mensen die juist door het spreken en het daarmee gepaard gaande zingen, bijvoorbeeld door het zingen en spreken van magische ritualen, een groot deel van de mensheid gevangen nemen en houden. Volledigheidshalve dient hieraan te worden toegevoegd dat niet slechts het gehoor een ontvanger is van kracht, doch ook het gezicht, het gevoel, de reuk en de smaak.

Zo moge het u thans duidelijk zijn, dat en waarom de werkelijke signatuurdrager noch veel spreekt, noch veel hoort. Hij gebruikt zijn voertaal uitsluitend voor het gewone en noodzakelijke maatschappelijke verkeer, zonder extremisme, liefdevol, voorkomend en goodwill-kwekend.

Wat bedoelt nu Hermes met de woorden van vers 29:

‘God, de Vader, het goede, laat zich noch uitspreken, noch door het gehoor vernemen?’

Als u dit woord van binnenuit verstaat, bent u op de goede weg. Stel enige mensen ontvangen een heilig boek; een van hen leest uit dit boek de onvergankelijke taal voor en de anderen luisteren. Dacht u dat zij dan kracht zouden doen? Nee, het zou slechts lippentaal zijn. Alleen als de geest die God is in hen woont, ontwikkelt zich kracht. Als u de geest die God is wilt vrijmaken, en als een scheppende kracht wilt uitdragen, moet de geest Gods, de Zevengeest, eerst in uw leven staan. Indien de geest Gods u heeft aangeraakt, zult u vanzelfsprekend horizontaal uitstralen wat u verticaal ontvangen hebt. En als u dàn voorleest uit het Boek der Boeken, maakt de geest die in u is de letter – die dood is – volkomen vrij.

De omgekeerde werkwijze is volstrekt onmogelijk. De geest en het gemoed moet men bezitten. Men kan ze niet door middel van de hogere scheppingsfuncties aan anderen overdragen. Zo is het ook met het woord. Als u naar ons luistert terwijl wij naar onze taak en roeping tot u spreken, ontstaat er door gnostieke magie ten hoogste een verheven bewogenheid in u. Het gehoor richt u op het pad, doch het schénkt u het pad, of de geest, of het gemoed niet, ook al praten wij jaren en jarenlang achter elkaar. Nee, het gehoor wekt ten hoogste een meegaande beweging in u; of het tegendeel daarvan: ontkenning, verzet. Daarom zijn sommigen na woorden zeer enthousiast en anderen vol afkeer en verzet, terwijl derden uitbreken in twijfel.

Het hoogste dat uit het gehoor mogelijk is, is het geloof. Daarom wordt er in de heilige taal gezegd dat het geloof uit het gehoor is. Doch daarna moet u dan het pad gaan! Want God en het gemoed laten zich noch uitspreken, noch door het gehoor verstaan. U hebt wellicht van der jeugd af aan al talloze keren over God horen spreken. Dit heeft in u niets anders bewerkstelligd dan een zekere mate van geloof, van geloofsgerichtheid. Dit moet u dan tot een aansporing zijn het pad metterdaad te gaan; alleen hierdoor kan God, het gemoed, tot gestaltenis komen.

Als wij dan ook ontdekken dat bij enig leerling het woord in de School geen enkel effect sorteert, doch dat hij, als voorheen, voortgaat op zijn normale natuurlijke levensweg en er door het woord van de tempel geen enkele bewogenheid en verandering in hem tot stand komt, geen enkele poging er ook maar iets van terecht te brengen, dan wordt het gebruik van de hogere scheppingsfuncties ten aanzien van zulk een leerling onjuist, onzedelijk, en wordt het contact met hem verbroken. Daarom wordt er in de Bergrede gezegd, misschien wat cru, maar zeer duidelijk: Geef het heilige niet aan de honden en werp geen paarlen voor de zwijnenEn de rozenkruisers voegen eraan toe: ‘Werp geen rozen voor de ezels.’

Op basis van dit alles moet u nu eens uw aandacht vestigen op vers 30:

‘Ofschoon alle wezens zintuigen hebben, omdat zij zonder deze niet kunnen bestaan, is de levende kennis van God zeer verschillend van de waarneming der zintuigen. Zintuiglijke waarneming ontstaat door invloeden of indrukken, die macht over ons krijgen. De Gnosis echter is de voleinding der kennis, de kennis die een gave van God is.’

In alle wezens zijn diverse spoorslagen tot handeling aanwezig die men eigenschappen of neigingen noemt. Het zijn astrale krachten, die het wezen voortdrijven en door de teruglopende beweging in stand worden gehouden. Aldus is er sprake van een zekere levensgerichtheid, ten nauwste verbonden met de zintuiglijkheid van de mens. Maar deze algemene zintuiglijke gerichtheid der dialectische mensheid beduidt, zegt Hermes, het verlies van de macht over zichzelf. Laat ons deze uitspraak nader onderzoeken.

BESTEL DE EGYPTISCHE OERGNOSIS DEEL 3

 

 

BESTEL DE VIER DELEN VAN DE EGYPTISCHE OERGNOSIS