Vrijmoedig goed – voordracht van Hannie te Grotenhuis op een symposion over het Goede

LEES MEER OVER HET SYMPOSIONBOEK

BESTEL ‘HET SCHONE, HET GOEDE, HET WARE’ (SYMPOSIONREEKS 42)

Hieronder volgt de tekst van de voordracht die Hannie te Grotenhuis heeft gehouden op het symposion over ‘Het Goede’, en die gepubliceerd is in het symposionboek Het Schone, het Goede, het Ware, drie symposia over de trias van Plato

De filosoof Plato zag twee werelden voor zich. Hij zag de abstracte wereld van de ideeën, de wereld van de geest, en hij zag de concrete wereld, de wereld van het zintuigelijk waarneembare. In de abstracte wereld staat het Goede bovenaan, al het andere komt er uit voort. Het Goede is daar absoluut, volmaakt, eeuwig en onveranderlijk. In de concrete wereld is het goede ook aanwezig, maar daar is het altijd onderhevig aan verandering en daarom per definitie ten dele en tijdelijk. 

In de hermetische filosofie zoals we die bijvoorbeeld in de geschriften van Hermes Trismisgistus aantreffen, is Plato’s gedachtewereld volop aanwezig. Daar lezen we:

“Het Goede bevindt zich in niets of niemand anders dan in God alleen. Sterker nog, het Goede is altijd God zelf. 
Als dat zo is, moet het ook het principe zijn van iedere beweging en van ieder ontstaan.
Maar tegelijk moet dat principe zelf een statische energie zijn. Het moet zonder behoefte en overdaad zijn, maar geheel vol; het moet voorop gaan en voor alles zorgen, en van alles het begin zijn. 

En als ik het principe dat voor alles zorgt goed noem, dan bedoel ik dat het geheel en al en altijd goed is.
Dat laatste geldt evenwel van God alleen en van niets of niemand anders. Want hem ontbreekt niets, zodat hij ook niet door de begeerte het te bezitten slecht zou kunnen worden.” 

Zowel Plato als Hermes stellen dus dat het absoluut Goede alleen in de geestelijke wereld bestaat en bovendien de bron is waaruit alles voorkomt. In de verschillende inleidingen vandaag en met name in die van Peter Teunis vanochtend, hebben we met deze gedachten al uitvoerig kennis gemaakt. 

In deze slottoespraak stel ik daarom de vraag centraal: Als die kloof tussen ons en het absoluut goede zo onoverbrugbaar is, waarom zouden wij ons dan druk maken om het Goede? Heeft dat wel zin? Ik denk dat we niet anders kunnen, dan ons er druk om maken. Het is ons lot. Ja, we kunnen natuurlijk proberen onszelf buiten dit verhaal te plaatsen, alsof het ons niet aangaat. Maar dat houden we uiteindelijk niet vol, omdat er een onverbrekelijke lijn is tussen ons en de wereld van de ideeën, of de wereld van de geest.

‘We zijn allemaal sterrenstof’, zo zegt Plato’s leermeester Socrates. Alles wat geschapen is en leeft, komt uit de Ene Bron voort. Daarom kun je die lijn tussen onze horizontale wereld en de verticale wereld van de Geest niet weggummen. Eerder ligt hij als een onuitwisbare herinnering opgeslagen in het meest wezenlijke deel van de mens. Die herinnering is bij de meeste mensen onbewust, maar werkt niettemin als een oerverlangen door in al ons zoeken, nadenken en creëren. Hoe sterk dat is, bewijst het leven van alledag. 

In mijn werk bijvoorbeeld ontmoet ik vele weldenkende mensen die zichzelf niettemin volkomen voorbij lopen in hun ijver om van betekenis te zijn en iets goeds te doen voor anderen. Ze gaan zover dat ze er zelfs hun eigen gezondheid voor op het spel zetten. Hun geploeter verdrukt uiteindelijk alles wat van waarde is: hun plezier, hun verwondering, hun verbeeldingskracht en op den duur zelfs hun bevlogenheid. Waarom doen zij dit? 

Uit onderzoek blijkt dat ons gevoel van geluk sterk samenhangt met de betekenis die we hebben voor anderen. Of je gelukkig bent, of je je in het leven geslaagd voelt, zo laten onderzoekers zien, heeft veel te maken met of je anderen iets goeds kunt geven van jezelf. Aandacht, zorg, een opwekkend woord, hulp, liefde. Dat is op zich prachtig en ook weer logisch, dat deze behoefte om iets goeds voor een ander te betekenen zo fundamenteel in ons verankerd is. Konden we maar zo leven: eenvoudig vanuit die behoefte, en niets anders wensend. Maar daar zit ‘m nu net de kneep. 

De praktijk is dat we behalve deze behoefte, nog vele andere behoeften hebben. Behoefte aan zelfontplooiing, erkenning, zekerheid, autonomie, contact, voorspoed, afwisseling en ontspanning. We zitten wat dit betreft boordevol tegenstrijdigheden, die we vaak ook nog eens met man en macht proberen te verzoenen. Want ja, ook dat komt er nog bij: we menen dat we in alles een betere versie van onszelf moeten worden.

Ook hieruit kun je afleiden dat de herinnering aan een volmaakte wereld ons voortdrijft; als een pijl van heimwee proberen we de andere oever te bereiken. Maar een onzichtbare innerlijke maatstaf bepaalt ons er keer op keer weer bij dat het nog niet voldoende is. En hup, daar gaan we weer. We lijken Sisyphus wel.

Op dit punt van de toespraak aangekomen, kunnen we denk ik de volgende conclusie trekken: wij mensen zijn bij voortduring bezig de kloof te bestrijden tussen het absoluut Goede van Plato en Hermes en het relatief goede waartoe we als mens in staat zijn. Om er vervolgens keer op keer mee geconfronteerd te worden dat we daarvoor blijkbaar toch niet uit het juiste hout gesneden zijn. 

Onlangs kwam ik een gedicht tegen van de Poolse dichteres Wislawa Szymborska, dat woorden geeft aan wat we missen. Zij schrijft: 

‘Een ziel heb je nu en dan. Niemand heeft haar ononderbroken en voor altijd. Zelden staat ze ons bij tijdens slopende bezigheden als meubels verplaatsen en koffers tillen of een weg afleggen op knellende schoenen. Ze is kieskeurig: ze ziet ons liever niet in de massa, walgt van onze strijd om maar te winnen en van ons wapengekletter. Vreugde en verdriet zijn voor haar geen twee verschillende gevoelens. Alleen als die twee zijn verbonden is ze bij ons. We kunnen op haar rekenen wanneer we nergens zeker van zijn, maar alles willen weten.’

Szymborska toont ons hier een buitengewone en ongrijpbare gemoedstoestand die zij de ziel noemt. Die alleen maar verschijnt als het gewone gedoe even z’n mond houdt. Die pas bij ons is wanneer vreugde en verdriet verbonden zijn. We kunnen op haar rekenen wanneer we nergens zeker van zijn, maar alles willen weten. 

Zowel bij Plato als bij Hermes is de ziel de verbinder tussen het concrete en tijdelijke en het abstracte en eeuwige. Niet iedere ziel echter kan ons met de geestelijke wereld verbinden, zo laat Hermes zijn leerling Tat weten. Alleen die ziel die zich van haar geestelijke oorsprong bewust geworden is, die in zichzelf het geestelijke herkent. Ook Plato ziet het zo. In ons ligt een herinnering aan het Goede verborgen, dus als we ons daarnaar wenden dan kunnen we ons een voorstelling van het Goede maken. Plato laat Socrates dan ook zeggen dat we onze ziel moeten leren kennen en dat we daarvoor in de meest schitterende spiegel moeten kijken die er is: namelijk God. 

Heeft u die ziel van Plato en Hermes al eens ontmoet? Heeft u al eens haar wereld van licht, vrijheid en dynamische stilte ervaren? Als uw antwoord ‘ja’ is, voelt u zich dan een gezegend mens? Dankbaar voor de ervaring? En vol aspiratie om deze nieuw ontdekte metgezel beter te leren kennen? 

Of voelt u eerder droefheid vanwege uw onvermogen om te behouden wat zo dierbaar is? Want zoals Szymborska dicht: niemand heeft de ziel ononderbroken en voor altijd. Ze laat zich niet vangen of oproepen. Ze komt op haar moment. Het juiste moment. 

In de levenskunst of de kunst van het goede leven, zoals filosofen zeggen, is het ‘juiste moment’ een sleutelbegrip. Levenskunst is timing, het juiste moment grijpen om iets te doen wat zijn sporen in ons nalaat, wat er werkelijk toe doet. U kent misschien wel dat gevoel, als u het juiste moment voorbij hebt laten gaan. Een laatste bezoek aan een zieke buurvrouw. Een handreiking aan een vriend in nood. Deelname aan een bijzondere bijeenkomst. Het ontbrak u aan de tegenwoordigheid van geest om het juiste moment te grijpen, en te doen wat eigenlijk gedaan had moeten worden. En wat dan resteert is weemoed om de gemiste kans. 

Zo kan het ook gaan met die cruciale ervaringen waarin wij ploeteraars plotseling en onverwacht een glimp opvangen van een leven zonder strijd, maar met een diepte die ons ontzag inboezemt, ja misschien zelfs afschrikt, zo diep is het. Want wat gebeurt hier nu eigenlijk?

We doen ons uiterste best zo goed mogelijk te leven. Maar plotseling en onverwacht, is er een impressie van een heel ander leven. Het horizontale ontmoet het verticale, het concrete ziet voor een moment in het abstracte. Hier en nu wordt ons de zeldzame kans geboden om ons leven een nieuwe wending te geven. En dan, wat doen we dan? Grijpen we het moment en besluiten we ons te wijden aan de ziel?

Plato schreef ooit: het leven is liefde in opgang. Kunnen je dit met Plato meevoelen? Dat liefde of de ziel de ladder is om te beklimmen die ons de wereld van de geest binnen leidt? Als leven liefde in opgang is, dan verwijst dit naar een proces. Een proces van groei en wording, waarin wij partij zijn. Een proces van bewustzijnsontwikkeling zonder dat er zicht is op een bepaald einde. Een proces dat in zichzelf weliswaar de beloning is, maar dat tegelijkertijd geen stilstand verdraagt. 

Er wordt daarbij iets van ons verwacht. Wat dat precies is, is voor ieder mens verschillend. Want allemaal staan we op onze eigen trede van innerlijke ontwikkeling. Maar we kunnen wel zeggen dat het ons hoe dan ook uitnodigt dagelijks het beste van onszelf in te brengen: ons plezier, onze verwondering, onze verbeeldingskracht en onze bevlogenheid. 

Ik wens u van harte de vrijmoedigheid toe om zo te leven. 

Bron: Het Schone, het Goede, het Ware, Symposionreeks 40

LEES MEER OVER HET SYMPOSIONBOEK

BESTEL ‘HET SCHONE, HET GOEDE, HET WARE’ (SYMPOSIONREEKS 42)