INSCHRIJVEN VOOR HET SYMPOSION ‘LEVE BEWUSTZIJN’
Op zaterdag 29 maart 2025 organiseert het Gouden Rozenkruis in Bergen op Zoom (Blauwehandstraat 21) van 10.00 tot 15.30 uur het symposion Leve bewustzijn. Schrijver André Roumen gaat in op zijn boek Ik ben bewustzijn. Carolien Croon, directeur Bijbels Museum, tevens initiatiefnemer en coproducent van exposities over kunst, mythologie en psychologie, vertelt ons over de tentoonstelling Uit het paradijs. Hieronder volgt het laatste gedeelte van het laatste hoofdstuk (hoofdstuk 14, Het nieuwe denken) van het boek Ik ben bewustzijn van André Roumen.
INSCHRIJVEN VOOR HET SYMPOSION ‘LEVE BEWUSTZIJN’
Jacob Boehme: ‘De ziel is een vuuroog, een gelijkenis van het eerste principe. Als oog ontvangt ze het licht want het leven van de Ziel ontstond in het vuur.’ Zoals we hebben gezien is de ziel het intermediair tussen de tijdloze Geest en de tijdelijke persoon die we zijn. In haar totaliteit kent ze dan ook drie niveaus van bezieling, overeenkomstig de drie-eenheid Geest-Ziel-Persoon. We kunnen deze drie schematisch en tweedimensionaal afbeelden als drie concentrische ringen, waarbij de Geest de ziel omsluit en de ziel onze persoon. Driedimensionaal beschouwd zijn het drie bollen die in elkaar wentelen, een stelsel dat we aanduiden als microkosmos. Is in het gezamenlijke middelpunt, hun gezamenlijke tijdloze bewustzijnskern, het licht ontstoken en doorstraalt dit heel de microkosmos, dan wordt deze een functionele eenheid, één vurig bewustzijnsoog.
Het midden wordt zoals boven vermeld gesymboliseerd door een bloem die haar bladeren ontvouwt. Dante sprak van ‘die nooit verwelkende roos, die zich trapsgewijs opent’. Boehme van ‘het vuuroog uit het eeuwige middelpunt van de natuur (…) een gelijkenis van het eerste principe (…) want het leven van de ziel ontstond in het vuur’. Dat in deze drie-ene microkosmos zich ook het licht van de macrokosmos weerspiegelt, dat vinden we in de literatuur van alle oorspronkelijke religies.
In de Oudindische Kathaka Upanishad: ‘Het ene vuur doordringt de wereldruimte en past zich aan bij iedere gestalte. Zo past de ene Atman zich bij iedere vorm aan en blijft toch buiten.’ Brahman, het transcendente Geestvuur, deelt zich microkosmisch mee als Atman, als Ik, en markeert daarmee het stadium waarin de roos zich volledig heeft ontvouwd. Daarmee is ieder tijdelijk brandpunt (ego) verdwenen.
Nogmaals De Petri: ‘Het nieuwe bewustzijn bezit geen brandpunt. Het is gezeteld in de gehele microkosmos. Die microkosmos bezit geen bewustzijnscentrum, ze is geheel en al bewustzijnscentrum, dat de Geest van Gods Plan tot uitdrukking brengt.’
Is in dit vuur de eenheid Geest-Ziel-Persoon gesmeed, dan is dus ook de tijdelijke mens die wij zijn in die eenheid opgenomen. Dan is wat de rozenkruisers aanduiden als transfiguratie werkelijkheid geworden. Niet alleen is de tijdelijke menselijke ziel tot tijdloze Ziel getransformeerd, ook heeft de Geest nu de mogelijkheid zijn goddelijke idee via deze Ziel individueel te verwerkelijken in de menselijke persoon en daarmee in deze wereld. Die mogelijkheid maakt onze tijd, waarin de aarde haar frequentie verhoogt, zo bijzonder.
Dat onze persoon als biologisch wezen een slechte naam heeft binnen verschillende religieuze tradities, valt te begrijpen omdat zij ‘de weg van het water’ vertegenwoordigen, de weg waarop de persoon zich dient over te geven aan een nieuwe bezieling. Maar voor de ik-bewuste mens van onze tijd gaat het om Zelfverwerkelijking, de ‘weg van het vuur’, de assimilatie van hogere trillingsfrequenties. Religies hebben hierin in het gunstigste geval een voorwaardenscheppende functie.
Von Dreien: ‘Het opstijgen van een beschaving naar een hogere dimensie is niets bijzonders. Dat gebeurt regelmatig in het universum. Maar die ascensie maken zij met de ziel, dus niet tegelijkertijd met hun fysieke lichaam. Dat gebeurt hier voor het eerst, daarom is de aarde vanuit kosmisch oogpunt iets heel bijzonders. Als dit de mensen op aarde nu lukt, zal dat een mijlpaal zijn in de geschiedenis van het universum.’
Dat we als mens een meerdimensionaal wezen zijn, geldt ook de verschillende aanzichten van ons wezen, en geldt dus ook voor onze lichamelijkheid. Als Von Dreien hier niet alleen doelt op ons grofstoffelijke lichaam maar ook op het veel ijlere etherlichaam, dan komt haar uitspraak overeen met de bedoelde transfiguratie. Ons persoontje is er niet toe voorbestemd een afbeelding te blijven van een oorspronkelijker beeld van God: het is door de vurige transfiguratie dat onze persoon tot beeld van God kan worden. De tot drie-eenheid verwerkelijkte microkosmos kunnen we zien als een vurig Oog.
Ramana: ‘Het Zelf is het Oog, het onbeperkte Oog. Het Ene is het Oog achter het oog van denken en voelen. Het is zelf de bewustzijnsruimte waarin de ruimte van het denken verschijnt.’ Het is in het microkosmische Oog dat de eenheid en de organische heelheid van heel de kosmos oplicht, dat eenheid zich verwerkelijkt als veel-eenheid. Het vurige Oog verwerkelijkt het Zien in ons zien, het Denken in ons denken, het Voelen in ons voelen.
In de Bhagavad Gita spreekt de drie-ene Mens tot ons in de persoon van Krishna: ‘Ik ben de Geest, die in de diepte van de Ziel in ieder wezen ondoorgrondelijk woont.’ In de Bijbel wordt deze mens gekwalificeerd als zoon van God, wat we overigens al vinden bij Hermes: ‘Ik vereer na u één zoon, die als eeuwige uit u is voortgekomen; die God is, naar zijn wezen, uit uw wezen, die van u het totaalgelijkende beeld is, zodat hij in u is en u in hem bent: spiegel van uw schoonheid, gelaat dat wederzijds verheugt.’ Deze microkosmische Mens is een unieke openbaring.
De Petri: ‘De uiteenlopende talenten van de zielemensheid vloeien voort uit verschillen in de wezensstaat van de microkosmos. Iedere microkosmos straalt het Licht van God uit op zeer persoonlijke wijze. Hoewel we in zielegemeenschap volkomen één zijn, kent het nieuwe rijk diverse ambten en roepingen, ter ordening en openbaring van het geheel.’ In dezelfde geest liet Steiner zich uit: ‘Waar het op aankomt, is niet dat de waarheid in de ene mens op een andere wijze verschijnt dan in de andere, maar dat alle te voorschijn komende individuele gedaanten deel uitmaken van één groot geheel, namelijk de universele ideële wereld.’
Steiner zag de verwerkelijking van de Geestziel tot individuele mens als de ware taak van de rozenkruisers: ‘Het christendom is een zienswijze die in alles een openbaring van het goddelijke ziet (…) Dat is het innerlijke, de kracht van de wezenskern van de geestelijke stroming die in het Westen moet gaan stromen, de missie van het rozenkruis.’ Niet lang daarna kwam het bevestigende antwoord van Van Rijckenborgh: ‘De weg van de rozenkruiser is niet een weg van ik-verbreking. Wij leren niet: opgeven van het ik-bewustzijn. Het christendom leert: zichzelf verliezen in dienst van allen. U kunt pas zuiver zijn als uw omgeving zuiver is, als uw land zuiver is, als de wereld zuiver is.’ Al mag dit ons misschien als muziek in de oren klinken, het is bepaald geen romantisch of utopisch streven. Transfiguratie is een vurig proces en wie te dicht bij het vuur wil zitten, zal zich minst genomen schroeien. Ook Deunov liet daar geen misverstand over bestaan, zoals we eerder zagen: hij sprak van het heilige vuur van de liefde als een verterend vuur.
Het is bepaald niet vanzelfsprekend met Hermes te kunnen getuigen: ‘Vandaar dat de goede Geest heeft gezegd: goden zijn onsterfelijke mensen, mensen zijn sterfelijke goden.’ Hetzelfde beeld hield Z.W. Leene ons vorige eeuw voor: ‘Wij mogen onszelf zien als volmaakt, als goddelijk, en weigeren om iets te denken dat in strijd zou zijn met deze goddelijkheid want in werkelijkheid zijn wij vonken van de goddelijke vlam. Om diep tot dit bewustzijn te kunnen komen, dienen wij de betekenis van die gedachte uit ons denken te extraheren, en in onszelf als microkosmos te leggen. Als microkosmos zijn wij volmaakt en kunnen we onze goddelijkheid voelen.Wij bezitten een volmaakte liefde, wil en wijsheid. Wij voelen ons één met al het geschapene en dragen die liefde ernaar uit.’