10-3 Mysterieuze deugd – het derde commentaar op strofe 10 van de Daodejing

 

BESTEL DE CHINESE GNOSIS

DOWNLOAD THE CHINESE GNOSIS (FREE PDF)

Hieronder volgt het derde en laatste commentaar dat J. van Rijckenborgh (1896-1968) en Catharose de Petri (1902-1990) hebben geschreven op strofe 10 van de Daodejing (of Tao Teh King) in hun boek De Chinese Gnosis.

BELUISTER OF LEES STROFE 10 UIT DE DAODEJING EN HET EERSTE COMMENTAAR DAAROP

BELUISTER OF LEES HET TWEEDE COMMENTAAR OP STROFE 10 VAN DE DAODEJING

10.3 MYSTERIEUZE DEUGD

Wij plaatsen u voor het slot van het tiende hoofdstuk van de Tao Teh King:

‘Hij brengt de dingen voort en voedt ze.
Hij brengt ze voort zonder ze te bezitten.
Hij vermeerdert en vermenigvuldigt
en rekent niet op beloning.
Hij regeert en beschouwt zich niet als meester.
Dit is wat men de mysterieuze deugd noemt.’

Het wordt nu onze taak door te dringen in de mysterieuze deugd – een bijzonder goede en juiste formulering van de staat-van-zijn van de taoïst, van de transfigurist.

Allereerst moeten wij nagaan welke deugd hier wordt bedoeld en waarom men haar mysterieus noemt. De deugd waarop onze aandacht hier wordt gevestigd, is de uiteindelijke toestand van volkomen bevrijding, van volkomen rust, van volkomen niet-zijn. Mysterieus acht men de onnaspeurlijke wijze waarop deze bevrijding, dialectisch bekeken, tot stand komt.

Men kan in onze natuur de ontwikkeling van iedere mens naspeuren en in details vaststellen, doch bij de transfigurist staat men voor een raadsel. Een mysticus, die afscheid neemt van de wereld, zich ergens terugtrekt en zich met urenlange vrome overpeinzingen bezighoudt, zich aan allerlei devoties en penitenties overgeeft, heeft een transparante levensgang. Men kan zijn levensbeschrijving vaststellen, van jaar tot jaar, hoe het ging en waar het uiteindelijk op uitliep.

Een occultist heeft eveneens een doorzichtige levensgang. Ieder die met de occulte mentaliteit en praktijk op de hoogte is, kan volkomen weten hoe het met hem gaat en ging. Daarin is niets mysterieus. Ook een mens die beschikt over een behoorlijk getrainde intel- ligentie, naar een universiteit gaat, zijn studie voltooit en zich specialiseert, is een mens die men kent en die men, bij wijze van spreken, ziet groeien, om het even welk soort wetenschap hij beoefent. Men kan zeggen dat deze levens volgens het programma verlopen.

En naarmate dit programma met succes wordt uitgevoerd zijn de betrokkenen bekend, beroemd, geëerd en worden zij bewierookt. Zij worden historische figuren, die op de scholen en in het leven ten voorbeeld worden gesteld aan allen. Met betrekking tot hen is er geen sprake van mysterieuze deugd, doch van een zeer openlijke, duidelijke deugd, ontwikkeld volgens het programma: toen was hij nog zo – toen deed hij dit – en werd hij dat. Dat alles is heel duidelijk.

De ontwikkeling van de transfigurist echter is onnaspeurlijk. Men constateert uitkomsten die merkwaardig duidelijk zijn. Maar hoe dat ging, hoe dat kon, er is niemand die het u zeggen kan. Er is voor de wereld geen duidelijke levensgang.

Nemen wij als voorbeeld Jacob Boehme, een schoenmaker. Hij lapte zolen én hij doortastte de goddelijke alopenbaring. Hij kende zoveel letteren van de werkelijkheid, van de eeuwigheid, dat alle doctoren in de letteren in de ganse wereld er in de eerste duizend jaar niet aan kunnen tippen. Mysterieuze deugd, mysterieuze bevrijding, ook voor Jacob Boehme zelf! En dat is de signatuur.

Hoor Paulus spreken: ‘Of het in het lichaam is of erbuiten, ik weet het niet, maar het is er.’ Mysterieuze deugd! Hebben dergelijke entiteiten de deugd beoefend? Hebben zij haar bestudeerd, bezworen? Men weet het niet! Ook zijzelf niet. Zij zijn onwetend. Hun licht dringt evenwel overal door, en daarom kónden zij onwetend zijn. De deugd is er, de eigenschappen daarvan zijn er, doch de weg is het grote heerlijke wonder. Geen centimeter van die weg kan worden ‘gewild’, ‘gemystificeerd’, ‘beoefend’ of ‘beleerd’. Men moet terzake zelfs geheel en al onwetend zijn.

Is het dan niet verkeerd over die weg te spreken? Men kan u slechts één hoogst positief ding aantonen, namelijk het begin ervan. Het pad – Tao – moet beginnen met zelfovergave van het dialectische ik aan het Koninkrijk binnenin u. En als het ik zich weggeschonken heeft, wat kan het dan verder nog doen? Het is er niet meer!

En nu zeggen wij tegen u: ‘Als het nu zo begint, let dan op!’ U hebt, als in een reeks van wondere pracht, steeds de deugd zien opduiken op het pad, even mysterieus voor u als voor ieder ander, en het blijft mysterieus voor u, ook als u die weg gaat. Want de mysterieuze deugd is: één worden met een andere natuur, met een andere zielenstaat. En wat weet u daarvan?

U staat boven op een berg en ontdekt een verborgen bron. U slaat op de rots en de bron breekt open. Kunt u zeggen hoe de waterstroom zijn weg omlaag zal zoeken en vinden? Hoe hij de zee zal bereiken?

U staat in het gewone leven en u hebt daar uw plaats, misschien op een bureau, atelier, werkplaats, in een winkel, of een huis, of waar dan ook. Men kent u, velen kennen u en men weet waar u woont. Velen kennen u van nabij en zij weten wat u waard bent, hoe u bent in het gewone leven. Men kent uw mogelijkheden en tekortkomingen, eventueel uw sterke begrenzingen. Men kent u wellicht nog van de schoolbanken, waar u misschien behoord hebt tot de middelmatigen. U wist niet veel en dat is nog zo met u, en u voelt zich een heel bescheiden mens.

En nu komt u ertoe, op suggestie van de School van het Rozenkruis en uit eigen nood, op onze dringende uitnodiging, het heerlijke Johanneïsche zelfoffer te brengen. Dat middelmatige ik van u, dat door velen zo goed gekend wordt, voert u tot de geest in de vallei, en in volle overgave ontledigd u zich voor de Andere die in u wassen moet.

Stellen wij dat u dat doet, werkelijk doet, dat meneer of mevrouw Middelmatigheid dat doet. Wat geschiedt er dan? U slaat op de rots en een stroom levend water breekt te voorschijn en neemt zijn loop. Wat geschiedt er nu verder? Voor het oog van de wereld, van de mensen die u zo goed kennen, is u in de aanvang nog dezelfde meneer of mevrouw Middelmatigheid. U gaat weer naar uw werk, waar dan ook en hoe dan ook, en u woont daar en daar, in die en die straat. Maar u bent er niet meer. U bent weg, evenals de hoofdfiguur uit De witte dominicaan van Gustav Meyrink.

En nu gaat er zich een wonder voltrekken: de stroom van de nieuwe zielenstaat, die u met uw totale zelfoffer mogelijk hebt gemaakt, gaat nu met het door u verlaten huis een weg. Die levensweg openbaart markante nieuwe accenten, toont feiten voor de verbijsterde scharen, die u zo goed kennen: ‘Hoe kan dat nu… ?’ zeggen ze. Mysterieuze deugd!

En het wezen dat u zelf vroeger was, lacht en zwijgt, arbeidt in zijn bedrijf zolang het moet, of tikt een factuur, of verkoopt zijn koopwaar, of voert een routinegesprek met een klant, of doet iets anders. Tegelijkertijd brengt de Andere de dingen in u voort en voedt ze.

Hoe is dat mogelijk? Het is mogelijk doordat in het grote zelfoffer uw animale ik, uw biologische ik, een stukje, een scherfje, een vonkje, een straaltje blijkt te zijn van het grote Wezen des Harten, althans, daarmee verbonden blijkt te zijn. En zo is er een sensatie, een ervaren, of het oude ik in een hoekje, op een afstand, als belangstellend deelhebber, doch geen enkele invloed uitoefenend, de gehele nieuwe wording gadeslaat. Het is of de Andere in u van tijd tot tijd tot u spreekt als een verheven bloedverwant: ‘Ziet ge, broeder, zuster, zo hoort het, zo had het moeten geschieden,’ en u buigt vol devotie het hoofd.

De signatuur van het nieuwe bewustzijn is een geheel ander bewustzijnservaren. Geen ikbewustzijn, doch collectief bewustzijn. Zo brengt de Andere in u de dingen voort en voedt ze. Hij brengt ze voort, doch zou u, in die toestand gekomen, kunnen beweren en volhouden dat u de bezitter bent?

De Andere in u is de bouwer van het nieuwe zielentehuis en u aanschouwt en ervaart, zonder te bezitten. De Andere in u vermeerdert de deugd en vermenigvuldigt de deugd. De stroom verwijdt zich en wordt dieper, doch zou u, die het werk niet deed en toch deelhebber bent, rekenen op beloning? Wat voor beloning zou u wensen? Wat voor beloning zou nog mogelijk zijn?

Er komt vaart in uw wezen, de deugd neemt toe, en het wezen, waarin u vroeger als regeerder en meester stond, verheft zich mijlenver boven de vroegere meneer of mevrouw Middelmatigheid. De Andere regeert: ‘Niet ik, doch Christus in mij.’ Absurd nietwaar, indien ú zich als meester zou beschouwen! Ten enenmale uitgesloten dat ú zou zeggen: ‘Ik, de ingewijde, ik, de meester, ik, de afgezant van de Broederschap, ik, de mandataris. Zie naar mij – ik ben de man.’

Aan één signatuur kunt u altijd de mensen herkennen die zich in uw rijen willen dringen, maar het pad van de mysterieuze deugd niet willen bewandelen: zij stellen steeds het dialectische ik op de voorgrond, steeds brengen zij hun ik in het geding. Zij strijden een strijd, zoals er in deze natuur altijd een strijd gevoerd wordt.

Als u evenwel het ik laat zwijgen en het pad der wijsheid betreedt, dan ontstaat er een groei, een ontwikkeling, een voortgaan van kracht tot kracht en van heerlijkheid tot heerlijkheid die door geen enkel mensenkind te stuiten is. Dan ontstijgt u aan het rampgebied en aan de conflictenorgie van deze natuur. Het Koninkrijk Gods in u ontsluit zich voor u en dit rijk gaat u regeren. Het zal een regeren zijn zonder dat u het zult bemerken, zonder dwang, omdat deze regering aan een geheel ander fundamenteel principe beantwoordt en van een geheel andere aard is.

In de gewone natuur regeert het ene ik over het andere ik, is er dwang en… het is noodzakelijk! In het nieuwe levensveld is zoiets uitgesloten! Eenmaal zal het zo zijn: Wie zijt gij, broeder? Wie zijt gij, zuster? Wij zijn niemand! Wij zijn heengegaan voor altijd, wij zijn dood en wij leven. En wij zien het grote, heerlijke wonder aan, het wonder dat men de mysterieuze deugd noemt.

Bron: De Chinese Gnosis, door J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri

GA NAAR HOOFDSTUK 10.1

GA NAAR HOOFDSTUK 10.2

BESTEL DE CHINESE GNOSIS

DOWNLOAD THE CHINESE GNOSIS (FREE PDF)