Kabbala – Joseph Dan beschrijft de ontwikkelingsgeschiedenis van de joodse mystiek – Elementaire Deeltjes, boek 27

BESTEL KABBALA

In Kabbala biedt Joseph Dan, een autoriteit op het gebied van de joodse mystiek, een fascinerend overzicht van de ontwikkelingsgeschiedenis van de kabbala, de joodse mystieke leer die vanaf de late middeleeuwen opkwam. Hij beschrijft de verschillende kabbalistische denksystemen en hun zoektocht naar Gods openbaring. Tevens ontkracht hij de mythen rond moderne kabbalistische praktijken en belicht hij de impact van deze religieus-joodse leer op bijvoorbeeld het christendom en de New Age-beweging.

VOORWOORD

Elke auteur van een Elementair Deeltje staat voor de moeilijke taak zijn onderwerp op een beknopte en heldere manier te beschrijven voor een lezerspubliek dat hoofdzakelijk is geïnteresseerd in de fundamentele aspecten van het onderwerp waaraan het boekje is gewijd. In het geval van de kabbala is er echter een bijkomstig probleem: veel lezers van dit deeltje zijn waarschijnlijk niet alleen op zoek naar nieuwe informatie, maar ook naar de bevestiging van hun eigen opvatting over de betekenis van de kabbala. Sommige zullen zelfs – bewust of onbewust – hopen op een beschrijving van wat de kabbala eigenlijk behóórt te zijn.

Vijftig jaar lang heb ik al geprobeerd de vraag ‘Wat is de kabbala?’ te beantwoorden en vaak reageert men teleurgesteld of zelfs geërgerd op mijn antwoord, met reacties in de trant van: ‘Dit strookt niet met mijn opvatting over de kabbala en zeker niet met wat ik denk dat de kabbala daadwerkelijk betekent.’

De term kabbala is nog nooit zo vaak en in zo veel verschillende contexten gebruikt als vandaag de dag. Maar in zowel het verleden als het heden heeft deze term nooit een ‘echte’, eenduidige betekenis gehad. Al vanaf het begin werd de term op tal van manieren ingezet. Elke middeleeuwse kabbalist verleende zijn eigen inhoud aan deze term en die verschilde in meerdere of mindere mate van de overige interpretaties.

In de moderne tijd hebben talrijke joodse en christelijke theologen, filosofen en wetenschappers de term kabbala op verschillende, soms zelfs tegenstrijdige manieren gebruikt. Zo fungeert dit begrip niet alleen als kenmerk van de strikte joodse orthodoxie, maar ligt het ook ten grondslag aan radicale, vernieuwende levensbeschouwingen. Alleen in een duidelijk afgebakend historisch kader kan de betekenis van het begrip worden uitgelegd. Bovendien moeten de tijd, plaats en cultuur worden genoemd waarin dit begrip heeft gefungeerd (of nog steeds fungeert).

Vanuit het standpunt van de ideeënhistoricus is de ene betekenis overigens niet ‘waarheidsgetrouwer’ dan de andere. Deze korte inleiding over de kabbala is dan ook bedoeld als een beschrijving van de belangrijkste kenmerken van allerlei verschijnselen die als ‘kabbalistisch’ werden getypeerd in verschillende perioden, landen en culturele contexten.

Bibliotheken over de gehele wereld bezitten honderden kabbalistische werken, hetzij gedrukt hetzij nog in manuscriptvorm. Daarnaast bestaan er duizenden geschriften – verzamelingen van preken, ethische traktaten en commentaren op de Bijbel en de Talmoed – waarin de kabbalistische termen en ideeën in mindere mate worden gebruikt. Bijna elk joods denkbeeld kan dus met recht als kabbalistisch worden omschreven, want de meeste van deze denkbeelden treft men aan in werken waarin de kabbalistische terminologie wordt toegepast. Er bestaat dan ook vrijwel geen onderscheid tussen de traditioneel-joodse ethiek en de kabbalistische.

Vandaag de dag lijkt het echter alsof een als ‘kabbalistisch’ omschreven denkbeeld eerder wordt omarmd door buitenstaanders dan wanneer datzelfde denkbeeld als ‘joods’ wordt bestempeld. Het belangrijkste werk van de middeleeuwse kabbala, het boek Zohar, omspant veertienhonderd bladzijden waarin elk denkbaar onderwerp aan bod komt. Op elke mogelijke situatie is wel een citaat uit de Zohar van toepassing.

Een vriend van me – die in de jaren zestig kabbala doceerde aan een universiteit in Californië – beriep zich bijvoorbeeld op een prachtig citaat uit de Zohar ter bevestiging van zijn standpunt dat het roken van marihuana vereist was voor de bestudering van de kabbala. Deze vriend riep zijn studenten vervolgens op om tijdens de les een joint te roken. Ik slaagde er niet in hem op andere gedachten te brengen; in zijn ogen kon mijn gezag niet wedijveren met dat van de Zohar.

De inhoud van dit deeltje is dan ook een subjectieve selectie – verrijkt met mijn kennis als ideeënhistoricus – van de belangrijkste betekenissen die de term kabbala door de geschiedenis heen heeft verworven, waarbij geen van deze betekenissen als waarheidsgetrouwer dan de overige wordt bestempeld. Wat betreft de stortvloed aan nieuwe betekenissen die de term in de hedendaagse cultuur krijgt toegedicht: een toekomstige historicus zal pas onderscheid kunnen maken tussen datgene wat slechts van voorbijgaande aard was en datgene wat van blijvende waarde is gebleken.

Cambridge, Massachusetts, mei 2005

KABBALA: DE TERM EN ZIJN BETEKENISSEN

Iemand die de staat Israël bezoekt, zal de term kabbala een paar keer per dag tegenkomen. Wanneer een bezoeker een hotel binnenkomt, ziet hij eerst een balie met daarachter de aanduiding kabbala op een groot bord. In het Nederlands duidt hetzelfde bord de ontvangstbalie aan. Wanneer hij iets aanschaft of betaalt voor een dienstverlening krijgt hij de kabbala, dat wil zeggen het ontvangstbewijs.

De term duikt op in talloze contexten. Als hij wordt uitgenodigd voor een receptie, dan is de Hebreeuwse term hiervoor kabbalat panim (letterlijk ‘de ontvangst van het gezicht’). Indien hij een bank of overheidsinstantie wil bezoeken, moet hij eerst de kabbalat kahal checken; de openingstijden waarbinnen de ambtenaren het publiek ontvangen. Elke hoogleraar, van welk vakgebied dan ook, houdt iedere week een sheat kabbalah, een kabbalistisch uur waarin zijn deur openstaat voor de studenten.

Het werkwoord kbl is gemeengoed in het Hebreeuws en betekent simpelweg ‘ontvangen’. Gezien het triviale, seculiere gebruik van het woord kabbala in hun taal lijken de Hebreeuws sprekende Israëli’s zich geheel onbewust van de mate waarin ze zijn ondergedompeld in de mystiek. De sleutelzin waarin de term kabbala wordt gebruikt in een religieuze context vindt men in het openingsgedeelte van het traktaat Avot, een van de populairste rabbijns-Hebreeuwse teksten, dat waarschijnlijk in de tweede eeuw n.Chr. zijn oorsprong vond.

Het eerste gedeelte van dit traktaat beschrijft de traditionele overdracht van de joodse wet en religieuze leer van generatie op generatie. In dit traktaat wordt de eerste fase van deze overdracht als volgt verwoord: ‘Mozes ontving [kibel] de Thora op de [berg] Sinaï en gaf deze door aan Jozua, die [haar overleverde] aan de oudsten [van Israël] …’ De tekst vervolgt met de beschrijving van de mondelinge overlevering van deze traditie aan de richteren, de profeten en de eerste wijsgeren van de Talmoed.

Bijna tweeduizend jaar lang werd deze passage gebruikt voor de bekrachtiging van de wettigheid van de gehele joodse traditie. Doordat de openbaring op de berg Sinaï als het punt van oorsprong werd opgevat, zorgde de heiligheid van die gebeurtenis voor de legitimiteit van deze traditie. De term Thora in bovenstaande zin werd opgevat als allesomvattend – de Bijbel, de wet (halacha), de zedenleer, de uitleg van Bijbelverzen (midrash) – alles wat betrekking had op de waarheid van goddelijke oorsprong.

Sommigen waren zelfs van mening dat alles wat een geleerde zou ontdekken al door God aan Mozes was geopenbaard: elke op het oog vernieuwende, briljante religieuze beschouwing zou in werkelijkheid allang aan Mozes bekend zijn geweest, door God aan hem gegeven in die allesomvattende openbaring. Wat Mozes ‘ontving’ tijdens deze gebeurtenis is kabbala: een heilige traditie van goddelijke oorsprong. Het ene gedeelte van deze traditie kreeg een schriftelijke neerslag (de Bijbel), het andere gedeelte werd mondeling door de religieuze leiders van het joodse volk van generatie op generatie overgeleverd.

Vergelijkbare opvattingen over traditie vindt men in het christendom en de islam. De katholieke kerk gelooft dat zij de hoedster is van de traditie die goddelijke legitimiteit verleent aan haar leer. Islamitische geleerden bezitten, naast de Koran, een schat aan goddelijke wijsheid die mondeling door Mohammed was overgedragen aan zijn leerlingen en die zij op hun beurt overleverden aan hun eigen leerlingen. In het Hebreeuws wordt deze traditie masoret genoemd (‘datgene wat is overgeleverd’) of kabbala (‘datgene wat is ontvangen’).

In deze traditionele context fungeert de term kabbala als een afkorting die verwijst naar de goddelijke waarheid die Mozes ontving van God, maar die niet doelt op een specifieke inhoud. Het woord beschrijft namelijk de oorsprong en de manier van overdracht zonder dat het de nadruk legt op een bepaald gebied of onderwerp. In wezen staat dit gebruik van de term haaks op wat meestal onder ‘mystiek’ wordt verstaan: oorspronkelijke, individuele visioenen en ervaringen. In de Hebreeuwse religieuze woordenschat betekent kabbala echter de religieuze waarheid die niet voortkomt uit het individu of uit een persoonlijke ervaring, maar uit de traditie.

De term in de middeleeuwen

Ruim een millennium lang was dit de enige religieuze betekenis van de term kabbala. In de dertiende eeuw kwam er een variant bij. Kringen van joodse esoterici en mystici, voornamelijk in Spanje, de Provence en later Italië, beweerden in het bezit te zijn van een geheime traditie die de inhoud van de Bijbel en andere oude geschriften uitlegde als nauw verbonden met dynamische processen binnen de goddelijke sferen. De oorsprong en leer van deze kringen zullen in de volgende hoofdstukken uitvoeriger worden beschreven.

In sommige opzichten onderscheidden ze zich van hun medegelovigen. Dit bleek onder andere uit de termen waarmee ze zichzelf beschreven. Enkele van deze benamingen waren niet zonder enige zelfverheerlijking, zoals maskilim (‘zij die verlicht zijn’) en nakdanim (‘zij die weet hebben van taalgeheimen’). Een veelvoorkomende term was yodey hen, ‘zij die de geheime wijsheid kennen’, dat wil zeggen chochma nisteret (‘geheime kennis’). Een andere benaming was mekubalim, ‘zij die een geheime traditie bezitten’.

In de volgende decennia werden de termen kabbala en kabbalisten de gebruikelijke benamingen voor deze groepen, hoewel de bovengenoemde aanduidingen niet geheel in de vergetelheid raakten. Al deze begrippen waren een toevoeging aan de traditionele kabbala waarmee iedereen vertrouwd was. Binnen deze context blijft de term kabbala gekoppeld aan de gebruikelijke, algemene traditie, maar wordt er een esoterische laag aan toegevoegd.

De kabbalisten geloofden en claimden dat Mozes deze verborgen, esoterische traditie rechtstreeks had ontvangen van God op de berg Sinaï en dat ze tot op heden heimelijk van generatie op generatie was overgeleverd. Ze beweerden dat deze overdracht voornamelijk mondeling had plaatsgevonden: van vader op zoon en van leraar op leerling.

Vanaf de hoge middeleeuwen tot op heden claimden joodse mystici dus dat het woord kabbala slaat op deze eeuwenlang verborgen gehouden traditie. Deze zelfbeschrijving ontkent echter hun creativiteit en originaliteit. Ze ontvingen deze geheimen namelijk van een eerdere generatie of stuitten toevalligerwijs op manuscripten waarin deze leer stond. In enkele uitzonderlijke situaties beweerden ze dat ze deze geheimen leerden kennen door visioenen, door de geest van de profetie of door een zielenreis naar de goddelijke wereld en deelname aan beraadslagingen van de hemelse academie of door de ontmoeting met een hemelse boodschapper – zoals een engel, of een goddelijke macht of soms een profeet, bijvoorbeeld Elia – die deze geheimen aan hen openbaarde. Zelfs in deze situaties zullen de kabbalisten nooit zeggen dat wat aan hen is geopenbaard nieuw of origineel is, want ook al vindt de overdracht van de kabbala soms op bovennatuurlijke wijze plaats, de inhoud en leer worden gezien als oud en traditioneel.

Uit het oogpunt van de kabbalisten is het onvoorstelbaar dat een middeleeuwse of moderne mysticus kennis kon verwerven die niet al in grotere diepte en detail bekend was aan koning Salomo, de profeet Jesaja en de wijsgeren van de Talmoed. Hoe dichter men namelijk leefde bij de oorsprong van de traditie – de openbaring op de berg Sinaï – des te vollediger en dieper de kennis. De goddelijke waarheid is eeuwig en bestemd voor iedereen die deze waard is. Men kan slechts wijzer worden door de ontdekking van meer oude geschriften of door een grondiger bestudering van reeds bekende oude bronnen. Volgens kabbalisten is de kabbala nooit nieuw. Ze kan opnieuw worden ontdekt of ontvangen, maar ze is in wezen een millennia oude, goddelijke waarheid.

Wetenschappers denken uiteraard in tegengestelde richting. Overeenkomstig de academische standpunten van de ideeën- en de religiegeschiedenis wordt de kabbala beschouwd als een nieuw fenomeen dat ontstond in Zuid-Europa in de laatste decennia van de twaalfde eeuw. Ze is het resultaat van een originele denkwijze en het voortbrengsel van de individuele creativiteit van alle kabbalisten (hoewel ze zich meestal baseerden op oude bronnen, wat hieronder uitvoeriger zal worden uitgelegd).

Hoewel de kabbalisten beweren dat de kabbala één waarheid is, weliswaar uitgedrukt in verschillende bewoordingen en stijlen, beschouwen wetenschappers iedere kabbalist als een originele schrijver die uiting geeft aan zijn eigen wereldbeeld dat in meer of mindere mate verschilt van dat van andere kabbalisten. Voor geschiedkundigen bestaat niet zoiets als kabbala in het enkelvoud. Ze onderscheiden de kabbalistische leerstelsels van de Provence-school, de Gerona-school, de kabbala van Mozes de León in het Spanje van de dertiende eeuw en die van Isaac Luria in zestiende-eeuws Safed.

Moderne kabbalisten schreven uitgebreide werken waarin ze probeerden aan te tonen dat de leer van Isaac Luria identiek is aan die van de Zohar. Geschiedkundigen daarentegen neigen ertoe de nadruk te leggen op de individualiteit en het unieke van de geschriften van elke afzonderlijke kabbalist. Tegelijkertijd zoeken ze naar enkele onderliggende overeenkomsten die in de meeste (maar nooit alle) kabbalistische verhandelingen worden gevonden en die de gehele leer karakteriseren.

Men moet echter zeer voorzichtig zijn en voorbarige conclusies vermijden over de gemeenschappelijke aard van veel kabbalistische systemen: ogenschijnlijke overeenkomsten kunnen bedrieglijk zijn. De schrijvers stammen weliswaar uit dezelfde religieuze cultuur, lezen dezelfde boeken, gebruiken dezelfde woordenschat die als authentiek en gezaghebbend wordt beschouwd, lezen elkaars werken en imiteren vaak ook de stijl van hun voorgangers, maar in werkelijkheid hebben hun geschriften verschillende betekenissen.

Moderne schrijvers die de ouderdom van de kabbala en de eenvormigheid van haar kernideeën benadrukken, proberen in feite de claims van de kabbalisten te versterken en staande te houden in plaats van hun werken op een kritische, historische manier te bestuderen.

Uitbreiding van de betekenissen van kabbala

Gewoonlijk behielden de Hebreeuwse termen uit de religieus-joodse cultuur hun originele betekenis wanneer ze gebruikt werden in andere talen en verschillende culturele contexten. Woorden als ‘halacha’, ‘Talmoed’, ‘midrash’, ‘mitzvot’, ‘chas- sidisme’ enzovoort, werden vergeleken met verschijnselen in andere godsdiensten, maar hun joodse context werd nooit ontkend of afgezwakt. De term kabbala onderging een heel ander lot. Wanneer men de betekenissen van dit woord in de afgelopen vijfhonderd jaar in ogenschouw neemt, lijken veel kaders waarin het gebruikt werd – en nog steeds wordt – niet gerelateerd aan de religieus-joodse cultuur.

Er bestaat niet zoiets als ‘christelijk chassidisme’ of ‘islamitische Talmoed’, maar de kabbala is constant vereenzelvigd met christelijke en universele, spirituele verschijnselen. Kabbala werd zelfs aangeduid als gnosticisme – hetzij joods hetzij niet-joods – door de meest vooraanstaande geleerden die haar hebben bestudeerd: van Heinrich Graetz die een afkeer van haar had, tot Gershom Scholem die haar als de wezenlijke, spirituele kracht binnen het jodendom beschouwde.

In het Italië van de renaissance omschreven graaf Giovani Pico della Mirandola en zijn aanhangers kabbala respectievelijk als de ultieme uiting van magie, de kern van de Griekse filosofie, met name die van Pythagoras, en vooral als de belangrijkste bron van de christelijke godsdienst. Kabbala is uiteraard ook door vriend en vijand geïdentificeerd als mystiek. Ze zou uiting geven aan universele, spirituele aspiraties die landen, culturen en religies overstijgen. De term kabbala is toegepast op elke denkbare en ondenkbare context. Een moderne wetenschapper in Finland (Simo Parpola) ontdekte de kabbala zelfs in de oude Assyrische godsdienst.

In het wereldbeeld van de New Age-beweging neemt de kabbala een belangrijke, zelfs centrale plek in. Carl Gustav Jung ontdekte in haar de universele archetypes van de menselijke psyche. Haar invloeden zijn ook terug te vinden in de werken van Europese filosofen, mystici en wetenschappers uit de zeventiende en achttiende eeuw: van Giordano Bruno tot Gottfried Leibniz. Harold Bloom, de aan Yale University verbonden literair criticus, stelde de kabbala gelijk met literaire kritiek en vond sporen van haar invloed in de moderne literatuur en filosofie. De term is gebruikt als synoniem voor mystiek en magie, en voor spiritualiteit in het algemeen.

Hoewel sommige van deze betekenissen belangrijke sporen van waarheid bevatten, is het besef van belang dat geen enkel ander na-Bijbels woord of begrip uit het jodendom op zo’n wijze is veralgemeniseerd. Slechts een klein aantal niet- joodse denkers zal beweren dat de Talmoed een universele boodschap bevat voor alle culturen en religies. Van de vele religieus-joodse verschijnselen wordt dit alleen beweerd over de kabbala.

De term is zo ingeburgerd in de Europese cultuur dat zelfs denigrerende en negatieve associaties geen afbreuk kunnen doen aan haar universele aantrekkingskracht. Zo is ze gebruikt ter aanduiding van geheime, duistere en kwade bedoelingen – zoals het verouderde gebruik van het Nederlandse woord ‘kabaal’ (‘cabaal’) in de zin van ‘intrige’ – en is ze ook vereenzelvigd met bijgeloof en onredelijkheid. Desondanks blijft de kabbala een belangrijk bestanddeel van de Europese cultuur. Zelfs als ze kwalijk en schadelijk zou zijn, toch wordt de kabbala nog steeds beschouwd als iets wat te goed is om alleen voor joden weggelegd te zijn.

Sinds de zestiende eeuw is het aantal betekenissen van de term kabbala sterk toegenomen in de Hebreeuwse en joodse context. De belangrijkste nieuwe betekenis is ontstaan door de toenemende rol van magie in het concept van de kabbala. Dit is deels veroorzaakt door hagiografieën die sinds de zestiende eeuw floreerden en de bezigheden beschreven door middeleeuwse en latere geleerden en leiders. Legendes over figuren als Maimonides (die overigens geen kabbalist was) en Nachmanides (die er wel een was), verhalen over wonderen die ze verrichtten door de kracht van de magische, kabbalistische geheimen.

Zelfs vandaag de dag worden mensen die naar religieus gezag streven in Israël soms aangeduid als kabbalisten, hetzij door henzelf hetzij door anderen, hoewel de term in deze context meestal geen spirituele aspiraties of kennis van hemelse processen aangeeft, maar eerder magische vaardigheden. Een zegen van een zogenoemde ‘kabbalist’ wordt door veel orthodoxe joden als zeer efffectief beschouwd. Soms komt dit door vereenzelviging van de term kabbalah maʼasit, ‘magische traditie’, met de kabbala in het algemeen. In het moderne Hebreeuws betekenen ‘kabbalist’ en ‘magiër’ bijna exact hetzelfde.

Wat is de kabbala nu eigenlijk? Er bestaat geen antwoord op deze vraag. Slechts weinigen zullen claimen dat ze het hart is van de Assyrische religie, terwijl velen zullen beweren dat ze de kern van het christendom is. Bijna iedereen zal de kabbala met mystiek vereenzelvigen en velen zien haar als een geheime, magische traditie. Naar mijn mening hebben de beantwoorders van de vraag ‘Wat is kabbala?’ met elkaar gemeen dat ze een vaag idee ervan hebben, maar dat ze tevens denken dat er ergens anders iemand is die precies weet wat kabbala inhoudt.

De ideeënhistoricus heeft niet als taak om te ontrafelen wat iets ‘werkelijk’ is, maar hij moet aantonen hoe de betekenissen van een begrip zich ontwikkeld hebben in verschillende historische en culturele contexten. Hij probeert zo veel mogelijk de vele toepassingen en definities vast te stellen die het begrip door de tijd heen heeft verkregen. Het is niet de rol van de historicus om te betogen dat Gershom Scholem gelijk had en Simo Parpola ongelijk, of omgekeerd. Het is niet aan hem om vast te stellen of Johannes Reuchlin ‘werkelijk’ een kabbalist was en Carl Jung niet.

Het is een feit dat in de afgelopen vijf eeuwen honderden denkers de term kabbala op verschillende manieren hebben gebruikt en daarbij de culturele context waaruit ze voortkwam veronachtzaamden. Het verhaal van dit proces moet verteld worden in historische termen, zodat kan worden vermeden dat een betekenis als ‘waarheidsgetrouwer’ wordt bestempeld dan een andere.

Kabbala en mystiek

Tot de negentiende eeuw bestond er geen joodse of islamitische ‘mystiek’. De term mystiek ontbreekt geheel in joodse en islamitische culturen; noch het Hebreeuws noch het Arabisch kent een equivalent van het woord of het achterliggende concept. De voorstelling van mystiek als een bestanddeel van religieuze spiritualiteit ontstond in het christendom. Ook waren er talloze christelijke denkers die zichzelf of anderen als mystici omschreven.

De wetenschap geeft dus invulling aan de betekenis van de term mystiek op basis van het centrale aspect of de gemeenschappelijke noemer van de ideeën en ervaringen die christenen als mystiek bestempelen. De terminologie die gepaard gaat met dit centrale idee over mystiek is eveneens gebaseerd op haar oorspronkelijke toepassing binnen de ontwikkeling van de christelijke spiritualiteit, bijvoorbeeld de via mystica – de mystieke manier van leven, gebed en devotie – die leidt tot de unio mystica – de mystieke eenwording met God.

Uiteraard verschillen definities en betekenissen per wetenschapper en zijn opvatting over wat als mystiek geldt binnen de christelijke traditie. Het gebruik van de term mystiek voor de beschrijving van joodse (en islamitische) verschijnselen is daarom een analogie die gebaseerd is op kennis over de christelijke mystiek. In feite wordt dus een bepaald religieus verschijnsel uit het jodendom of de islam gelijkgesteld aan een verschijnsel dat binnen een christelijke context als mystiek wordt aangeduid.

De huidige wetenschap heeft de tendens om christelijke mystiek te definiëren vanuit haar benadering van de taal. In de meeste traditionele definities wordt mystiek omschreven als het streven naar – en soms het bereiken van – de ervaring van een directe relatie met God, het zoeken naar eenwording met het goddelijke. Deze traditionele benadering bevat echter twee met elkaar samenhangende manco’s: de karakterisering van mystiek is vrijwel gelijk aan die van religie in het algemeen, waardoor mystiek eigenlijk niets anders is dan ‘religie, alleen een beetje meer’.

Daarnaast wordt in deze traditionele opvatting de relatie tussen religie en mystiek opgevat als een kwantitatieve in plaats van een kwalitatieve relatie, terwijl de meeste mystici benadrukken dat hun ervaringen wezenlijk verschillen van die van hun geloofsgenoten. Een unieke eigenschap van mystiek, die ontbreekt in de gangbare religiositeit, is de nadruk op het onvermogen van de taal als uitdrukkingswijze van de religieuze waarheid.

Waar in religie het geloof wordt uitgedrukt door de heilige geschriften en openbaring, neigen mystici tot de bewering dat de waarheid nooit in termen vervat kan worden die voortkomen uit de zintuiglijke ervaring of het logische verstand. Ze interpreteren communicatie via taal als de overdracht van zintuiglijke en logische boodschappen. Omdat mystici de zintuigen en het verstand als irrelevant beschouwen voor de mystieke waarheid, is taal ontoereikend voor de uiting van de hemelse waarheid.

Sommige ondoorzichtige, onnauwkeurige toespelingen op de goddelijke mysteries kunnen dan wel onder woorden worden gebracht, maar ze moeten niet letterlijk worden genomen. De taal in de mystiek gaat uit van de menselijke onwetendheid, van een ‘taal van het onuitsprekelijke’, van een taal die haar eigen communicatieve boodschap ontkent. Hierdoor zijn mystiek en religie verschillende spirituele verschijnselen, gescheiden door hun tegengestelde opvattingen over communicatie via taal.

Deze beschrijving benadrukt waarin de mystici niet geloven in plaats van wat zijzelf beschouwen als hun unieke vorm van religiositeit. Niettemin fungeert deze beschrijving als basis voor het onderzoek naar de specifieke eigenschappen van elk historisch verschijnsel dat we als ‘mystiek’ willen duiden. Het algemene, onderscheidende aspect van mystiek is haar ontkenning van het feit dat de zintuigen, de rede en de taal wegen zijn die leiden tot kennis en begrip van het goddelijke. Door bepaalde historische, culturele en spirituele contexten krijgt elke vorm van mystiek haar eigen unieke karakter.

Toen de term mystiek werd toegepast op joodse (en islamitische) spirituele verschijnselen, dachten veel wetenschappers dat ze een evenbeeld hadden gevonden van de christelijke mystiek: de esoterische, mysterieuze literatuur van de kabbala. Het werd gemeengoed om de kabbala met mystiek te vereenzelvigen, alsof de term slechts een Hebreeuws woord was voor het bekende christelijke verschijnsel.

Op dezelfde wijze werd de literatuur van het soefisme opgevat als ‘islamitische mystiek’. Deze veralgemeniseringen zijn meestal incorrect. Het soefisme en de kabbala zijn namelijk verschijnselen die zich ontwikkelden vanuit bepaalde culturele en spirituele omstandigheden die haast niets gemeen hadden met de opkomst van de christelijke mystiek. In de christelijke mystiek vindt men geen parallellen met de voorstelling van de Sinaï-tradities waarvan de kabbala doortrokken is of met de wollen kleding die de eerste soefi’s droegen en waaraan ze waarschijnlijk hun benaming danken.

Het is echter een feit dat bij zo’n zoektocht naar een joodse tegenhanger waarop de term mystiek van toepassing is, men enkele voorbeelden kan aantrefffen onder kabbalisten. Indien het een universeel streefdoel is om de goddelijke waarheid te doorgronden die de zintuigen, de rede en de taal overstijgt – zoals dit wordt gekoesterd door de aanhangers van elke spirituele geloofsovertuiging (hoewel hun aantal zeer laag kan zijn) – is het aannemelijk dat de joodse vertegenwoordigers van dit streven worden gevonden in de esoterische, kabbalistische kringen.

Dit betekent niet dat alle kabbalisten mystici zijn. Het geeft alleen aan dat joden die neigden naar mystiek een onderkomen hebben gevonden bij de kabbalisten. Veel kabbalisten waren in eerste instantie exegeten, predikers, theologen en traditiegetrouwen, maar onder hen bevonden zich ook enkele mystici. Tenminste, wanneer we de criteria gebruiken die afgeleid zijn van de christelijke mystiek en deze op dezelfde wijze toepassen op de cultureel-joodse context.

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord

1. Kabbala: de term en zijn betekenissen
2. De antieke joodse mystiek en de opkomst van de kabbala
3. De kabbala in de middeleeuwen
4. De kernideeën van de middeleeuwse kabbala
5. De christelijke kabbala
6. Safed en de luriaanse kabbala
7. De sabbatiaanse messiaanse beweging
8. Het chassidisme
9. Enkele aspecten van de moderne kabbala

Illustratieverantwoording
Aanbevolen literatuur
Index

Bron: ‘Kabbala’ door Joseph Dan 

BESTEL KABBALA