Het boekje Reveil is een opwekking tot fundamentele levensvernieuwing als uitkomst in een uitzichtloze tijd, gericht tot alle jonge mensen en tot hen die zich jong voelen. Een bewogen appèl aan allen die de ene Waarheid hebben herkend om mee de handen aan de ploeg te slaan, in dienst van wereld en mensheid. De basis van dit boekje vormen tempeldiensten voor jonge mensen van de School van het Rozenkruis, gehouden door Catharose de Petri en Jan van Rijckenborgh in 1962 tijdens een meerdaagse internationale bijeenkomst op het conferentiecentrum Noverosa in Doornspijk. Hieronder volgt een gedeelte uit de eerste toespraak.
Heel de mensheid gaat, zoals u wellicht uit de esoterische literatuur bekend zal zijn, een ontwikkelingsgang door zeven tijdperken, waarvan er nu drieëneenhalf achter ons liggen. Vrijwel alle mensen zijn aangekomen bij het eindpunt van de eerste helft van ons aarde-tijdperk, en wij staan nu voor de grote opgave van dat vierde tijdperk, namelijk de verwerkelijking van het zielelichaam.
Enerzijds kan men het zielelichaam het vierde aanzicht van onze persoonlijkheid noemen, anderzijds is dit het eerste voertuig van de ware, goddelijke, hogere mens. Enerzijds is, wanneer wij over de ziel spreken, onze aandacht gericht op onze wereld, de wereld die wij kennen; anderzijds op de wereld, die wij weleens hebben aangeduid als de bovennatuur.
In de achter ons liggende periode was de opdracht der mensheid: de verwerkelijking van het verstandelijke bewustzijn, dat wil zeggen de juiste toebereiding van inrichting van onze hersenmassa, het ingewikkeldste deel van het hoofdheiligdom, totdat tenslotte een werkelijk verstandelijk vermogen verkregen was.
Op basis van dit verstandelijke vermogen spreken wij u nu in deze tempel toe. Voordat er sprake was van een verstandelijk bewustzijn, kwamen de mensen ook wel bijeen in tempels, doch met geheel andere doeleinden: de massa der mensen werd toen als het ware als een kudde dieren bijeengedreven. Thans echter richten wij ons tot u van hoofd tot hoofd, van hart tot hart, en doen een beroep op uw verstandelijke bewustzijn. Zonder zulk een redelijk vermogen als basis zou de ontwikkeling van de ziel volstrekt onmogelijk zijn.
Wat is feitelijk een ziel? Wat is een zielelichaam? Hebt u daarover weleens nagedacht? De ziel heeft een zeer ijle, etherische samenstelling. Doch zij komt niet op een bepaald moment zo maar uit de hemel vallen. Er is geen sprake van dat u op een goede morgen zou kunnen ontwaken in het bezit van een zielestaat. De ziel komt niet uit de lucht vallen, doch moet worden gebouwd, verwerkelijkt: u dient dit bouwstuk zèlf te ondernemen!
Om het zielelichaam te bouwen, om het zielegewaad zoals het ook wel genoemd wordt – te weven, is begrip nodig, dus verstandelijk vermogen. Dit verklaart waarom in de eerste helft van het aardetijdperk alle aandacht bij de mensheidsgang gericht was op de ontwikkeling van het verstandelijke vermogen. Want zonder het bezit van dit vermogen zouden wij niets van het wezen van de ziel en van de noodzaak van zielebouw kunnen verstaan.
De mens moet bovendien begrip hebben van het proces dat tot de verwerkelijking van de ziel voert en er voorts grote belangstelling voor bezitten. Eerst door werkelijke belangstelling kan de waarachtige toewijding tot ontwikkeling komen om de arbeid van zielebouw te ondernemen. Wij zeggen dit alles met nadruk, omdat er op dit punt zeer grote vergissingen worden gemaakt.
Tot goed begrip diene dat ook de persoonlijkheid zo iets als een etherisch wezen, een etherisch voertuig, bezit. Onze persoonlijkheid omvat reeds, zoals u zult weten, drie lichamen, met name het stoffelijke lichaam, het etherische dubbel daarvan, en ten derde het in de vorige bestaanstijdperken laatst verkregen voertuig, het astrale lichaam; een drie-eenheid dus, die bijeengehouden wordt door wat wij noemen de microkosmos, de monade.
Deze drievoudige persoonlijkheid wordt voorts overschaduwd door wat wij noemen de microkosmos, de monade. Zij wordt opgebouwd en onderhouden door de verschillende strata en krachten van onze aarde. De microkosmos daarentegen is niet uit de aarde, doch uit de bovennatuur.
De huidige mens is dus feitelijk samengesteld als een tweevoudig wezen en manifesteert zich ook als zodanig: de persoonlijkheid, samengesteld uit de aarde, en de mikrokosmos, die de persoonlijkheid overschaduwt en tot ons komt uit de bovennatuur. Deze twee nu — de mikrokosmos en de persoonlijkheid — moeten tot één worden. Dát is de grote opgave!
Maar let nu eens op: het etherische dubbel van onze persoonlijkheid heeft een groot, een intens stralend vermogen. Het gehele spectrum is daarin vertegenwoordigd. Voorts heeft het vele kleuren die wij in het bekende kleurenschema niet kennen. Dit stralende vermogen, deze lichtkracht, voedt en onderhoudt ons stoffelijke lichaam. Ons stoflichaam straalt al deze etherkrachten, die wij van ons etherisch voertuig – ook wel levenslichaam genaamd – ontvangen, eveneens weer uit, naar buiten.
Voor iemand die wat sensitief is, is het heel gemakkelijk de kleuren van deze uitstraling waar te nemen. Terwijl u naar ons zit te luisteren, stralen die kleuren uit ons hoofdheiligdom. Terwijl wij hier spreken, stralen die etherkrachten uit onze handen, uit onze ogen, uit ons sternum, en dat alles is zeer goed waar te nemen. Zo kan het gebeuren dat iemand deze etheruitstraling van het stoffelijke lichaam of, tijdens de slaap, die van het ijle deel der gesplitste persoonlijkheid, voor het zielelichaam gaat houden en, wanneer hij die kleurensprankeling waarneemt, zegt: ‘Wat is dat prachtig, wat is dat mooi!’
Het is inderdaad mooi. Maar, vrienden, het heeft niets met de ziel te maken. Daarom leidt dit soort sensitiviteit vaak tot mystificaties. Allerlei waanvoorstellingen komen zo tot ontwikkeling. met alle gevolgen daarvan. Een waarschuwing is dan ook in dit opzicht wel op zijn plaats; vandaar dat de Heilige Taal ons voorhoudt: ‘Beproef de geesten of zij uit God zijn!’ Dat wil zeggen of zij wel met de Geest, met God, met het Al-Goede verbonden zijn.
De mens die door zijn astrale fantomen wordt beheerst, kan zich, zo staat er in de Bijbel, manifesteren als een engel van het de licht. Met de ‘geesten’ die beproefd moeten worden, worden hier bedoeld de entiteiten die zich ophouden in het gebied aan generzijde, de spiegelsfeer, een sfeer die geheel tot het aardse gebied behoort. Het feit dat een dergelijk bedrog in de Bijbel wordt aangeduid, is een bewijs dat het zeer veel voorkomt. Dit alles om toch vooral goed te doen uitkomen dat het zielelichaam, dat gebouwd moet worden, iets geheel anders is dan het etherische dubbel.
In het kort willen wij nu aangeven op welke wijze een mens het zielelichaam kan bouwen. In de eerste plaats moet dan gezegd worden dat een mens daartoe geadeld dient te zijn, hij moet eraan toe zijn. Het verstand dat hij bezit dient geheel op die taak afgestemd te zijn. Een verstandelijk denken dat geheel op de materie is afgestemd, dat de materie zoekt, behoeft aan de arbeid van zielebouw zeker niet te beginnen: het zal niet het minste resultaat bereiken. Het verlangen van de mens moet ten volle naar zielegroei uitgaan, moet daaraan toe zijn. En dát hangt weer af van de bloedstoestand van de mens, van de bloedsziel.
Het gaat er, kort gezegd, om of een mens krachtens zijn karmische verleden aan toe is zich te wijden aan het zoeken, het nastreven van het bezit van de levende zielestaat. Is die drang vanuit het karmische verleden aanwezig, dan is – zoals u kunt verstaan – zowel het hart als het hoofd in een toestand van openheid gekomen. Dan zijn ‘hart en hoofd elkaar toegenegen’, op elkaar afgestemd. In de materie is het gewoonlijk zo, dat er gespletenheid is tussen de verschillende aanzichten en werkingen van het hart en van het hoofd.
Wel, als hart en hoofd een zeker evenwicht te aanschouwen geven, een gerichtheid op de dingen van de ziel, dan staat achter beide het verlangen naar het ‘volkomen’ worden. De mens van deze wereld is nog geen volkómen mens, nog geen waarachtig mens. De mensen menen, en dat is hun mystificatie, dat zij reeds Mensen zijn. Doch zij zijn slechts mensen in wording. En er is slechts sprake van voortgaande wording wanneer wij inderdaad gericht zijn op het bouwen van de ziel.
Als wij nu vervuld zijn van een mateloos verlangen naar zieleverwerkelijking, dan ondergaan wij in het hart een steeds krachtiger gevoel, een gevoelsontwikkeling die ons als het ware voortjaagt tot dat doel. Ons verlangen kan op deze wijze zo krachtig worden, dat wij gevoelen, ondergaan, hoe het borstbeen, het sternum – dat is: uitstraler! – letterlijk begint te vibreren. Als déze verschijnselen zich in ons voordoen, dan zijn wij, evenals eenmaal Christiaan Rozenkruis, vervuld van verlangen naar de opstanding. Dat wil hier zeggen: het volkomen worden, de opstanding tot het waarachtige mens worden. Daarom ook wordt er in de eerste regels van De Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis gezegd: ‘Op een avond voor Pasen zat Christiaan Rozenkruis aan tafel in zijn hut.’
Het Paasfeest is, zoals u weet, het feest van de vervulling. Welnu, wanneer het hart vervuld is van verlangen naar opstanding, bezit het voldoende openheid voor de aanvang van het zieleproces en dan is ook het hoofdheiligdom daartoe verstandelijk geschikt. Wij zien dan hoe in het hart een wonderlijke, een grote, heerlijke kracht vrijkomt. In het hartheiligdom is een zeer bijzonder orgaan aanwezig, dat wij in onze wijsbegeerte aanduiden als de roos des harten of ook wel als ‘het oeratoom’.
In dat deel van het hart waar zich deze roos bevindt, ligt ook een zeer machtige kracht verborgen, die in onze wijsbegeerte wordt aangeduid als kundalini, de kundalini des harten. Als het proces van zielebouw aanvangt, gaat het erom dat deze kundalini vrijkomt. Deze kracht begint dan te stralen, verkrijgt een steeds grotere actieradius: de roos des harten gaat open! Zij begint zich aan haar kelk bladeren te ontvouwen en haar rozekracht, de kundalinikracht, gaat zich verspreiden.
Het hart wordt weleens de motor van het lichaam genoemd, die het bloed in een gestaag ritme door de aderen jaagt. De rozekracht nu beoogt zich aan het bloed mee te delen. Ook het zenuwfluïde wordt erdoor beïnvloed, en eveneens de thymus, dat wonderlijke orgaan met interne secretie, dat zich eveneens in het hartheiligdom bevindt. Als de thymus voldoende open is en de toestand van het bloed en het zenuwfluïde het mogelijk maken, deelt de vrijgekomen rozekracht zich daaraan mee en begint op te stijgen naar het hoofdheiligdom, dat zij wil binnengaan.
Waar? Op welk punt? Op het punt tussen de beide wenkbrauwbogen, achter het voorhoofdsbeen. Als de toestand van het bloed, die van het zenuwfluïde en die van de thymus, het toelaten, dringt de rozekracht door tot het centrum van het hoofdheiligdom en vormt daar dus een soort krachtveld. In de aanvang is dat even moeilijk, omdat de rozekracht op haar weg naar omhoog verschillende obstakels ontmoet. Wij komen daar straks nog op terug.
Nemen wij nu aan dat de kundalini des harten doorgedrongen is tot in het hoofdheiligdom en bezig is zich te concentreren in de open ruimte achter het voorhoofdsbeen, dan dient zij voort te gaan tot een plaats die gelegen is onder de pinealis. Niet in de pinealis dus, niet in de pinealis-hersenruimte, maar daaronder, in de ruimte gelegen rondom het orgaan dat hypofyse wordt genoemd. Dáár, op dat punt in het midden van het hoofd, wordt aldus een tweede brandpunt gevormd. Het eerste brandpunt ligt dus in het hart, het tweede brandpunt in het midden van het hoofdheiligdom. Het grote, voorbereidende werk vordert dan zeer goed.
Deze grote, machtige brandpunten worden in de symboliek van het Rozenkruis ook wel aangeduid als tempels. De eerste tempel is het hart, en bij goede voorbereiding gaat de poort van deze tempel geheel open om de kundalini des harten naar buiten te doen stromen. De tweede tempel is gelegen in het hoofdheiligdom. Men noemt deze ook wel de tempel van de gouden roos; de gouden roos die naar buiten straalt via de open ruimte achter het voorhoofdsbeen.
Waarom spreekt men van gouden roos? Omdat zij die de rozekracht in het hoofdheiligdom weten te concentreren, vanuit het hoofd een goudachtige glans uitstralen. Op tal van voorstellingen, bij vele mystieke schilderingen, kan men deze gouden kroon uitgebeeld zien.
Wanneer de tweede tempel, in het hoofdheiligdom, door de rozekracht betreden kan worden, stroomt zij via het slangevuur naar beneden, namelijk langs de ruggemergskanalen. De eerste tempel (van het hart) is open; de tweede tempel (in het hoofd) is toebereid; en nu stroomt de rozekracht recht naar beneden tot in het onderste deel van het slangevuur. Daar bevindt zich eveneens een wonderlijk orgaan: de plexus sacralis, de heiligende, de genezende plexus. Daar, in de plexus sacralis, vinden wij opnieuw een bron van kundalini-kracht, een tweede bron. Deze tweede bron kan niet zuiver en goed opengaan als de eerste bron, in het hart, niet daarvoor geopend is, en de krachten van het hart niet op de juiste wijze aangewend zijn.
Let daar vooral op, indien u zich voor deze dingen interesseert. Bij bestudering van de desbetreffende wereldliteratuur ontdekt men dat telkens weer de aandacht gevestigd wordt op de kundalinibron in de plexus sacralis, en dat men tracht, met behulp van allerlei oefeningen en methoden die tweede bron van kundalini-kracht open te maken. Dat leidt echter op die wijze onveranderlijk tot de grootste moeilijkheden.
Als de rozekracht de plexus sacralis bereikt heeft, gaat het erom deze tweede kundalinibron zich te doen openen en haar krachten te doen opstijgen tot in het hoofdheiligdom. Daartoe is het slangevuur in staat. Dit bestaat uit drie kanalen. Langs een daarvan vaart de rozekracht omlaag tot in de plexus sacralis, en als deze zich dan opent, kan de vrijkomende kracht via een der beide andere kanalen omhoogstijgen. Slaagt de leerling erin, vanuit de nieuwe zijnstoestand waarin hij gekomen is, de tweede kundalini-kracht werkelijk naar boven te stuwen, dan is de derde tempel geopend, hetgeen vooral dan ten volle waar is als de opstijgende kundalinikracht samenvloeit met de kracht van de tweede tempel, die rondom de hypofyse is gelegen.
Als de twee kundalinikrachten zich verenigen en het hoofdheiligdom aldus op de juiste wijze is toebereid, is inderdaad de derde tempel geopend. Zo begrijpen wij waarom er in De alchemische bruiloft van Christiaan Rozenkruis gezegd wordt dat de leerling moet streven naar de berg, waarop drie tempels staan. Deze drie tempels zijn dus in het eigen wezen te vinden! En als dan de bergspits bereikt is, beschikt de leerling vanaf dat moment over het legendarische, nieuwe vermogen, een vermogen dat wij aanduiden als de nieuwe kracht.
Doch, beste vrienden, dan is het nieuwe zielelichaam nog niet geopenbaard. Er bestaat dan nog slechts de kruisboom. Er is nog maar een deel van het machtige werk verricht. Feitelijk kan Christiaan Rozenkruis, als hij de berg bereikt heeft waarop de drie tempels staan, eerst dan in werkelijkheid met zijn arbeid een aanvang maken. Daarom zeggen wij dat nog slechts de kruisboom is opgericht: de kruisboom heeft echter nog geen armen! Hoogstens is de basis voor de nieuwe arbeid gereedgekomen. Maar nu dienen aan de kruisboom, de levensboom, de takken, de uitspruitsels, te groeien. De kruisboom is nu stevig in de aarde geplant, zonder enige waan en met aantoonbare zekerheid; het gehele persoonlijkheidswezen is met de nieuwe kracht geladen, en in ‘de tempel die in het midden staat’, het hoofdheiligdom, is een aantoonbaar vermogen tot stand gekomen. Nu neemt de leerling plaats ‘achter het weefgetouw’, om zijn nieuwe gewaad, zijn nieuwe voertuig, het gouden bruiloftskleed, te weven.
Wat wil dat weven zeggen? Het wil zeggen dat de leerling van zijn nieuwe vermogen het enig juiste gebruik maakt, door zich met zijn gehele wezen te plaatsen in het veld van dienst. Neem dit goed in u op, vrienden, en vergeet het niet: er is geen sprake van dat ooit het zielegewaad geweven kan worden thuis in een luie stoel, of bijvoorbeeld in een zogenaamd eerbiedige, meditatieve houding. Het zielegewaad moet worden geweven door de levende daad! Door de mouwen op te stropen en u midden in de arbeid te storten.
Mensen die zich van de reddingsarbeid, van de heerlijke arbeid van de School van het Rozenkruis, afzijdig houden en het heel gewoon vinden dat een ander het voor hen opknapt, zijn aan het weven van het zielegewaad nog niet toe. Men moet zich achter het weefgetouw bij dag en bij nacht inspannen, voor al zijn broeders en zusters, met een voor zichzelf niets vragend, niets eisend, volledig overgegeven dienstbetoon. Alleen wie dát doet, ziet op een gegeven moment de vijfpuntige ster boven de grot van Bethlehem stralen. En de wijdheid van haar glanzen gaat ver uit boven de geboortegrot zelf.
Deze geboortegrot is, u zult het nu begrijpen, te vinden in ‘de tempel die in het midden is’, in het hoofdheiligdom. Zij wordt gedragen door de krachten van de eerste tempel, in het hart, en de derde tempel, in de plexus sacralis, welke beide krachten elkaar, zoals wij zagen, in het hoofdheiligdom hebben ontmoet. Met de aldus geworden nieuwe kracht, met deze machtige, nieuwe energie, gaat de leerling de wereld in, om te arbeiden voor het Koninkrijk Gods, zoals men deze arbeid noemen kan. Om te arbeiden in dienst van de Geestesschool der Christushiërofant en, om mensen te helpen en hen te redden uit de levenszee. Eerst zo, op deze wijze, wordt aan de verticale kruisboom de horizontale balk bevestigd. Eerst dan is het kruis opgericht, waaraan de roos in het midden, de tempel die in het midden is, staat te stralen.
Begrijp zo dat een ware rozenkruiser een leerling is, die dit punt in zijn ontwikkeling heeft bereikt. Een leerling die in praktisch handelingsleven, in volle zelfovergave, op het pad van dienst staat en in die arbeid, bij zijn dienstbetoon, de nieuwe kracht gebruikt. Waar het bij een werker op aan komt is, welke vermogens, welke talenten, hem ten dienste staan. Iemand kan een uitmuntende spreker zijn, of prachtig kunnen schrijven, ja, hij kan alle mogelijke talenten hebben, maar indien hij die ene kracht mist, doet hij voor de grote, heerlijke uitbreiding van het rijk Gods niets.
Juist hun, die over dit vervaarlijke, nieuwe vermogen de beschikking hebben, gelden zijn talrijke waarschuwingen: op welke wijze de ziel bij haar arbeid moet optreden, hoe zij bepaalde moeilijkheden moet ontgaan, enzovoort. Het komt erop aan de nieuwe kracht zeer intelligent te gebruiken. Daartoe moet de leerling over een select verstand beschikken.
Velen zijn verstandelijk uitstekend ontwikkeld. Maar op het pad van ontwikkeling dat wij bespreken dient de kandidaat te beschikken over een verstand dat drager kan zijn van de nieuwe tempelkracht, of, anders gezegd, drager van het ware denkvermogen, waar onder andere de hermetische wijsbegeerte over spreekt. Het werkelijke denkvermogen is niet, zoals men in onze wereld veelal meent, een hoogst ontwikkelde verstandelijkheid, maar de levende ziel.
Als wij de beschikking hebben over de nieuwe kracht, moeten wij deze ook zeer intelligent gebruiken. Doen wij dat op de juiste wijze, door ons volgens de richtlijnen van de Gnosis te gedragen, dan ontwikkelt zich, dan weven wij, het gouden bruiloftskleed, het soma psychikon. Of, nog anders uitgedrukt, opdat u ons toch vooral goed zult begrijpen, als iemand de nieuwe kracht bezit en deze op de juiste wijze, volgens de aanwijzingen van de Gnosis, intelligent gebruikt, ontstaat er een binding met de Godheid, met de elektromagnetische krachten van de bovennatuur. Deze krachten wielen om hem heen, in steeds machtiger concentratie. En op deze wijze wordt ‘het weefgetouw’ in werking gebracht: op deze wijze weeft hij zijn gouden bruiloftskleed.
Zo zien wij dan voor ons lichten dat, als de kruisboom geplant is en zijn voet stevig en onwankelbaar in de aarde staat, als de vijfpuntige ster van het nieuwe handelingsleven staat te stralen, als zich het nieuwe magnetische veld vormt, steeds krachtiger, steeds aantoonbaarder, als het kruislichaam, het zielelichaam, zich aldus zo duidelijk gaat vormen, er tenslotte ook een moment komt dat ‘de kruisafname’ wordt genoemd. Wat wil dat zeggen?
Het nieuwe magnetische veld, het gouden bruiloftskleed, het nieuwe zielelichaam, tot stand gekomen aan het weefgetouw van het nieuwe handelingsleven, is een vermenging van hogere etherwaarden der bovennatuur met de nieuwe kracht die wij verworven hebben.En zo kan men met betrekking tot het gouden bruiloftskleed met recht zeggen: ‘In de wereld, maar niet meer van de wereld’. De ‘kruisafneming’ betekent dat men existentieel, structureel, lichamelijk, door middel van het nieuw-geworden zielelichaam, werkelijk en volkomen vrijgemaakt is van de wereld en van de aarde, vrijgemaakt voor altijd. En in die toestand snelt de kandidaat de bovennatuur tegemoet.
Bespreken wij in ons tweede samenzijn wat dat zeggen wil.
Bron: Reveil, door J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri