Ogenblik & eeuwigheid – Joke J. Hermsen over meer tijd voor de kunst

BESTEL OGENBLIK & EEUWIGHEID

In Ogenblik & eeuwigheid doet Joke J. Hermsen twee dingen tegelijk. Zij maakt de balans op van wat zij in de afgelopen twee decennia aan beschouwend werk heeft gepubliceerd en verkent nieuwe onderwerpen in de domeinen waarin zij zich bijzonder thuis voelt: die van de kunst, het denken en de ervaring van de tijd. Deze bundel bevat naast oud goud uit Stil de tijd en Kairos, waaronder stukken over Rothko, Ten Holt, Woolf & Proust, Thomas Mann en Vasalis, vele nieuwe essays.

1 OGENBLIK & EEUWIGHEID – MEER TIJD VOOR DE KUNST

Ogenblik & eeuwigheid, het zijn geliefde begrippen van denkers en dichters. De ene tijdsduiding duurt nog geen oogwenk of ademzucht, de andere strekt zich uit tot in de verste oneindigheid. Soms wordt er getracht ze aan elkaar te verbinden, soms biedt juist het onderscheid meer troost, zoals in het beroemde vers dat Vondel voor zijn overleden zoontje Constantijn schreef. In dat gedicht probeert ‘Constantijntje, ’t zalig kijntje / cherubijntje van omhoogh’ zijn ouders te troosten door de rijkdom en overvloed van het ‘hemelrijck’ te schilderen, en hen in de laatste, beroemde strofe te overtuigen van zijn bevoorrechte positie, want: ‘Eeuwigh gaat voor Oogenblick’.

Na Vondel zullen echter steeds minder dichters dit rotsvaste geloof in een toekomstig ‘hemelrijck’ ten deel vallen, waardoor ze op zoek gaan naar een vonk eeuwigheid die juist in het ogenblik, in het hier en nu, kan oplichten. ‘Vind de eeuwigheid in elk moment,’ zoals de negentiende-eeuwse dichter, natuuronderzoeker en politiek activist Henry David Thoreau schreef. Deze opmerkelijke, ambivalente uitspraak over de tijd zullen we in de essays die volgen nog in verschillende varianten tegenkomen.

Tijd is zowel de horizon waartegen het kunstwerk verschijnt, als de sokkel die het draagt. Buiten de tijd om kunnen we geen beeld oproepen, geen verhaal vertellen, zelfs niet het begin van een melodietje fluiten. Alles wat is, of dit nu verbeeld, gezongen of gedanst wordt, behoeft een zeker tijdsverloop om gehoord of aanschouwelijk gemaakt te worden. Het wordt echter pas een spannend verhaal als er een zekere vrijheid ten opzichte van het chronologische verloop van tijd ontstaat.

Pas als we pauzes, versnellingen of vertragingen toepassen, ontstaat er een creatieve omgang met tijd, die voor de eigen cadans en dynamiek van het kunstwerk kan zorgen. Dit veronderstelt dat er binnen de kunst blijkbaar meer tijd voorhanden is dan slechts het monotone tikken van de klok, die onze moderne levens zo sterk bepaalt. Hoe dit ‘meer’ in het kunstwerk gestalte krijgt en waarom deze andere, ruimere ervaring van tijd vaak als verrijkend en ontspannend wordt ervaren, zijn enkele van de vragen die ik in deze essays wil opwerpen.

Het surplus aan tijdservaring die de kunst voor ons in petto heeft verschilt aanzienlijk van het louter meten van tijd op de klok. Elders heb ik al uitvoerig geschreven over het verschil tussen ervaren en meten van tijd. De vraag komt er in het kort gezegd op neer of we met het precies benoemen van minuten of milliseconden al iets over het fenomeen ‘tijd’ zelf hebben gezegd. De tijdeenheden die de klok wegtikt hebben we zelf ooit verzonnen, zodat het gemakkelijker werd om afspraken te maken, transport te regelen, kortom de wereld te structureren. Hoe praktisch en onmisbaar ook, toch laat deze kloktijd maar weinig van de hoedanigheid van tijd zelf zien, die ongehinderd door welke wijzers ook ononderbroken voortgaat. De klokt tikt, terwijl de tijd stroomt.

Onze persoonlijke ervaring van tijd volgt dan ook zelden het monotone ritme van de klok; de tijd kan voorbijvliegen of tergend langzaam voorbijkruipen, al naargelang de omstandigheden waarin we ons bevinden, het humeur waarmee we zijn wakker geworden of de handeling die we verrichten. Zeggen hoe laat het is, vertelt ons nog weinig over hoe wij op dat moment in de tijd zijn. Vandaar dat de schrijver W.G. Sebald ooit opmerkte dat de kloktijd ‘verreweg de meest kunstmatige van alle menselijke uitvindingen’ is.

Een verhaal vertellen, of dit nu in taal, beeld of muziek is, is daarom vaak een kwestie van luisteren naar de tijd die zich als het ware ‘achter’ de klok ophoudt. Daar tikt geen strenge metronoom de minuten voor ons weg, noch worden verleden en toekomst zo scherp van elkaar onderscheiden dat ze niet meer op elkaar betrokken kunnen worden, maar wordt er vertraagd en versneld en vooral ook heen en weer gesprongen in de tijd. Achter de klok kijken betekent de aandacht focussen op het zijn in de tijd, waarbij er ‘ingetuned’ wordt op de flux van herinneringen, die de persoonlijke klank of kleur aan het verhaal geven.

Schrijvers, kunstenaars en musici werken voortdurend met de dubbelzinnige dynamiek van de tijd om zo’n creatief moment te kunnen scheppen: metrum en timing, maat en pauze, lineaire patronen en circulaire interventies wisselen elkaar af of worden in een nieuwe verhouding ten opzichte van elkaar geplaatst. Soms luid galopperend op het ritme van de zinnen, noten of vlakken, dan weer uiterst traag, als om de adem even vast te houden en juist die stilstand te verzilveren.

Het verschil tussen de universele kloktijd enerzijds en de subjectieve of innerlijke tijdservaring anderzijds wordt door filosofen als Henri Bergson en Ernst Bloch ook wel het onderscheid tussen tijd meten of hebben en tijd ervaren of zijn genoemd. De kloktijd is een kwantitatieve benadering van tijd, die aangeeft hoeveel tijd er voorbijgegaan is en hoeveel tijd we nog overhebben, terwijl de subjectieve of innerlijk ervaren tijd eerder als een kwalitatieve tijd begrepen moet worden, waarin al onze indrukken, sensaties en ervaringen die we tijdens ons leven hebben opgedaan samenkomen in het moment van zelf tijd zijn. Bergson meende dat we ons leven ‘af en toe op zijn beloop moeten laten’, om tot die innerlijk te ervaren tijd te komen. Alles wat onze blik van ‘hebben’ naar ‘zijn’ weet om te buigen, kan die dimensie van zelf tijd zijn als het ware ontsluiten.

Als we rust nemen, onze aandacht focussen of naar kunst kijken of luisteren, worden we ons die kwalitatieve tijd gewaar. Er gebeurt namelijk iets met ons én met de tijd als we een boek lezen, naar een schilderij kijken of naar muziek luisteren. We houden de pas even in, vertragen en ontsnappen aan de waan van de dag, en tegelijk wordt onze verbeeldingskracht aangewakkerd om het werk te interpreteren. Kunst, zo zou je het ook kunnen formuleren, is een noodzakelijke bewaker van het wankele evenwicht tussen de wetten van de klok en de economie enerzijds en de verbeeldingskracht en het (wel)zijn van mensen anderzijds.

De afgelopen jaren heb ik mijn onderzoek naar de tijd steeds meer verbonden aan een denken over kunst, omdat naar mijn idee juist daar de kwalitatieve tijd vanuit verschillende perspectieven wordt verkend. Ik werkte samen met het Stedelijk Museum in Zwolle, Voorlinden in Wassenaar en Kranenburgh in Bergen, die de tijd als thema voor een tentoonstelling hadden gekozen. Zo kon ik mijn filosofische exercities toetsen aan de praktijk en met kunstenaars van gedachten wisselen over hun manier van werken en de ervaring van tijd die daarbij een rol speelt. Het langdurige kijken als ook het focussen van alle aandacht op het nieuwe doek brengt de (klok)tijd tot stilstand, bleek uit de gesprekken die ik met Robert Zandvliet en Alice Brasser op hun ateliers in Haarlem voerde.

Het wegvallen van de kloktijd en vervolgens kunnen opgaan in het momentum van het schilderen is voor Brasser zelfs een voorwaarde om iets nieuws te kunnen maken: ‘Zonder dat gaat het eenvoudig niet.’ Soms laat zo’n moment wel even op zich wachten, vertelt Zandvliet, die vorig jaar in Dordrecht het verstrijken van tijd op een vijftig meter lange wandschildering vastlegde.

Een van de belangrijkste ervaringen op het snijvlak van kunst en filosofie deed ik in 2017 op, toen ik gevraagd werd gastcurator te worden van een internationale tentoonstelling over tijd & kunst op het Kasteel van Gaasbeek, nabij Brussel. Wat mij met de tentoonstelling Kairos. De kunst van het juiste ogenblik voor ogen stond, was om een plek te creëren waar het publiek de drie fasen zou doorlopen die ik gaandeweg mijn onderzoek aan de ervaring van de kwalitatieve tijd verbonden had, te weten (1) de noodzaak van rust en verstilling, (2) de aandacht voor tijd en herinnering en (3) de inspiratie voor een nieuw begin. Met behulp van zo’n veertig werken van kunstenaars van over de hele wereld, van Chiharu Shiota uit Japan tot de Nigeriaanse kunstenares Otobong Nkanga, en de Italiaanse video- kunstenaar Davide Quayola tot de Zwitserse Pipilotti Rist en de Nederlandse schilderes Alice Brasser, stippelde ik een route door het kasteel uit, die het publiek als het ware door deze drie fases heen zou leiden.

Dit proces werd ondersteund en versterkt door een met evenveel zorg uitgekozen selectie van muziek, want muziek speelde naast beeld en tekst een essentiële rol op de expositie. Zo kon men vertragen met een nocturne van Toshio Hosokawa, In and out ademen op de muziek van Mayke Nas, zich verwonderen over het ritme van de 3 Pezzi van Giacinto Scelsi en opnieuw in beweging komen met de Walking Song van Meredith Monk en Kalthoum van Ibrahim Maalouf, om maar enkele voorbeelden te noemen.

Het was een allesbehalve eenvoudige opgave de juiste sfeer te scheppen én beeld en geluid goed op elkaar af te stemmen, en veel is er ook niet gelukt of onmogelijk gebleken; van sommige werken betreur ik het nog altijd dat we ze niet ‘op tijd’ konden lenen. Toch spreken met name in België mensen me na afloop van een lezing nog vaak over deze expositie aan: ‘Ik was bij u in Gaasbeek,’ zeggen ze dan en knikken er veelbetekenend bij, alsof ze zonder dat ik het wist een poosje bij mij thuis gelogeerd hadden.

Sommigen vertelden dat het een bijzondere ervaring was om tussen de eeuwenoude muren van het kasteel langs al die moderne verbeeldingen van de tijd te lopen, anderen dat ze voor het eerst wat diepgaander over de tijd hadden nagedacht, een vrouwelijke bezoeker noemde het zelfs een keerpunt in haar leven; na de tentoonstelling zei ze haar drukke baan op en koos ze voor een parttime aanstelling. Uiteraard stelden ook velen me de vraag waarom ik die of die kunstenaar niet uitgenodigd had, die ook zo’n indringend werk over de tijd had gemaakt, en vaak hadden ze gelijk, want met gemak hadden we het driedubbele aan kunstwerken kunnen uitkiezen.

Ik koos met name voor die kunstenaars die ons bewustzijn van tijd aanscherpen door de tijd bewust te ontregelen, op te rollen, of tot stilstand te dwingen, zoals de installatie The Quiet Shore van David Claerbout, waarin één enkel ogenblik gedurende een dag aan het strand in Bretagne vanuit verschillende standpunten getoond wordt, waardoor de tijd eindeloos wordt vertraagd. Vroeger en later worden fluïde begrippen, het momentum lijkt een blijvend of ‘eeuwig’ karakter te hebben verkregen, waardoor het werk sterk doet denken aan wat tijdens de middeleeuwen het nunc stans genoemd werd, de sacrale tijd van gebed en meditatie bij uitstek.

Dit nunc stans, het ‘blijvend nu’ of ‘eeuwigdurend ogenblik’, waarnaar de titel van dit boek mede verwijst, wordt ook door twintigste-eeuwse filosofen als Ernst Bloch of Hannah Arendt als de tijd van reflectie en creativiteit bij uitstek beschouwd. In The Life of the Mind (1977) beschrijft Arendt het als een ‘klein, onopvallend spoor van niet-tijd’, waarin toekomst en verleden opnieuw op elkaar betrokken kunnen worden. ‘Alleen in de bres van het nunc stans kan het ongrijpbare geheel van het menselijke bestaan zich tonen als de zuivere continuïteit van het ik-ben.’ Ze illustreert dit met een parabel van Kafka over een man die te kampen heeft met twee geduchte ‘tegenstanders’, waarbij de ene hem voortdurend ‘van achteren in de rug duwt en de tweede hem de weg naar voren verspert’. Met beiden moet hij steeds opnieuw de strijd aangaan, maar zijn droom is dat hij ‘ooit, op een onbewaakt ogenblik, uit de gevechtslinie kan springen en gepromoveerd wordt tot scheidsrechter over zijn met elkaar vechtende tegenstanders’.

Reflecterend op het verleden en anticiperend op de toekomst, verbindt deze ‘scheidsrechter’, die voor Kafka een typering van de schrijver is, wat geweest is aan wat nog komen gaat. ‘Door dit pad te volgen,’ schrijft Arendt, ‘redden zijn gedachten al wat ze aanraken van de vernietiging van de historische tijd.’ Deze ‘scheidsrechter’ nam op de tentoonstelling vele gedaanten aan. Zo reconstrueerde Martijn Veldhoen in de film Tijd en plaats (2015) een gesprek met zijn moeder, waarbij hij het verleden van zijn voormalige geboortehuis terugtoverde op scherm. Otobong Nkanga toonde met een werk uit de serie Postcolonial structures de strijd tussen toekomst en verleden met lijnen die het slavernijverleden met de sociale werkelijkheid van vandaag verbinden.

‘Het heden dat in het gewone leven de nietigste en meest vluchtige tijdsdimensie is,’ schrijft Arendt, is voor de scheppende en denkende mens ‘niets anders dan de botsing tussen een verleden, dat niet meer is, en een toekomst die nadert, maar er nog niet is.’ Die mens ‘leeft in een tussentijd’, die in een ‘onbewaakt, eeuwig ogenblik’ aan het regime van de kloktijd van Chronos weet te ontsnappen en het denken of het kunstwerk met een andere dimensie van tijd vult. Juist daarom is het heel goed mogelijk, merkt Arendt fijntjes op, dat ‘het merkwaardige overleven van grote werken juist te danken is aan dit geboren zijn in dit kleine, onopvallende spoor van niet-tijd’.

Ik koos ook voor werk van kunstenaars die de tijd expliciet hebben onderzocht, zoals de Franse schilder Nicolas de Staël, die in 1955 aan Douglas Cooper schrijft dat juist ‘de schilderkunst aspecten van verleden, heden en toekomst in één beeld poogt te vangen’. Ik was erg blij dat we zijn schilderij Eau de Vie uit 1948 in bruikleen kregen, dat de tijd in heel zijn gelaagdheid tot dat ene, vitalistische moment weet samen te ballen. De Staël schrijft ook dat het zijn enige ambitie is ‘om de schoonheid die langskomt op het juiste moment bij de kuif te grijpen’, waarmee hij expliciet naar het hoofdpersonage van de tentoonstelling verwijst: Kairos – de god van het juiste ogenblik, over wie ik het boek Kairos. Een nieuwe bevlogenheid (2014) had geschreven.

Kairos is in de Griekse mythologie de jongste kleinzoon van Chronos, die voor inspiratie, de juiste timing en het juiste ogenblik voor verandering weet te zorgen; hij wordt daarom als een jonge, sterke en dubbel gevleugelde god van de tijd afgebeeld, die zowel het denken als de verbeelding vleugels kan geven. Ook heeft hij een nogal curieus kapsel, een kaalgeschoren schedel met een lange haarlok die over zijn voorhoofd valt; het is zaak aandachtig en alert genoeg te zijn om hem op het juiste ogenblik bij zijn kuif te pakken. Als je niet goed oplet glijden je handen langs zijn schedel af en is de kans op inzicht of verandering verkeken.

Chronos wordt meestal afgebeeld als een oude man met een zandloper in zijn ene, en een zeis in zijn andere hand, omdat hij het verstrijken van tijd en de vergankelijkheid vertegenwoordigt. Ze vormden in de oudheid de twee gezichten van de tijd: de kwalitatieve en de kwantitatieve tijd, die op elkaar betrokken en in evenwicht gehouden moesten worden. Het ging dus niet om een keuze tussen beide tijden, maar om het scheppen van een evenwicht, vandaar dat Kairos altijd een weegschaal in zijn handen houdt.

Die harmonie had binnen de school van Pythagoras vooral met een herschikking of nieuwe ‘weging’ van de twee polen van een oppositie te maken, zoals die tussen rust en beweging, goed en kwaad, vorm en inhoud, Chronos en Kairos. Een slordige twintig eeuwen later beschreef de humanist Erasmus in zijn Adagia (1509) dat Kairos de creatieve kracht bij uitstek was, ‘die alles kan veranderen’. Kairos vertegenwoordigde lange tijd al die bevlogen momenten van schoonheid, inzicht en daadkracht die het leven bijzonder maken. Tijdens de verlichting raakte hij enigszins op de achtergrond van het denken, maar tegen het einde van de negentiende eeuw dook hij weer op in het werk van Nietzsche, om vervolgens aan een ware comeback te beginnen.

De kairotische tijd werd toen voor het eerst met bredere maatschappelijke ontwikkelingen in verband gebracht, want er kan ook een gemeenschappelijk momentum ontstaan waarop steeds meer mensen de mening delen dat het roer om moet en er een andere koers gevaren moet worden. Kairos verwijst dan naar een revolte of het denken van een breuk of cesuur met de heersende opvattingen. Walter Benjamin noemde dit de Jetztzeit of ‘nu-tijd’, die volgens hem ‘als het onderbreken van de geschiedenis en het voorbereiden van de komst van het nieuwe’ begrepen moet worden.

De filosoof Karl Jaspers beschreef het als een ‘volledig aanwezig zijn bij wat er gebeurt’ en Giorgio Agamben wees erop dat het juiste ogenblik niet alleen vanuit innerlijke reflectie, maar ook vanuit externe conflicten op het wereldtoneel op ons af kan komen. Als de nood hoog is, dwingt Kairos ons de loop der dingen te onderbreken en een antwoord op de crisis te formuleren.

En de nood is hoog. De wereld is het toneel geworden van politiek verzet tegen sociaaleconomisch onrecht, racisme en seksisme en de destructieve gevolgen van kapitalisme en falend klimaatbeleid. In veel landen zagen we massademonstraties die een belangrijke koerswijziging inzake economie, democratie en milieu eisen. Deze tijd vraagt om de alertheid van Kairos om het juiste kantelpunt voor verandering waar te nemen. In plaats van door tijdgebrek en tijdversnelling geplaagd te worden, de twee huidige kenmerken van Chronos, wilde ik de bezoekers van de tentoonstelling de ervaring van een surplus aan tijd schenken, die nodig is om in het Kairos-interval te geraken.

Weg van het straffe regime van de door de economie voortgedreven kloktijd, probeerde ik met behulp van de kunst en de muziek de bezoekers naar een andere, meer bezielde ervaring van tijd toe te leiden, die tot nadenken aanspoort en zo het juiste momentum voor verandering kan voorbereiden. Ondertussen zorgde dit alles bij mijzelf voor de nodige stress om het allemaal voor elkaar te krijgen; tijdens de opening was ik van pure vermoeidheid nog amper in staat een woord te zeggen. Maar de klus was geklaard en ik hoopte vooral dat er bij de vele bezoekers iets in hun bewustzijn van tijd zou worden verschoven.

Kairos heeft traditioneel gezien ook met ‘sacrale tijd’ te maken. Waar Chronos de seculiere en horizontale as van de lineaire tijd verbeeldt, met een duidelijk beginen eindpunt, staat Kairos voor de verticale as van de tijd, die bij tijd en wijle, als we voor voldoende rust, intuïtie en inspiratie zorgen, een onderbreking of interventie op de chronologische kloktijd aanbrengt, waarbinnen een andere tijdservaring mogelijk wordt. Tijdens dat interval worden we niet langer opgejaagd door Chronos noch herinnerd aan onze vergankelijkheid, maar opent zich een dimensie van tijd die niet alleen weldadiger, want zowel trager als ruimer aanvoelt, maar ook ‘sacraal’ is, in de zin dat deze vanuit de verticale as van de oneindigheid of eeuwigheid van tijd ons nieuwe, onverwachte mogelijkheden voor ogen tovert. ‘Pas als de klok zwijgt, komt de ware tijd tot leven,’ zoals William Faulkner schrijft, tijd die voor verandering kan zorgen.

INHOUDSOPGAVE

  1. Ogenblik & eeuwigheid – Meer tijd voor de kunst
  2. Sean Scully – ‘Het onachterhaalbare achterhalen’
  3. ‘De tijd wappert aan de mast’ – Over tijd en herinnering bij Virginia Woolf
  4. Ourobouros en overige perikelen – Het vitalisme van Hilma af Klint
  5. ‘De muze is uitgeput, en gaat aan de slag’ – Over Marlene Dumas en Sofokles’ Antigone
  6. Een muzikaal intermezzo – ‘Als het pijn doet gaan we terug naar zekere rivieren’
  7. Kunst als kuuroord – De heilzame werking van ‘De Toverberg’ van Thomas Mann
  8. Tijdloos en tragisch – Het werk van Mark Rothko
  9. We zijn en blijven beginners – Nataliteit en kunst in het denken van Hannah Arendt
  10. Kunst als loutering en stilte+ – George Meertens, Jan Andriesse, Sandra Derks en Sarah van Sonsbeeck
  11. ‘Verlangen naar een aanvang’ – Edmond Jabès: schrijverschap en ballingschap
  12. ‘Overvloed en onophoudelijke geboorte’ – Over het werk van Paula Modersohn-Becker

Bibliografie
Verantwoording

BESTEL OGENBLIK & EEUWIGHEID

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN JOKE HERMSEN