De ontmoeting tussen Antonin Gadal en J.C. Karres: start van een vruchtbare samenwerking met het Rozenkruis

BESTEL DE TRIOMF VAN DE UNIVERSELE GNOSIS

In 1951 reisde J.C. Karres als jongeman naar Zuid-Frankrijk om op zoek te gaan naar de schat van de katharen. Daar ontmoette hij A. Gadal, de behoeder van de kathaarse heiligdommen, en bracht hem  in contact met de twee geestelijke leiders van de Internationale School van het Gouden Rozenkruis: J. van Rijckenborgh (fakkeldrager van het Rozenkruis 21) en Catharose de Petri (fakkeldrager van het Rozenkruis 22). Uit de kennismaking groeide een vruchtbare samenwerking. Hieronder volgt een gedeelte uit een toespraak die J.C. Karres gehouden heeft in Ussat-les Bain in september 2001, en die is gepubliceerd in het boek De Triomf van de Universle Gnosis.

Reeds vanaf het jaar 1946 vormde de rozentuin van Albi voor de Geestesschool van het Gouden Rozenkruis een belangrijk aanknopingspunt met de broederschap der katharen. De verschillende reizen naar het gebied van de katharen hadden tot het voorjaar van 1951 echter nog niet geresulteerd in een persoonlijk contact met de nazaten van de katharen. Ik was van klein kind af verbonden met het Rozenkruis en het is dan ook niet verwonderlijk, dat de vele tempeldiensten, toespraken en boeken over het katharisme mij bewogen dat land van de katharen zelf te gaan verkennen.

In augustus 1951 was het zover. Ik ging alleen. Te voet. Met een rugzak op weg. Op zoek – heimwee – verlangen, naar wat precies was mij toen nog niet duidelijk. Eerste doel van de reis was Albi, de rozentuin, een eeuwenoude kloostertuin aan de voet van de beroemde burcht, de kathedraal Ste. Cécile uit de dertiende eeuw. Meer dan een dag zocht ik deze tuin … Jardin des Roses … Niemand kende deze. 

Na een nacht tussen de vlooien in de jeugdherberg van Albi gaf ik het op … verder lopend. op weg naar Montségur, keek ik nog eenmaal om … Daar lag hij in de verte: de rozentuin. Omgekeerd kon ik nog net vóór de sluiting van het middag uur de bezochte tuin betreden, en moest tot openingstijd blijven. Wat de bewakers als mijn verdiende straf beschouwden, was voor mij een bekroning van dagenlang reizen  – en zoeken. Stilte – en inkeer!

Twee dagen later was ik vroeg in de ochtend aan de voet van Montségur. De burcht was niet zichtbaar. Door dichte mist steeg ik een smal bergpad op, totdat daar plotseling de muren van een immense kasteelruïne voor mij oprezen. Een groep kraaien krijste een luguber welkom – maar toen ik door de toegangspoort ging: stilte, diepe stilte, maar ook kennen en hérkennen! Pas toen na enige tijd de zon doorbrak ontvouwde zich dat prachtige landschap van het Thabor Gebergte met de St. Barthélémy – Ik bleef er uren!

Afgedaald, rugzak opgehaald, en via Lavelanet op weg naar Ussat-les-Bains. In de stromende regen kwam ik er ’s avonds aan en zocht in een cabine van een verlaten badhuis bij het station een slaapplaats. Tot mijn verbazing trof ik daar drie dames – twee Duitse meisjes uit Heidelberg, en een oudere Russische dame. Ook zij bleken op zoek te zijn naar de ‘schat der katharen’. We deelden het brood, en toen vertelden zij dat ze de volgende morgen een afspraak hadden met ‘de laatste der katharen, ene Antonin Gadal’. Het was 4 augustus 1951.

De heer Gadal ontving ons allerhartelijks in zijn woning waarbij hij vertelde van zijn levenswerk, dat bestond uit het behoeden van het erfgoed der katharen! Hoogbejaard deelde hij ons zijn bezorgdheid mee over de toekomst. ‘Er is nog zoveel te doen’ klonk het steeds en … ‘wie moet mijn taak overnemen als ik er niet meer zal zijn?’ ook toonde hij grote vreugde, dat uit zo verschillende landen mensen naar hem kwamen om zijn boodschap te horen. Daarna stelde hij voor om samen enkele kathaarse heiligdommen te bezoeken.

Allereerst ging hij ons voor naar de Grot van Bethlehem, waar hij uitvoerig sprak over de weg van inwijding in mensendienst, die in deze grot zijn bekroning vond, alvorens de kandidaat de wereld werd ingezonden. ’s Middags leidde de heer Gadal ons naar de grot van Lombrives. Ook daar weer: die immense stilte!

Bij terugkeer in het dal ontspon zich een goed gesprek, waarbij ik aan de heer Gadal verklaarde wat de achtergrond en de drijfveer voor mijn zoeken was, namelijk mijn verbondenheid met het Rozenkruis. Dit intrigeerde de heer Gadal in hoge mate. Hij wilde alles over deze groep weten, waarbij uiteraard de levensopdracht en de namen van de geestelijke leiders ter sprake kwamen. Als broeders namen wij afscheid.

Bij aankomst in Nederland bracht ik uitvoerig verslag uit aan de heer Leene en mevrouw Stok-Huizer, later bekend onder de namen Jan van Rijckenborgh en Catharose de Petri. Zij waren dankbaar en zeer verheugd met het contact, dat tot dan toe tussen de Geestesschool en de heer Gadal, de patriarch der katharen, had ontbroken. Immers, het was hun duidelijk dat het reeds lang gezochte materiële en persoonlijke contact van groot belang was voor de arbeid. Na een uitvoerige briefwisseling tussen de geestelijke leiding en de heer Gadal vond in het jaar 1954 een eerste persoonlijke ontmoeting plaats tussen hen.

Het moge duidelijk zijn dat op deze eerste ontmoeting met de behoeder van de kathaarse heiligdommen een zeer intensieve en vruchtbare samenwerking is gevolgd. De brug werd gevormd, waarover tienduizenden kandidaten in de loop van de achter ons liggende jaren hun pelgrimstocht konden volgen . Het stemt dan ook tot grote dankbaarheid een bescheiden hoeksteen voor deze brug te hebben mogen zijn.

Bron: De Triomf van de Universele Gnosis

BESTEL DE TRIOMF VAN DE UNIVERSELE GNOSIS