De zeven gangen van Shamballa – hoofdstuk 4 van ‘De broederschap van Shamballa’ – zeven kruiswoorden

 

BESTEL DE BROEDERSCHAP VAN SHAMBALLA

Te midden van de onafzienbare ongereptheid van de Gobi-woestijn is daar de geheimzinnige oase. Dit Heilige Land, dat nog door geen enkele niet-gewijde mensenvoet betreden is, wordt onder andere Shamballa genoemd, dat is ‘de Stad der Goden’. Shamballa is de kern van het actieveld der Universele Broederschap, voor zover deze Broederschap dan bemoeienis houdt met de dialectische natuurorde. Shamballa is het krachtveld van de goddelijke helpers, een krachtveld dat in geen enkel opzicht uit deze natuur te verklaren is, geen enkele binding onderhoudt met stofsfeer noch spiegelsfeer, en dat nochtans tot ons aller hulp in deze aardse natuur aanwezig is.

U zou Shamballa in zijn werkzaamheid kunnen vergelijken met een transformator. De universele levenssubstantie en de universele bemoeienis van de Logos worden in en door Shamballa, de Stad der Goden, getransformeerd tot een voor de wereld en mensheid te verdragen spanning. Shamballa is dus een aanrakingsveld, vanwaar suggesties, vibraties, radiaties in horizontale straling over de ganse wereld uitgaan. Shamballa is een immanente aanraking van een transcendente werkelijkheid.

Van deze Stad der Goden gaan ook de bonafide boodschappers uit tot de verloren mensheid; boodschappers die, onder een grote verscheidenheid van namen, hun arbeid overal verrichten waar zulks noodzakelijk is. Shamballa is de poort tot het oorspronkelijke leven, de enige en volstrekte poort tot de bevrijding. Shamballa is de sleutel tot het nieuwe, sprankelende leven.

Voor vele oren klinkt dat vreemd: te vernemen van een geografisch aan te duiden universeel bemoeiingspunt. Doch is het vreemder dan zijn heil te verwachten van de spiegelsfeer, de verblijfplaats van de doden, van de entiteiten die een groot deel van hun voertuiglijkheid verloren hebben en die dientengevolge hun geschondenheid dienen te herstellen door reïncarnatie? ls het vreemder dan zich voor het behoud van zijn ziel vast te klemmen aan een of ander kerkelijk instituut, dat zich alleen in zoverre van het aardse en dialectische onderscheidt, dat zijn vertegenwoordigers een taal spreken die in geen enkel opzicht met hun eigen werkelijkheid overeenstemt? Is het vreemder en minder logisch dan in het abstracte te vernemen, of te vermoeden, van een God die in het onwezenlijke troont en is?

Integendeel, het is zeer vreemd dat niet veel meer mensen, die metafysisch en spiritueel gevoelig zijn, tot de ontdekking zijn gekomen zich in de grootste mystificaties te hebben verloren. Men kan ook zonder enige overdrijving constateren dat het gehele metafysische en spirituele leven vastgelopen is in de greep van de spiegelsfeer. Alles en iedereen vráágt de doden, is ván de doden, en leeft en streeft uít de doden.

Het gevolg is een algemene verzieking van de mensheid, een snelle tocht bergafwaarts. Een tuimeling in de poel van leugen, laster en verraad; een wegvallen van morele remmen, en een razendsnelle toeneming van bloed- en zenuwziekten. Dát is het resultaat van een mensheidsgang die zich ombuigt en zich afwendt van de weg, de waarheid en het leven zelf. Wanneer u uw weg richt op het brandpunt van de universele mysteriën, dan ontwikkelt er zich geen schrijf- of spreekdelirium, dan is er geen sprake van overschaduwing en de daarmee verband houdende diefstal van zenuwfluïde, doch dan leeft en bent u uit kracht. Terecht merkte Paulus in zijn eerste brief aan de Korinthiërs (1 Korinthe 4:20) op: ‘Het koninkrijk Gods bestaat niet in woorden, maar in kracht.’

Dit nu is de signatuur van Shamballa: wanneer de leerling van de moderne Geestesschool dit Hart der Wereld nadert, dan wordt zijn zwakheid overkoepeld door kracht. Een kracht die hem tot een wezenswerkelijkheid wordt, die hem geen seconde verlaat; dezelfde kracht die in allerlei gradaties en potenties het werk der behoudenis draagt, stuwt en vervult. Allen die uit die kracht leven, zijn, in overeenstemming met hun staat-van-zijn, ‘machthebbenden’ geworden.

Alle heilige taal, opgetast in legenden, mythen, brieven en verslagen, getuigt daarvan, zoals deze ook spreekt van Shamballa en van de goddelijke impulsen die op vastgestelde tijdstippen vandaar uitgaan, in de gestaltenis van boodschappers en op andere wijzen. De gewijde bewoners van Shamballa worden de Zonen van Wil en Yoga genoemd, of de Broederschap van Shamballa, of van de Siddha, of van Melchizedek, of ook wel van de Elohim. Als na een kosmische revolutie het dialectische levensveld ontledigd is en het gehele bestaansgebied der gevallen monaden tot een ongevormde klomp teruggevallen is, zien wij de volgende situaties en processen tot ontwikkeling komen.

Vele entiteiten zijn in de afgesloten periode tot Shamballa teruggekeerd. Zij zijn door de poorten der bevrijding heengetrokken. Alle overigen zijn, op enkele uitzonderingen na, ontledigd naar hun voertuiglijke staat, in de spiegelsfeer geconcentreerd, wachtende op een nieuwe voor hen komende dag van openbaring. De Broederschap van Shamballa, de Broederschap van de Elohim, heeft de leiding in dit gehele wordingsproces voor de, een nieuwe kans tot ontwikkeling krijgende mensheid. ver de aanvang van dit proces lezen wij bijvoorbeeld in de oorspronkelijke tekst van de Bijbel: ‘ln den beginne schiepen de Elohim de hemel en de aarde’, dat wil zeggen, de Broederschap van Shamballa prepareerde de woonplaats van de gevallen monaden andermaal. ‘De aarde was chaos geworden en ontledigd en de Elohim zweefden over de wateren.’

Als de gevallen en nog niet uitgeredde mens zulk een nieuwe levenskans krijgt, en hij als het ware geheel opnieuw kan aanvangen de weg naar het Onbeweeglijk Koninkrijk terug te vinden, dan worden voor hem de ‘zeven gangen van Shamballa’ geopend. In de proloog van het boek Genesis worden zij aangeduid als de zeven scheppingsdagen.

De eerste gang naar Shamballa – de Stad der Goden – is de gang van het licht. Er wordt voor de mens, of voor de leerling, waarlijk zuiver, sereen licht gemaakt. Een niet te falen licht, een volstrekte lamp voor de voet. Het licht van de gewone natuur is altijd vermengd met duisternis, zoals in de wereld der dialectiek goed met kwaad vermengd is. Maar nu wordt het licht scherp gescheiden van alle duisternis, en aldus wordt de eerste gang van Shamballa geopend. En de Elohim zagen dat het goed was. De eerste dag!

De tweede gang naar Shamballa wordt ‘het uitspansel’ genoemd. Het uitspansel is een levensveld van zuivere en reine levenssubstantie. De tweede gang voorziet erin dat de leerling, behalve een licht, ook een kracht heeft om te gaan. En de Elohim zagen dat het goed was. De tweede dag!

De derde gang naar Shamballa wordt aangeduid als het worden van de aarde. Met de atmosferische substantie van oorspronkelijke ethers gaat een harmonische, stoffelijke, scheikundige levenssfeer corresponderen. Aldus heeft de leerling niet slechts een licht óp het pad en een kracht tót het pad, maar ook het pad zelf. Dat is de derde gang naar Shamballa, de derde dag! En de Elohim zagen dat het goed was.

De vierde gang naar Shamballa is een voortzetting van de drie vorige. Of beter, er is slechts één weg, die in verschillende sectoren verdeeld is. Eerst is daar het licht – ten tweede is daar de kracht – ten derde is er het pad zelf, dat in het ware licht en de ware kracht kan worden bewandeld.

Het is dus duidelijk dat de vierde dag een logische, wetenschappelijke verdeling te schouwen moet geven, een harmonische samenhang, een goddelijk evenwicht tussen licht, kracht en werkelijkheid. Een mens kan door licht zonder meer overweldigd en verblind worden. Hij kan door kracht zonder meer als vastgenageld en verlamd staan. Hij kan zonder coördinatie van licht en kracht het pad niet bewandelen dan met de grootste vergissingen. Daarom wordt op de vierde dag het verkregene gecoördineerd en tot juist gebruik gevormd en gereed gemaakt. En de Elohim zagen dat het goed was, de vierde dag!

U begrijpt nu dat in de vijfde gang naar het hart der wereld zich het resultaat moet bewijzen. Op de vijfde scheppingsdag worden de vissen en de vogels geschapen, zoals de leerling in de vijfde gang naar Shamballa hetzelfde werk verricht. Het scheppen van vissen, of het dragen van het vissensymbool, of het ‘zijn net uitwerpen in de diepten der wateren’ beduidt: in het licht en de kracht en Shamballa in volstrektheid en wetenschappelijke zekerheid, de ik-verbreking, de volledige zelfopoffering-naar-de-natuur, tot stand brengen en tengevolge daarvan als in vogelvlucht, als een adelaar, de gestelde weg te voleinden. En de Elohim zagen dat het goed was, de vijfde dag!

En de Elohim zeiden: ‘Laat ons nu mensen maken, naar ons beeld en onze gelijkenis.’ Daar waar in vogelenvlucht en in het teken der vissen de leerling zijn pad gaat voleinden, daar breekt de zesde dag aan, want daar wordt hij mens. Waarlijk wederom naar het beeld en het wezen van de Elohim. Daar komt hij thuis in het Onbeweeglijk Koninkrijk. Daar zien de Elohim alles wat zij mogelijk gemaakt hebben. Daar is de zesde gang naar de Stad der Goden volbracht.

En daar is dan tenslotte de zevende dag -de dag van de goddelijke rust – de dag van het volbrachte werk – de stralende werkelijkheid. Zo duidt de scheppingsgeschiedenis op de zeven gangen naar het ene Leven in het hart van de Gobi. Wie oren heeft die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt.

En dan komt het tweede hoofdstuk van deze geschiedenis, en ook het tweede hoofdstuk van de heilige taal. De gevallen monaden, tot een nieuwe mogelijkheid geroepen en zich op weg bevindende in de zeven gangen van Shamballa, vervallen tot tegennatuur, vergaan opnieuw in een forcerende, speculatieve en experimenterende levenshouding, zoals reeds zovele malen. En dus: de zeven gangen van Shamballa, als met deze wereld natuureigen en vanzelfsprekende mogelijkheden, worden gesloten.

In de aanvang, direct na de catastrofe, zijn de sleutels nog in het bezit van vele mysteriën. Doch ook deze verbrokkelen en verkillen in de wederkerende verwording tot maar enkele kernen, die zich steeds dieper terugtrekken, zich steeds meer distantiëren van het brandende leven der massa, om uiteindelijke kristallisatie te voorkomen. Maar de Elohim laten niet af van de mensheid. Zij keren zich niet af van het werk hunner handen. Als klaroenstoten gaan van tijd tot tijd de impulsen en de roepstemmen tot de mensheid. Zij worden steeds herhaald, naarmate hun voorgangers verglijden en verzanden in de dialectiek.

En alle roepstemmen dragen dezelfde boodschap tot de mensheid over: ‘De zeven gangen van Shamballa ‘zijn er nog steeds, en zij kunnen voor een ieder die waarlijk wil, geopend worden!’ ‘Voor allen die zich in de tegennatuur bevindt, zijn zij als de zeven zegels van het gesloten boek.’ ‘En voor allen die het ene pad terug wil vinden, worden zij één voor één geopend.’

Daartoe is nodig een nieuwe schepping en een volkomen transfiguratie, een wedergeboorte, een geschiktmaking tot het oorspronkelijke zevenvoudige pad. Daartoe is nodig dat men bewust, van-binnen-uit, positief reageert op het Jezuswoord: ‘Kom herwaarts en volg mij.’

Het navolgen van Jezus stelt de volledige dialectiekverbreking in uw bestaanscirkel. Deze zelfverbreking wordt aangeduid als een kruisgang, en deze kruisgang heeft, in overeenstemming met de zeven gangen van Shamballa, ook zeven fasen. De zevenvoudige kruisgang is en beduidt een zevenvoudige herschepping naar de natuur en naar de geest.

BESTEL DE BROEDERSCHAP VAN SHAMBALLA

Als de leerling het proces van dialectiekverbreking in zijn bestaanscirkel heeft aangevangen, dan komt hij tot de ontdekking dat hij in deze poging een niet verwachte hulp ontvangt van de dialectiek zelf. Immers, als de leerling zich buiten het gewone leven stelt en zich er boven verheft, wordt de gewone natuur hem spontaan vijandig. Als u zich niet met een zekere vorm van leven associëren wilt, dan stoot dat leven u uit. Dan wordt u, mede met behulp van deze vijandigheid, aan het kruis van verlossing genageld. Zo bemerkt u hoe ook hierin alle dingen mede ten goede werken voor degenen die zich naar het ware leven wenden.

De vijand wil u straffen voor uw afzijdigheid, en zie, deze straf wordt u tot een genade. Daarom spreekt de leerling die dit onderkent: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen!’ Van stonde aan is de kruisgang een feit geworden en wordt het licht rond de kandidaat. Zó licht, dat de anderen, die dit niet verstaan, het ervaren als een intense duisternis. De eerste dag van de kruisgang is voorbijgegaan. En de Elohim zien dat het goed is.

In het licht staande, met gespreide armen, horen wij opnieuw de kandidaat spreken. Hij zegt: ‘Vrouw, zie uw zoon.’ Bedoeld wordt hier een roep tot de Wereldmoeder van Shamballa, de behoedster van het uitspansel. Gij heilige, universele Voedster van alle kinderen Gods, zie uw strevende zoon naderen voor de zeven gangen van Shamballa! Deze roep om kracht neemt steeds toe in vibratie en potentie. Het vergeten en zo lang verloren Woord wordt weer gesproken. En de Elohim zien dat het goed is. De tweede dag van de kruisgang is voorbijgegaan.

Als dit Woord gesproken wordt, u zult het verstaan, dan gaat het antwoord komen. Daarom klinkt het juichend: ‘Zoon, zie uw Moeder!’ De heilige Voedster des Levens verschijnt en opent het pad voor de pelgrim. De derde dag vaart voorbij op de weg naar Shamballa. En hoor, de Wereldmoeder spreekt zelve in de wielingen van de nieuwe ethers en in de zachte, tere muziek der krachtbaan waarover de pelgrim gaat: ‘Heden zeg ik u, zult ge met mij in het Paradijs zijn!’ Het is het antwoord van de vierde dag. En de Elohim zien dat het goed is.

Zo zult u de sleutelvibratie van de vijfde dag verstaan, een vibratie die te vertolken is in dat ene woord: ‘Dorst! … Mij dorst!…’ Staande Shamballa is er een steeds intenser hunkering naar het einde, naar de vervulling. En dus een steeds groter inspanning tot het doel. En de Elohim zien dat het goed is… de vijfde dag!

En zie… de vervulling nadert. De leerling is gekomen tot de zesde zevenkring, hij wordt weer de mens van de oorspronkelijke gedaante en heerlijkheid. Hij ziet de Elohim zelf, lijfelijk. Er is in zijn wezen een sprakeloze, alles-vervullende dankbaarheid, zich tenslotte formulerende in dat ene alleszeggende dankgebed: ‘Eloi, Eloi, lama sabachthani!’. Elohim, Elohim, hoe hebt gij mij verheerlijkt! Dat is de juichende en bruisende zesde dag! En de Elohim zien dat het goed is.

Zo vaart dan de eeuwigheid zelve aan. Het grote kruiswerk is verricht. En allen getuigen in die eeuwigheidsrust in het Hart van Shamballa, de eeuwigheidsrust van de zevende dag: ‘Consummatum est’ – ‘Het is volbracht!’ De pelgrim is aangekomen in de wijde klaarten van het eiland Isis. En de Elohim zien dat het goed is.

Bron: De Broederschap van Shamballa door Catharose de Petri en J. van Rijckenborgh, hoeksteenserie 1

BESTEL DE BROEDERSCHAP VAN SHAMBALLA

LEES MEER OVER DE ZES BOEKEN VAN DE HOEKSTEENSERIE